• No results found

Van belang is dat tijdens de opgraving van een inventariserend onderzoek is opgeschaald naar een definitief onderzoek. In overleg met gemeente en provincie is daarbij besloten iets anders te werk te gaan dan het oorspronkelijke Plan van Eisen eiste. Behalve het verloop van het onderzoek wordt in deze periode ook de reden voor deze gewijzigde aanpak behandeld. Aan het eind wordt kort ingegaan op de archeologische begeleiding tijdens de aanleg van de gierkelder. Deze begeleiding vond plaats anderhalve

37

maand nadat de opgraving was afgerond. In het totaal zijn er tijdens het archeologisch onderzoek zeven werkputten aangelegd met een oppervlakte van 1681,0 m2 aan vlakken. Verder zijn er zeven profielen aangelegd met een totale lengte van 189 m.

Fig. 1.23. Schematische weergave van het puttenplan van de opgraving. In het rood zijn de aangelegde profielen aangegeven en in het gestreept lichtgrijs de geplande gierkelder.

INVENTARISEREND ONDERZOEK MET PROEFSLEUF

De eerste fase van het archeologisch onderzoek bestond uit een inventariserend onderzoek door middel van een proefsleuf (IVO/p). Hiervoor werd een proefsleuf aangelegd van 55 m lang en 5 m breed, dwars op het op grond van het vooronderzoek veronderstelde terplichaam. Hiermee was de sleuf iets langer dan de lengte van de geplande gierkelder (fig. 1.2). Deze sleuf is werkput 1 genoemd (fig. 1.23). In deze sleuf zijn twee vlakken aangelegd, waarbij tijdens de aanleg uitgegaan is van de resultaten uit het booronderzoek. Het eerste vlak (vlak 1001) is in de top van de vondstlaag onder het afdekkende natuurlijk kleipakket aangelegd. Het tweede vlak (vlak 1002) is aangelegd in de toplaag van de natuurlijke ondergrond, om diepere sporen, zoals sloten en waterputten, te kunnen documenteren. Nadat het onderzoek aan de vlakken was afgerond, is aan de noordelijke lange zijde het profiel gedocumenteerd (profiel 1). Dit profiel is aangelegd om de doorsnede van het inmiddels aangetroffen terplichaam zichtbaar te maken. Aan de korte zijde van het westelijke einde is een tweede profiel aangelegd. Dit profiel is alleen gefotografeerd en verder niet gedocumenteerd, omdat hier een sloot liep die al was gedocumenteerd in het aangrenzende vlak.

38

OPSCHALING NAAR EEN DEFINITIEVE OPGRAVING

Naar aanleiding van de vondst van ophogingslagen horende bij een terppodium, is vervolgens door gemeente en provincie besloten om het onderzoek op te schalen tot een definitieve opgraving (DO). Omdat de ophogingslagen in het westelijk deel van de proefsleuf waren aangetroffen, zijn in eerste instantie ter hoogte van het aangesneden terplichaam vier extra werkputten aangelegd in de westelijke helft van het te verstoren terrein (werkputten 2-5). Tussen de werkputten werden wanden van 1 m dik intact gelaten om eventuele profielen te kunnen documenteren (tabel 1.3). Uitzondering hierop betreft de directe aansluiting zonder tussenwand van werkput 3 en 4 op werkput 1. Aangezien er al een lengteprofiel was aangelegd aan de noordelijke lange zijde van werkput 1, was een extra profiel aan de zuidelijke lange zijde niet nodig.

Tabel 1.3: Overzicht van aangelegde werkputten, profielen en vlakken.

Werkput Profielen Vlakken Documentatie vlak Opmerkingen vlakdocumentatie

1 1 en 2* 1001 Volledig 1002 Volledig 2 4 2001 Volledig 2002 Volledig 3 3 3001 Volledig 3002 Volledig 4 6 en 7 4001 Volledig 4002 Volledig 5 - 5001 Volledig 5002 Volledig

6 1 en 5* 6001 Niet Alleen doorgaande lagen van de betredingszone waren zichtbaar 6002 Volledig

7 3 7001 Deels (tot 37 m) Na 37 m alleen doorgaande lagen van de betredingszone zichtbaar 7002 Volledig

* De profielen 2 en 5 zijn niet gedocumenteerd, maar dienden ter controle van waarnemingen gezien in de andere profielen.

