• No results found

lengd verblijf

5.4.2 Indicatieve bevindingen die los staan van transitieproblematiek

Verondersteld dat een gedwongen verlengd verblijf noodzakelijk is, is dit dan ook zinvol, of te wel helpt het de jongere? Naar de behandelperspectie-ven bij gedwongen (verlengd) verblijf is weliswaar onderzoek beschikbaar, maar óók die bevindingen zullen – evenals de indicatieve bevindingen die nazorg betreffen – uiterst voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd, omdat zij strikt genomen geen betrekking hebben op transitieproblema-tiek. Ik schets hierna de relevante indicatieve bevindingen die – los van

499. Bijvoorbeeld Van den Reijen e.a. 2013, p. 395 en Boendermaker, Van Rooijen & Berg 2012, p. 18.

500. Zie paragraaf 4.8.2. Ik verwijs nog eens naar Boendermaker, Van Rooijen & Berg 2012, p. 18. Zie in het bijzonder ten aanzien van de ortho- en jeugdpsychiatrie de onderzoeken van Van den Reijen e.a. 2013 en Pellerin e.a. 2010.

transitieproblematiek – betrekking heb op onderzoeksresultaten van gesloten plaatsingen.

Een gesloten plaatsing is een zwaar en pedagogisch omstreden middel om jongeren te helpen. Soms blijkt gesloten jeugdhulp een waardevolle bron van hulp te zijn voor jongeren met ernstige ontwikkelingsproblemen.501, maar er zijn ook andere geluiden uit sociaalwetenschappelijk onderzoek te horen over de al dan niet bewezen effectiviteit van een gesloten residen-tiële plaatsing.502 Een belangrijk argument tegen gedwongen behandeling in een gesloten residentiële plaatsing is gelegen in de mogelijk inherent negatieve gevolgen van opsluiting en de daarmee gepaard gaande dwang of repressie.503 Daarnaast zouden jongeren elkaar negatief kunnen beïn-vloeden in de leefgroep waarin zij worden geplaatst en zouden de geleerde vaardigheden binnen de instelling niet generaliseerbaar zijn naar de situatie buiten de instelling zodra jongeren weer op eigen benen staan.504

Het zijn deze redenen waarom vrijheidsbeneming van een kind volgens het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) enkel geoorloofd is, indien dit een uiterste maatregel is die voor de kortst moge-lijke passende duur wordt gebruikt.505

Beschikbaar onderzoek bevestigt de aanname dat de resultaten van behandeling verslechteren naarmate hier meer dwang bij wordt gebruikt.506 Volgens Van der Helm e.a. is het evenwel noodzakelijk om

501. Del Valle 2010, p. 64. Ik verwijs tevens naar de bevindingen in hoofdstuk 3, paragraaf 3.5.3 e.v.

502. Recent is dit nog eens kritisch onder de aandacht gebracht door De Jong- de Kruijf 2019 die erop wijst dat niet alleen vanuit de wetenschap, maar ook de rechtspraktijk en het maat-schappelijk debat kwesties zijn geïdentificeerd die vragen oproepen over de rechtmatige toe-passing van gesloten jeugdhulp. Dit betreft volgens haar ‘vragen over het spanningsveld van het opsluiten van kinderen voor opvoedingsdoeleinden, het vrijheidsbenemende aspect dat kinderen in een kwetsbare positie brengt, de passendheid van gesloten jeugdhulp voor kinde-ren met complexe problematiek en de nog onvoldoende beantwoorde vraag naar de effectiviteit van deze zorg’. Zie De Jong- de Kruijf 2019, p. 387-388. Ik verwijs voorts specifiek in sociaalwe-tenschappelijk verband naar Souverein, Van der Helm & Stams 2013, p. 1941-1945 en Van der Helm e.a. 2012, p. 470-480.

