• No results found

2. De landschappelijke veranderingen rond Arkum gedurende de ijzertijd en Romeinse tijd

2.3 GEOLOGISCHE SETTING VAN DE ONDERZOEKSLOCATIE

Rond 11.000 jaar geleden eindigde de laatste ijstijd (het Weichselien) en begon de warme klimaatsperiode waarin we thans leven (het Holoceen). Het klimaat in onze streken veranderde van een Arctisch koud klimaat naar een gematigd warm klimaat. De zeespiegel stond aan het einde van het Weichselien in het centrale deel van de Noordzee ca. 45 meter lager dan tegenwoordig. Het zuidelijke deel van de Noordzee lag in die tijd nog grotendeels droog. Door het opwarmen van de aarde smolten rond de polen dikke pakketten ijs af, wat in de eerste helft van het Holoceen een snelle zeespiegelstijging tot gevolg had, de zogenaamde eustatische zeespiegelstijging. Vanaf ca. 6000 jaar voor heden nam de snelheid van de zeespiegelstijging geleidelijk af. De (relatieve) stijging van de zeespiegel werd vanaf die tijd in Noord-Nederland hoofdzakelijk veroorzaakt door bodemdaling. Rond 3000 v.C. lag het toenmalige zeespiegelniveau op ca. 5 m –NAP en rond het jaar nul was het gemiddelde zeeniveau gestegen naar ca. 0,75 m –NAP.6

Als gevolg van de relatieve Holocene zeespiegelstijging verdronken gedurende het Holoceen de laag liggende Pleistocene dalsystemen. Deze dalsystemen veranderden in getijdenbekkens waarin mariene sedimenten werden afgezet. Gelijktijdig ontstonden langs de randen van de hogere zandgronden veengordels. De vernatting in de Friese veenrandzone werd veroorzaakt door kwel vanuit de hogere Pleistocene zandgronden van het Drentsplateau en Gaasterland.7

De getijdenbekkens bestonden uit waddengebieden met zandplaten, slikwaden en kwelders. In Noordwest-Friesland (Westergo) lag het Boorne-getijdenbekkensysteem dat rond 2000 v.C. tot volle wasdom kwam. Voor de kust van Friesland lagen Waddeneilanden die door de getijstromen en golfwerking voortdurend van plaats veranderden.

Binnen Westergo had zich in het Boorne-getijdenbekkensysteem rond 1000 v.C. een trechtervormig waddengebied gevormd (fig. 2.15) dat tussen kweldergebieden ingeklemd lag. De wad-kweldergrens liep ruwweg langs de lijnen Beetgumermolen-Winsum en Winsum-Kimswert (onder Harlingen). In de daarop volgende periode vond er sterke kwelderuitbouw plaats zodat tussen 1000 en 0 v.C. het hele

6

Vos & Kiden 2005. 7

54

waddengebied in de trechter opslibde tot kwelderniveau. De uitbouw verliep gefaseerd, getuige de serie kwelderwallen die vooral in het oostelijk deel van Westergo gevormd zijn. Aan het einde van de ijzertijd was de Boornetrechter verland. In Oostergo stabiliseerde de wad-kwelderkustlijn. Met de vorming van een min of meer zuidwest-noordoost lopende waddenkustlijn werd een evenwichtssituatie bereikt.8

In het gebied rond de onderzoekslocatie Arkum ligt de Pleistocene ondergrond op een diepte tussen ca. 3,5 en 4,5 m –NAP en op plaatsen waar Holocene getijdengeulen zich hebben ingesneden nog dieper.

Op de Pleistocene ondergrond – waar deze niet geërodeerd is door Holocene geulen - komt een laag Basisveen voor met een dikte van een enkele decimeters. Daarop ligt een pakket mariene kleiafzettingen die in navolging van Roeleveld en Griede het ‘onderste klastische pakket’ wordt genoemd.9 In tegenstelling tot eerdere opvattingen ligt in het gebied rond Arkum op het onderste klastische pakket een laag Hollandveen.10 Deze veenlaag ligt daar rond de 1,5 m –NAP en bestaat overwegend uit rietveen. De rietveenlaag is relatief dun, vaak niet meer dan 1 of 2 dm, en afgedekt met een kleilaag, het zogenaamde ‘bovenste klastische pakket’.

