• No results found

onderzoek van het huispodium te Arkum

FASE 7 EN 8; MIDDEN-ROMEINSE TIJD T/M POST-ROMEINSE TIJD (4E BEWONINGSFASE EN DERDE OVERSPOELINGSFASE)

7. Het slakmateriaal uit Arkum

P. de Rijk

7.1 INLEIDING

Tijdens archeologisch onderzoek in de buurtschap Arkum zijn de resten van een nederzetting opgegraven die dateert van de late ijzertijd tot en met de Romeinse tijd. Hierbij is onder andere een geringe hoeveelheid slak gevonden. In het PvE zijn geen onderzoeksvragen geformuleerd die op deze materiaalgroep zijn toegespitst.1 Bij het slakonderzoek zal daarom de nadruk worden gelegd op de aard en de ontstaanswijze van het aangetroffen slakmateriaal en wat zijn aanwezigheid betekent voor de opgegraven huisplaats in kwestie.

7.2 METHODIEK EN CONSERVERING

Ongeveer 60% van het slakmateriaal is met de hand en per spoor en vulling verzameld. De rest komt uit monsters die gezeefd zijn over een zeef met een maaswijdte van resp. 5 mm en 2 mm. De slak is macroscopisch onderzocht waarbij gelet is op de vorm, grootte, insluitingen en afdrukken, kleur en textuur van de slak. Ook zijn het gewicht en magnetisme van de slak vastgesteld.2 Met behulp van deze kenmerken kan in veel gevallen worden bepaald bij welk proces de slak ontstaan is en kan informatie worden gewonnen over de vorm en het type haard of oven.

De slak is over het algemeen goed bewaard gebleven. Wel zijn bijna alle fragmenten zeer klein en kon van ruim een kwart van de fragmenten het precieze gewicht niet worden bepaald omdat zij lichter waren dan de nauwkeurigheid van 0,1 g van de gebruikte weegschaal. De geringe grootte van de slakfragmenten is van grote invloed op de macroscopische interpretatie van het materiaal. De fragmenten betreffen namelijk bijna altijd stukjes die van grotere stukken slak zijn gebroken. Hierdoor ontbreken kenmerken die bij complete slak wel zichtbaar zouden zijn geweest, zoals vloeistructuren en afdrukken. Om zoveel mogelijk karakteristieke kenmerken te verzamelen is aanvullend op het gebruik van een vergrootglas (vergrotingsfactor 8x) gebruik gemaakt van een binoculair met een glijdende vergrotingsfactor van 7x tot 45x.

7.3 SLAKBESCHRIJVING

Tijdens de opgraving zijn 785 stukjes slak geborgen met een totaalgewicht van ongeveer 125 g (tabel 7.1). Het grootste deel hiervan kan als niet-metaalslak worden geduid. Daarnaast zijn enkele

1

Boonstra 2011, 9. 2

Hiervoor is een digitale weegschaal met een bereik tot 3 kg en een nauwkeurigheid van 0,1 g gebruikt. Voor de bepaling van het magnetisme werd een blokmagneet gebruikt en de magnetische aantrekking relatief geschat. Hierbij is onderscheiden tussen licht magnetisch (zwakke aantrekking), magnetisch (magneet blijft aan de slak hangen) en sterk magnetisch (slak kan met de magneet worden opgetild).

172

stukjes mogelijk smeedafval gevonden. Het betreft delen van ijzerrijke smeedslak, haardwand en hamerslag.

Tabel 7.1: Slakmateriaal per categorie.

Type Aantal Gewicht (g) Aantal (%) Gewicht (%)

ijzerrijke smeedslak (?) 5 <0,1 0,6 0,0 haardwand (?) 1 <0,1 0,1 0,0 hamerslag (?) 20 <0,1 2,6 0,0 niet-metaalslak 759 123,1 96,7 100,0 totaal 785 123,1 100,0 100,0 NIET-METAALSLAK

De gevonden niet-metaalslak is licht en heeft een vesiculaire textuur. Het aantal vesicles of gasblaasjes ligt meestal boven 40%, waarbij grote en kleine gasblaasjes naast elkaar voorkomen en het middelgrote formaat domineert. Als kleur overheersen lichte grijstinten, in een enkel geval met een lichtgroene glans. Op weinige uitzonderingen na zijn alle slakfragmenten incompleet. De uitzonderingen hebben afgeronde vormen, zijn vaak hol en hebben een oppervlak dat getuigt van een hoge viscositeit. De grootste slak, die min of meer compleet is, weegt 36 g en meet ca. 6 x 5 x 4 cm (fig. 7.1).