Net als bij werkput 1 zijn in elk van deze vier werkputten twee vlakken aangelegd. Daarvoor is uitgegaan van dezelfde voorwaarden als bij werkput 1: het eerste vlak werd aangelegd in de vondstlaag direct onder de schone afdekkende kleilagen, en het tweede vlak in de natuurlijke ondergrond. Verder zijn bij werkput 2, 3 en 4 profielen aangelegd om de doorsnede van de terp te documenteren. Bij werkput 5 is dit niet gedaan. Bij de analyse van de gegevens aan de zuid- en westzijde van deze werkput kon namelijk gebruik gemaakt worden van de gegevens uit de profielen van de aangrenzende werkputten. Documentatie van de andere wanden van werkput 5 zou niets toevoegen aangezien hier geen sporen van het terppodium aanwezig waren.

Omdat uit het profiel van werkput 1 en uit de opgravingresultaten van werkput 4 en 5 bleek dat het terppodium zich niet verder uitstrekte in het oostelijke deel van het te verstoren terrein, had een volledige opgraving van het oostelijk deel van het te verstoren terrein slechts een geringe wetenschappelijke meerwaarde. De archeologische informatie over de betredingszone van het terppodium van het oostelijke deel was al vergaard met het aanleggen van werkput 1. Op grond van de waarnemingen in werkput 3 werd vermoed dat het podium zich uitstrekte richting het zuidwesten en dat de bijbehorende betredingszone ten noordwesten hiervan lag. Dit was buiten het te verstoren terrein. Met het oog op de wetenschappelijke meerwaarde van het onderzoeken van deze locatie, met name het documenteren van informatie over de geogenese en vroegste bewoningsgeschiedenis van het

39

gebied rond Arkum, is in samenspraak met gemeente en provincie afgesproken om deze westelijke zone verder te onderzoeken in plaats van het resterende oostelijke deel van het te verstoren terrein.

ONDERZOEK BUITEN HET TE VERSTOREN TERREIN

Het gebied buiten het te verstoren terrein is onderzocht door middel van twee onderzoekssleuven van elk 3 m breed (werkput 6 en 7). Werkput 6 is aangelegd als uitbreiding van werkput 1 om de betredingszone in noordwestelijke richting te kunnen onderzoeken. Profiel 1 kon hierdoor uitgebreid worden langs werkput 6 tot een totale lengte van 95 m. Bij de aanleg van de vlakken is dezelfde strategie toegepast als eerder beschreven. Het eerste vlak in werkput 6 is echter niet gedocumenteerd, aangezien dit alleen doorgaande lagen bevatte. Deze waren ook zichtbaar in het bijbehorende profiel. Het tweede vlak (vlak 6002) is wel gedocumenteerd, omdat dit de sporen van enkele sloten in de natuurlijke ondergrond toonde.

Werkput 7 is aangelegd in zuidwestelijke richting om het verloop van het aangesneden podium te kunnen onderzoeken. Hierdoor is een T-vormige structuur van werkputten ontstaan. Profiel 3 van werkput 3 is daarbij uitgebreid met het profiel van werkput 7 tot een totale lengte van 55 m. Ook deze werkput is in twee vlakken opgegraven. Het eerste vlak van deze werkput (vlak 7001) is gedocumenteerd tot en met de zone waarin de aanzet van het podium zichtbaar was. Daarna volgde een betredingszone, waarin alleen van doorgaande lagen sprake was. Het tweede vlak is aangelegd in de natuurlijke ondergrond en is over de gehele lengte gedocumenteerd (vlak 7002).

Fig. 1.24: Het laatste deel van de bouwput voor de gierkelder wordt uitgegraven. Op de voorgrond gemeentelijk archeoloog Y. Boonstra in de voormalige werkput 4. (Foto: RUG/GIA).

40

ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING TEN TIJDE VAN DE AANLEG VAN DE GIERKELDER

Op 21 mei begon de aanleg van de gierkelder met een graafmachine. Binnen twee dagen is de volledige bouwput uitgegraven. Omdat niet het hele te verstoren terrein archeologisch was onderzocht, is er een archeologische begeleiding uitgevoerd door de gemeentelijk archeoloog Yvonne Boonstra. Zij heeft foto’s gemaakt en aardewerk verzameld, waaronder enkele (vrijwel) intacte potten uit twee waterputten. Een van de waterputten was eerder al half aangesneden in het profiel en gedocumenteerd (spoor 35). De andere waterput (spoor 9001) lag onder de intact gelaten profielwand tussen werkput 1 en werkput 5. De woensdag daarop (23 mei) heeft Marco Bakker een deel van de in het vlak zichtbare grondsporen beschreven en gefotografeerd. Door Rein Brandsma (Brandsma Bouw Dienstverlening) zijn deze sporen ingemeten met een Total Station. Het aardewerk is vervolgens naar het GIA gebracht, waar het samen met het eerdere aardewerk van de opgraving is onderzocht.