503. Zie bijvoorbeeld Broeders, Van der Helm & Stams 2015, p. 320.

504. Van der Helm e.a. 2012, p. 472. Zie bijvoorbeeld ook het onderzoek van Addink, Lekker-kerk & Vermeij 2010 waaruit blijkt dat voor een aantal jongeren (pij- ers) volgens behandelco-ordinatoren de geslotenheid noodzakelijk is om de behandeling vorm te geven. Anderen zien beperkingen. Enerzijds doordat jongeren dreigen te hospitaliseren en anderzijds doordat jon-geren uit hun leefomgeving worden gehaald en de omgeving vervolgens niet mee verandert.

505. Zie hierover hoofdstuk 7, paragraaf 7.2.3.

506. Van der Helm 2012, p. 473. Zij verwijzen naar de meta- analyses van Parhar e.a. 2009 en Lipsey 2009.

dwang (de structuur en controle die nodig zijn om grenzen te stellen en chaos en anarchie in de groep te voorkomen) te onderscheiden van repres-sie. Zij wijzen in dit verband op het onderzoek van Van der Helm dat laat zien dat dwang op zichzelf niet de verklarende factor is voor negatieve uitkomsten, maar wel dat repressie het behandelklimaat negatief beïn-vloedt.507 Zij concluderen voorts dat er nog onvoldoende empirisch bewijs is voor het vaststellen van de effectiviteit van niet- residentiële jeugdhulp- interventies voor adolescenten met ernstige gedragsproblemen en/of cri-mineel gedrag (complexe meervoudige problematiek) als alternatief voor residentiële jeugdhulpinterventies. Dit is ook niet onlogisch, omdat het bij wege van experiment niet mogelijk is (geweest) om bepaalde jongeren gesloten te plaatsen en dan te vergelijken met een andere groep die – hoe-wel er gronden zijn voor een gesloten plaatsing – op basis van vrijwillig-heid hulp wordt aangeboden.

In tegenstelling tot de veronderstelde negatieve implicaties van geslo-ten plaatsingen zijn er Nederlandse studies die aangeven dat jongeren binnen de gesloten residentiële jeugdhulp van hun behandeling kunnen profiteren. De effectiviteit van die plaatsingen lijkt bescheiden, maar positief.508 De Swart en anderen publiceerden in 2012 de resultaten van een meta- analyse van 27 studies die de effectiviteit van institutionele jeugdhulp betreffen. Zij vergeleken de effecten van ‘evidence based tre-atments’ in en buiten een residentiële setting met elkaar en met institu-tionele basiszorg en kwamen tot de conclusie dat residentiële jeugdhulp in gelijke mate effectief kan zijn als ambulante zorg en dat het effect van een gesloten plaatsing met name is gelegen in het bieden van ‘evidence based treatment’ in de instelling.509 Met andere woorden: ‘evidence- based treatment’ in de residentiële jeugdhulp hoeft niet minder effectief te zijn dan ambulant aangeboden ‘evidence- based treatment’. Hun meta- analyse toont voorts aan dat het enkel bieden van basiszorg in de instelling aan jongeren met ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen geen positief effect heeft en zelfs probleem verhogend kan werken.510 Om die reden is het van essentieel belang dat in eerste instantie ambulante interventies

507. Van der Helm 2012, p. 473. Dit is nadien bevestigd in het leefklimaatonderzoek van Hey-nen, Van der Helm & Dolmans 2015 dat is verricht binnen Icarus (Stichting Jeugdzorg St. Jo-seph).

