• No results found

Fase 10: lagen / sporen uit de nieuwe tijd / modern,

2.8 BEANTWOORDING ONDERZOEKSVRAGEN

Op grond van het uitgevoerde geologische/geolandschappelijke onderzoek kunnen de vooraf gestelde vragen goed beantwoord worden.

LANDSCHAPPELIJKE UITGANGSSITUATIE VOOR DE AANLEG VAN DE TERP

Vraag: Hoe dik is het pakket Holocene afzettingen onder de kwelderafzettingen waar de terp op ligt? Uit welke lagen bestaat dit pakket, hoe dik zijn die lagen, welke lithologische karakteristieken (zandigheid) hebben de afzonderlijke lagen en in welk afzettingsmilieu zijn deze laageenheden afgezet (zijn er bijvoorbeeld wadafzettingen onder de kwelderafzettingen aanwezig)?

Antwoord: Waar de Holocene geulen het Pleistocene oppervlak niet hebben geërodeerd is het sedimentpakket onder de terp 2 tot 3 m dik (fig. 2.14). Het pakket bestaat aan de basis uit een Basisveen laag (Bv) met een dikte van enkele dm. Daarboven liggen getijden afzettingen die aan de basis relatief zandig zijn en hoofdzakelijk gevormd zijn in een geul- of waddenmilieu (OKP1). De top bestaat uit een blauwgrijze brokkelige klei die gevormd is in een kweldermilieu (OKP2).

Vraag: Hoe zettinggevoelig zijn deze afzettingseenheden onder de terplaag? (Dit in verband met de mogelijke geschiktheid van gedateerde lagen als zeespiegelindexpunten en archeolandschappelijke vragen over paleo-stormvloedhoogte die uit stormlagen en bewoningsniveaus op de terp kunnen worden afgeleid.)

Antwoord: De lagen bestaan uit (zandige) klei en veen en deze lagen zijn klinkgevoelig. Geschat wordt dat het veenoppervlak uit de midden-ijzertijd (waarop het huispodium gebouwd is) sinds de ijzertijd ca. 1,5 m is gezakt. De afzettingen van en rond de terp zijn dus niet geschikt als sea-level index points.

Vraag: Zijn er in de onderliggende kwelderlaag veenlagen of oude bodemniveaus te herkennen? Is er mogelijk sprake van een veenterp, vergelijkbaar met de overslibde terp van de sleutel-site Boazum? Antwoord: De locatie Arkum vertoont grote overeenkomsten met de overslibde terp die bij Boazum is onderzocht. Ook daar werd onder de terpophoging een dunne, sterk gecompacteerde veenlaag aangetroffen. Het veen te Boazum was van een vergelijkbare ouderdom.

Vraag: Zijn er in de kwelderafzettingen aanwijzingen te vinden voor het afbranden van de kweldervegetatie?

Antwoord: De terplagen bevatten wel houtskool maar typische zwarte aslaagjes in de kwelderafzettingen, die toegeschreven kunnen worden aan het afbranden van de kweldervegetatie, zijn niet waargenomen.

Vraag: Hoe oud zijn de laageenheden / afzettingsmilieus onder en naast de terp; bevinden zich hierin dateerbare organische materialen die geschikt zijn voor 14C-onderzoek of andere materialen die geschikt zijn voor ouderdomsbepaling?

76

Antwoord: Het onderliggende veen bleek met de 14C methode goed te dateren. De basis van de Hollandveen laag kreeg een datering rond 1100 v.C. en de top ervan rond 300 v.C. Binnen de terpophoging kon de zwarte laag die het huispodium afdekte en die als een gefossiliseerde venige bodem werd geïnterpreteerd, worden gedateerd op ca. 100 n.C. Daarmee kan het oudste huispodium tussen de 300 v.C. en 100 n.C. worden gedateerd; hetgeen goed overeenkomt met de dateringen van het aardewerk uit de terplagen.

LANDSCHAPPELIJKE SITUATIE VLAK VOOR EN TIJDENS DE TERPBEWONING

Vraag: Is de aangetroffen vondstlaag een ophogingslaag (overslibde nederzetting) of een omgewerkte bodem (cultuurlaag) zoals een akkerlaag?