Fig. 7.1: Niet-metaalslak V421. De slak is op de breuk lichtgrijs van kleur terwijl het oppervlak sterker naar wit neigt. De schaalverdeling is in cm.

Fig. 7.2: Doorsnede door niet-metaalslak V421. Aan de rechter zijde zijn lineaire afdrukken te zien dien van stengels kunnen stammen. De schaalverdeling is in cm.

De gasblaasjes zijn het gevolg van vluchtige stoffen, zoals water en kooldioxide, die door de gesmolten slak zijn opgenomen. De hoeveelheid vluchtige stoffen die opgenomen kan worden, neemt af bij afnemende druk en temperatuur. Er ontstaan dan kleine blaasjes die groter worden naarmate druk en temperatuur dalen. De slak stolt het eerst aan de rand waardoor de blaasjes daar immobiel worden. Hoe langer de slakkern de temperatuur vasthoudt, en dus vloeibaar tot viskeus blijft, hoe meer blaasjes naar het gestolde oppervlak kunnen stijgen en hoe meer deze daar zullen samengroeien. Het overheersen van middelgrote blaasjes in de gevonden slak wijst op een min of meer gelijktijdig stollen van oppervlak en kern. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de geringe grootte van de slak.

173

De grote hoeveelheid gasblaasjes wijst op een hoog aandeel vluchtige stoffen. Zij kunnen door bijvoorbeeld de verbranding van een organisch materiaal, waarbij onder andere waterdamp en kooldioxide ontstaan, door de gesmolten slak zijn opgenomen. Een aanwijzing hiervoor zijn de afdrukken van stengels die in vijf slakfragmenten zijn waargenomen (fig. 7.2).

Minder dan 5% van de stukken is aan het oppervlak of op de breuk (deels) verglaasd. Glas is het gevolg van een snelle afkoeling. De geringe hoeveelheid glas kan erop wijzen dat de slak matig snel is afgekoeld. De smelttemperatuur kan hieraan niet worden ontleend; deze is afhankelijk van de chemische samenstelling van de slak.

Fig. 7.3: Vindplaatsen met niet-metaalslak in Nederland. Met uitzondering van Enkhuizen-Kadijken (nr. 9), dat in de bronstijd gedateerd wordt, stammen alle uit de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen. 1: Birdaard. 2: Jelsum. 3: Leeuwarden. 4: Marssum. 5: Dronrijp. 6: Dongjum. 7: Achlum. 8: Midlaren. 9: Enkhuizen. 10: Limmen. 11: Leiderdorp. 12: Zaltbommel. 13: Berkel-Enschot. 14: Holtum. Rode stip: Arkum.

1 2 6 54 3 7 8 9 10 11 12 13 14

174

Soortgelijke slak is ook uit andere vindplaatsen uit de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen bekend, met name in het terpengebied maar ook daar buiten. Voorbeelden hiervoor zijn de opgravingen bij Achlum, Birdaard, Dongjum en het Oldehoofsterkerkhof in Leeuwarden3 alsook van Jelsum, Dronrijp en Enkhuizen4 en van de terpen Feddersen Wierde en Niens in Noordwest-Duitsland (fig. 7.3).5 De gevonden hoeveelheid slak varieert van een paar stukjes tot tientallen kilo’s. Vooral de vondst van ca. 0,5 kg grijze silicaatrijke slak uit de bronstijd nederzetting van Enkhuizen-Kadijken is interessant. Deze kon namelijk door middel van chemische analyse als verbrande koeienmest worden gedetermineerd.6 SMEEDAFVAL

Naast de niet-metaalslak zijn in Arkum enkele stukjes gevonden die eventueel als smeedafval,