In de woonwijk Sneek-Tinga komt op het Hollandveen één kleiige laagje en een kleiig veenniveau voor, die het Tinga-kleitje en Tinga-veentje zijn genoemd.11 Omdat bij de locatie Sneek-De Hemmen meerdere organisch rijke niveaus in de humeuze klei voorkwamen is het hele pakket daar het ‘Tinga complex’ genoemd. Deze klei is daar afgedekt met een minder zware en minder humeuze klei. Deze jongere, grijze overstromingskleien (‘deklaag’) worden tot de Middelzee-afzettingen gerekend.12 Het begin van de Hollandveen-vorming is in de regio Sneek-De Hemmen rond 1300 v.C. gedateerd terwijl de laatste veenvorming rond 400-300 v.C. plaatvond.13 Het gebied lag relatief laag en werd via veenafwateringbeekjes periodiek van voedselrijk water voorzien. Door de relatief lage ligging en aanrijking van voedselrijk water is het in het noordwestelijke deel van de stad Sneek nooit tot oligotrofe veenontwikkeling gekomen. Dit geldt ook voor het gebied rond Arkum.

Rond 300 v.C. raakt het Hollandveen bij de stad Sneek periodiek overstroomd tijdens extreem hoge stormwaterstanden. Tijdens die overstromingen wordt slib in het randveengebied afgezet. De afwisseling van de afzetting van meer en minder klei in het veen leidde tot het ontstaan van het Tinga-complex. De vorming van deze organisch rijke klei gaat door tot ca. 500 n.C. Het Tinga-complex is afgezet in de supragetijdezone van het getijdengebied van Noordwest-Friesland. Het gebied vormde het meest zuidelijke deel van de kwelders in deze regio. De kwelders lagen grote delen van het jaar droog en werden alleen tijdens stormvloeden overstroomd. Ten tijde van de vorming van het Tinga-complex lag het kwelderoppervlak zeker boven NAP. Omdat de klei momenteel onder de 2 m -

8

Vos & Gerrets 2005. 9

Roeleveld 1974; Griede 1978. 10

Eerdere opvatting door Vos & De Vries (2009). 11

De Langen et al. 2001; Vos 2001. 12

Vos & De Vries 2009. 13

55

NAP ligt en gezien ook de hoogte van de kwelder in de Romeinse tijd moet het bodemoppervlak sinds die tijd met meer dan 2 m gedaald zijn (ingeklonken).

Het Tinga-kleigebied en het aangrenzende veengebied was in de ijzertijd en Romeinse tijd bewoonbaar door het opwerpen van lage terpen.14 Getuige het hoge percentage van organische (humeuse/venige) stof in het Tinga kleicomplex was het klei-veengebied tijdens de menselijke aanwezigheid wel nat. Dit wijst erop dat het grondwater in die periode relatief hoog stond en dat daardoor het gevormde organische plantenmateriaal in de bodem niet volledig verteerde.

Op het Tinga complex zijn grijze Middelzeeklei-afzettingen gevormd die doorlopen tot aan maaiveld (de ‘deklaag’). Deze grijze deklaag is afgezet in een kweldermilieu. De vorming van de grijze, humus- arme kleien bij de stad Sneek wordt - op grond de datering van het Tinga-complex – geplaatst na de 6e eeuw en ging door tot de bedijking van het gebied in de 11e en 12e eeuw.

De Middelzeeklei is niet humeus en bevat geen macroscopisch herkenbare plantenresten. Dit duidt er op dat het gebied in de middeleeuwen goed werd ontwaterd en dat het grondwater relatief laag stond. Bij de opgravingslocatie Arkum is de overspoelingsklei van het Tinga-complex herkend. De organisch rijke kleivorming op het veen was er het best te herkennen onder het centrale podium van de terpophoging, waar deze laag het beste beschermd was tegen latere verstoringen als gevolg van menselijke activiteiten. Rond de opgravingsite raakte de organisch rijke klei van het Tinga-complex echter vaak onherkenbaar omdat de laag daar erg dun was en om die reden door de prehistorische mens volledig kon worden omgewerkt tot een organogene laag. Deze organische afzettingen zijn afgedekt met een grijze kleilaag die naast de terpophoging veelal 0,75 tot 1,0 m dik was.