Antwoord: De aangetroffen lagen zijn terplagen die een huispodium vormen. Daarboven komen akkerlagen, betredingniveaus en ook natuurlijke overslibbingslagen voor.

Vraag: Zijn er natuurlijke overslibbingslagen te herkennen binnen de archeologische vondstlaag? Antwoord: Ja, twee duidelijke overslibbingslagen zijn herkend: de 1e overslibbingsfase (sporen spoor 4/59/1000/1031) en 2e overslibbingsfase (sporen 2/62/67/157/1001).

Vraag: Zijn er aan de flanken van de terp natuurlijke afzettingslagen aanwezig die uitwiggen in de vondstlaag?

Antwoord: Ja, de grijze deklaag van het bovenste klastische pakket wigt uit over het humeuze/organisch rijke huispodium. Deze natuurlijke grijze klei dateert van na 100 n.C.

Vraag: Zijn de pre-Romeinse kwelderafzettingen (naast en onder de terp) te onderscheiden van de jongere middeleeuwse Middelzee-afzettingen?

Antwoord: De pre-Romeinse (ijzertijd) afzettingen zijn humeus en venig en onderscheiden zich duidelijk van de bovenliggende grijze deklaag. Deze grijze, niet of nauwelijks humeuze klei wordt in het gebied rond Arkum gevormd na 100 n.C. De grijze “Romeinse klei” bleek in het veld niet te onderscheiden van de “middeleeuwse grijze klei”.

Vraag: Hoe zag het paleolandschap rond de onderzoeksterp eruit tijdens de verschillende sedimentatiefasen voor, tijdens en na de terpaanleg? (Relevant voor de landschapsreconstructie). Antwoord: Voor de terpaanleg bestond het landschap uit een veenmoeras dat bij extreme stormvloeden overstroomde. Deze overstromingen zorgden ervoor dat een kleiig veen werd gevormd. In de midden-/late ijzertijd trok de mens dit overgangsgebied tussen kwelder en het randveen binnen. Het gebied lag relatief hoog, alleen tijdens grote vloeden werd het overstroomd. Het gebied lag het grootste deel van het jaar droog en door een huispodium op te werpen was het gebied geschikt voor bewoning. Door de regelmatige overstromingen was het landschap brak. Na 100 n.C. werd het gebied goed gedraineerd en werd een grijze klei afgezet. De meest waarschijnlijke verklaring is dat de goede ontwateringcondities door de mens zijn gecreëerd, omdat grote geulsystemen afwezig waren in de directe omgeving van de site.

77

Vraag: Wat zijn, wat betreft de geologische en paleolandschappelijke ontwikkeling, de overeenkomsten en verschillen met de omgevingen van de archeologische sleutelsites die in het verleden in de omgeving zijn onderzocht? (Dat zijn onder meer de sites Wytmarsum-It Fliet, Sneek- De Hemmen, Sneek-Pasveer, Boazum en Scharnegoutum.)

Antwoord: De omgeving van de onderzoekslocatie Arkum lijkt het meest op die van Boazum zowel wat betreft de ondergrond (veenlaag aanwezig) als de datering. De andere locaties liggen ook in de zone van het veenrandgebied maar de grijze deklaag is daar vooral jonger. Dit wijst op een diachrone overslibbing van het veenrandgebied.

Vraag: Komen de landschappelijke onderzoeksresultaten van Arkum overeen met de geologische en archeolandschappelijke kaartgegevens van het gebied van de voormalige gemeenten Sneek en Wymbritseradiel? Moeten deze bestaande kaarten worden aangepast?

Antwoord: De paleogeografische kaartenbeelden moeten worden aangepast, met name de kaart van 500 v.C. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat het getijdengeulpatroon dat op de AHN zichtbaar is ouder is dan 1100 v.C. en dat rond 500 v.C. er in het gebied een veenlaag werd gevormd die af en toe overstroomd werd tijdens extreem hoge waterstanden. Deze kaartaanpassingen voor de reconstructie van 500 v.C. zijn doorgevoerd in fig. 16.