508. De Swart 2011, Harder 2011, Nijhof 2011, Van Dam e.a. 2010.

509. De Swart e.a. 2012, p. 1823. Bijzonder aspect van dit onderzoek is dat het een meta- analyse betreft van experimentele studies, in plaats van gebruikelijke ‘non- controlled’ studies (zoals Knorth e.a. als uitgangspunt nemen).

worden overwogen. Als gesloten jeugdhulp echter de enige realistische optie is, is een ‘evidence based treatment’ in de residentiële instelling indi-catief voor het welslagen van het verblijf. Volgens Souverein en anderen betekenen deze resultaten (in het bijzonder van Swart e.a., maar ook van Harder; Nijhof en Van Dam e.a.) dat, ondanks het bescheiden effect dat van een gesloten jeugdhulpplaatsing uitgaat, niet kan worden onderschat dat het een werkzame invloed heeft, zodat niet kan worden gesteld dat de hulpvorm in beginsel moet worden vervangen door ambulante interven-ties.511 Zij vullen die conclusie aan met de bevinding dat de sluiting van meer dan de helft van de residentiële jeugdhulpverleningsinstellingen in Australië – in een poging de residentiële zorg af te schaffen – niet heeft geleid tot een beter hulpaanbod voor een significante groep jongeren met ernstige gedragsproblemen: die jongeren bleken namelijk over het alge-meen in de pleegzorg of het strafrechtelijke systeem terecht te komen.

Relevant is voorts om de bevindingen van het onderzoek van Van den Reijen e.a. in beschouwing te nemen. Zij deden onderzoek naar kenmer-ken van jongeren met gedragsproblemen en de relatie tot het voltooien van een residentiële behandeling. Bijzonder is dat er geen verband werd gevonden tussen ‘behandelsucces’ en ‘leeftijd’. Zowel ‘drop- outs’ als ‘push- outs’, dit wil zeggen degenen die er zelf voor kozen om vroegtijdig te vet-rekken respectievelijk degenen die gedwongen de residentiële instellingen verlieten, beoordeelden het behandelsucces negatief. Bij jongeren die hun behandeling in de in het onderzoek betrokken instellingen voor ortho- en forensische jeugdpsychiatrie ‘regulier’ afrondden, was er daarentegen sprake van behandelsucces.512

Voorlopig zou daarom kunnen worden geconcludeerd dat een regu-liere afronding van de behandeling, onafhankelijk van de leeftijd ten tijde van de plaatsing, positief lijkt te kunnen bijdragen aan behandelsucces.513

De voorzichtigheid van die indicatieve bevinding houdt verband met de aanwezige empirische onzekerheid. Hanrath wijst bijvoorbeeld ook op het gebrekkige onderzoeksmateriaal dat voorhanden is om de invloed van het verblijf in een gesloten instelling op een gewenste en geïnternali-seerde gedragsverandering te bevestigen of te ontkrachten. Er bestaat een mogelijkheid dat de invloed van het systeem (bekend als institutionalise-ring) zo dominant is, dat dit het beoogde effect van de gedragsinterventies

511. Souverein, Van der Helm & Stams 2013, p. 1942-1943.

512. Van den Reijen e.a. 2013.

overvleugelt.514 Harder maakt een vergelijking met een ‘black box’: er is immers nog maar weinig informatie over de inhoud en kwaliteit van gesloten jeugdhulp.515 Daarbij dient te worden opgemerkt dat in onder-zoek naar de effecten van interventies binnen de justitiële residentiële jeugdhulp nog maar weinig tot niet wordt gewerkt met een vergelijkbare controlegroep.516 Vanuit juridisch ethisch oogpunt is het moeilijk te ver-dedigen om een gesloten geplaatste groep te vergelijken met een groep die ambulant wordt behandeld. Het tekort aan evidence- based methoden heeft in ieder geval een waardevol debat aangewakkerd over de legitimatie van gesloten residentiële jeugdhulpverlening. Het is immers de vraag of een gesloten plaatsing geboden is als de effectiviteit van de interventie niet afdoende bewezen is. Het verdient daarom aanbeveling om meer gebruik te maken van evidence- based methodieken in onderzoek en praktijk517, met aandacht voor – de diverse deelaspecten van – transitieproblematiek. In de eindconclusie stel ik de vraag aan de orde of dit ook zou moeten kunnen betekenen dat er wordt geëxperimenteerd met controlegroepen in nazorg versus gesloten plaatsing in een van de gemoeide residentiële jeugdhulpinstellingen.