2.9 SAMENVATTING

Ter hoogte van de terplocatie Arkum ten zuiden van Bolsward (fig. 2.1) is begin 2012 een archeologisch onderzoek uitgevoerd op het terrein waarop de bouw van een nieuw ligboxstal was gepland. Onderdeel van het archeologisch onderzoek vormde een geologische studie naar de landschapsgeschiedenis van de opgravingslocatie. Het geologische onderzoek bestond uit een veldopname van de ontsloten profielwanden in de archeologische opgraving en een booronderzoek. Tijdens de geologische opnamen in de archeologische opgravingsputten werden de natuurlijke lagen in en onder de terplagen beschreven en bemonsterd voor dateringsonderzoek. Het oudste huispodium bleek te liggen op een veenlaag die in de top kleiig was. Deze veenlaag was rondom Arkum alleen redelijk goed bewaard gebleven onder de antropogene terplagen. Naast de terp bleek de laag sterk aangetast door oxidatie en antropogene omwerking. Uit het dateringsonderzoek kwam naar voren dat de veenlaag tussen ca. 1100 en 300 v.C. was gevormd en dat de kleisedimentatie in het veen rond 600 v.C. begon. De eerste bewoningsfase dateert uit de midden- tot late ijzertijd. De ophogingslagen van het huispodium jonger dan 100 n.C. bestonden uit humeuze/organogene afzettingen. De in die tijd aan maaiveld liggende organisch rijke afzettingen zijn gebruikt voor deze ophoging. De ophogingslagen en natuurlijke overspoelingslagen van na 100 n.C. bestonden uit grijze klei die niet of hooguit licht humeus waren. Dit wijst erop dat de kwelder na 100 n.C. goed gedraineerd was, dat al het plantenmateriaal verteerde aan de lucht en dat er “schone” klei werd gevormd.

Het booronderzoek oostelijk van de site leverde een aantal verrassende resultaten op. Op grond van de geomorfologie (zichtbaar op de AHN-hoogtekaart; fig. 2.3 en 2.4) werd voorafgaande aan het onderzoek vermoed dat er oostelijk van de site een getijdengeul aanwezig was die nog open was ten

78

tijde van de terpbewoning. Geul- en wadafzettingen bleken daar inderdaad in de ondergrond voor te komen, maar deze behoorden tot de oudere Holocene afzettingen (het onderste klastische pakket). Deze afzettingen werden afgedekt door de venige laag waarop ook het huispodium lag. De geomorfologische rug op de AHN-kaart werd dus in hoofdzaak bepaald door het onderste klastische pakket. Het bovenste klastische pakket bleek hoofzakelijk te bestaan uit een deklaag van grijze klei, zonder dat daar binnen een groot geulsysteem te ontdekken was. Alleen kleinere kreekafzettingen konden onderscheiden worden, die vooral gelegen waren naast de huidige sloten. Op grond van deze waarnemingen kan worden geconcludeerd dat de grijze deklaag na 100 n.C. gevormd is. De klei is aangevoerd via door de mens gegraven “getijdensloten”. Deze sloten hadden verbinding met het zeewaarts gelegen geulsysteem van de Marne. Het waren waterverbindingswegen die tevens zorgden voor kleiaanvoer en de ontwatering van het kweldergebied. De kweldervorming in de regio rond Arkum is dus vanaf de Romeinse tijd in sterke mate beïnvloed door de mens.

LITERATUUR

Boonstra, Y.M., 2011: Programma van Eisen, Tjerkwerd_Arkum 4, Gemeente Sudwest Fryslan.

Exaltus, R. & J. Orbons 2011: Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) Arkum, Tjerkwerd. Gemeente Sudwest Fryslan. ArcheoPro Archeologisch rapport, nr. 11118.

Griede, J.W., 1978: Het ontstaan van Frieslands Noordhoek (= dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam). Amsterdam.

Groot, T.A.M. de, H.A. van Adrichem Boogaert, M.M. Fischer, B. Klijnstra, H.M. van Montfrans, H. Uil, M.W. Ter Wee, M.J. van Weperen & J.G. Zanstra 1987: Toelichtingen bij de Geologische Kaart van Nederland 1:50.000, Blad Heerenveen West en Oost (11 W en 11 O). Rijks Geologische Dienst, Haarlem.

Langen, G.J. de, M.J.L.T. Niekus & P.C. Vos 2001: Nieuwe gegevens over de vroeg-middeleeuwse veenontginning Tinga. De Vrije Fries, deel 81, 146- 150.

Lubbers, N & M. Osinga 2007: Archeologisch onderzoek De Hemmen te Sneek. Grontmij Archeologische Rapporten 237.

Mulder, E.F.J., De, M.C. Geluk, I. Ritsema, W.E. Westerhoff & T.E. Wong 2003: De ondergrond van Nederland. Nederlands Instituut voor Toegepaste geowetenschappen TNO, Utrecht.

Roeleveld, W., 1974: The Groningen coastal area. A study in holocene geology and lowland physical geography (= dissertatie Vrije Universiteit van Amsterdam). Amsterdam.

STIBOKA, 1974: Bodemkaart van kaartblad 10 West Sneek en 10 oost Sneek. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.

Ter Wee, M.W., 1976: Toelichtingen bij de Geologische Kaart van Nederland 1:50.000, Blad Sneek (10 W, 10 O). Rijks Geologische Dienst, Haarlem.

Vos, P.C., 2001: Geologisch onderzoek opgraving Sneek-Tinga. TNO-rapport, NITG 01-124-B. Vos, P.C., 2002: Geologisch onderzoek opgraving Sneek-Pasveer. TNO-rapport, NITG 02-119-B.

79

Vos, P.C. & D.A. Gerrets 2005: Archaeology, a major tool in the reconstruction of the coastal evolution of Westergo (The Northern Netherlands). Quaternary International 133- 134, 61-75. Vos, P.C. & P. Kiden 2005: De landschapsvorming tijdens de Steentijd. In: J. Deeben e.a. (red), De Steentijd van Nederland, Archeologie 11/12, 7-37.

Vos P.C. & E. Knol 2005: Wierden ontstaan in een dynamisch getijdelandschap. In: E. Knol e.a. (red): Professor Van Giffen en het geheim van de wierden. Groningen, 119-135.

Vos P.C., 2007: Geolandschappelijk onderzoek Boazum. TNO-rapport 2007-U-R1231/B.

Vos, P.C. & S. de Vries 2009: Samenstelling van de verwachtingszonekaart voor de gemeenten Sneek en Wymbritseradiel, betreffende het gebied gelegen tussen de RD-coördinaten 165/560 en 180/570. Deltares rapport, kenmerk 0907-0205.

Vos, P.C., F. Bunnik, H. Cremer & S. de Vries 2010: Geologisch onderzoek naar de afzettingen van de Ges binnen het plangebied Houkepoort. Deltares rapport, kenmerk 1202000-000-BGS-0002.

Vos P.C. & S. de Vries 2011: Aanvulling op het geoarcheologische rapport 0907-0205 Sneek – Wymbritseradiel. Archeologische verwachtingszonekaart, geologische en paleolandschappelijke basiskaarten en profielen van de gemeenten Sneek en Wymbritseradiel; Deltares-rapport, kenmerk 1202841-000-BGS-0003.

Vos, P.C. J. Bazelmans, H.J.T. Weerts & M.J. van der Meulen (red.) 2011: Atlas van Nederland in het Holoceen. Amsterdam.

Vos, P.C. & S. de Vries 2012: Geoarcheologisch onderzoek bij de grondwerkzaamheden op het terrein van het voormalige schoolgebouw op het Oud Kerkhof nr. 13, gemeente Sneek. Deltares rapport, kenmerk 1202841-000-BGS-0008.

Vos P.C. & K.M. Cohen, 2015. Chapter 33.3.2 Tidal-facies transitions as SLIs. In: I. Shennan, A.J. Long & B.P. Horton (Eds.), Handbook of Sea-Level Research, Wiley, 527-528.

Waldus W.B., P.C. Vos, & F.J.G. van der Heijden 2005: Tussen veengebied en Middelzee, een geoarcheologisch onderzoek bij Scharnegoutum. ADC, ArcheoProjecten Rapport 324.

81

3. Van vlaknederzetting tot terp: de sporen en