• No results found

Uitwerking steilkantonderzoek van de terp Dongjum (=Masterscriptie Rijksuniversiteit

FASE 9: AANVANG MIDDELEEUWEN

Uit deze fase dateren enkele sloten die vermoedelijk horen bij de middeleeuwse buurtschap Arkum, die uit verschillende terpjes bestond. Het faunamateriaal uit deze fase is zeer beperkt van omvang. Uit spoor 2058 komen een fragment van een spaakbeen van een rund en een deel van de schedel van een hond. In spoor 120 zijn een wervel van een brakwatergrondel, een schelp van een brakwaterkokkel, een groot aantal zeer kleine fragmenten van kokkelschelpen17 en een ondetermineerbaar schelpfragment aangetroffen.

De 5 m-zeeffractie van spoor 1003 bevat een verbrand botfragment van een rund, een tandfragment van een rund en twee ondetermineerbare fragmenten van zoogdieren van onbekende grootte. Een van de fragmenten is verbrand.

FASE 2+3: LATE IJZERTIJD OF VROEG-ROMEINSE TIJD

Het dierlijk materiaal uit fase 2 of 3 komt uit een kuil (spoor 2041), een sloot (spoor 2066), een waterput (spoor 2008) en een waterkuil (spoor 2040). In de kuil zijn een ribfragment van een rund en een dijbeen van een infantiel rund met snijsporen op het distale uiteinde aangetroffen. Ook werden botten van schapen en de schedel van een volwassen hond (fig. 8.13) in de kuil gevonden. Het gaat bij de schapenbotten om een deelskelet bestaande uit delen van de wervelkolom, het borstbeen, enkele ribben, een opperarmbeen en een schouderblad. Het opperarmbeen wijst op een volwassen dier. De ribben zijn op basis van de grootte toe te schrijven aan een jongvolwassen of volwassen dier. De epifysen van de wervels zijn slechts gedeeltelijk gefuseerd. Ze komen echter wel van een volwassen dier, aangezien wervels pas op hogere leeftijd fuseren. Het betreft dus een volwassen schaap, dat geslacht en gegeten is, zoals aangetoond wordt door snijsporen op het opperarmbeen, het schouderblad, het borstbeen en het heiligbeen. Alle resten zijn afkomstig van skeletelementen waarop zich vlees van hoge kwaliteit bevond. Het betreft hier zeer waarschijnlijk consumptieafval. Uit de 2 mm-zeeffractie van deze kuil (spoor 2041) komen twee fragmenten van lange beenderen van middelgrote zoogdieren; hiervan is één verbrand. Verder is nog een verbrand fragment aangetroffen van een zoogdier van onbekende grootte. In de 5 mm-zeeffractie zijn twee fragmenten van middelgrote zoogdieren aangetroffen. Deze resten behoren waarschijnlijk tot het hierboven beschreven deelskelet van een schaap.

17

Er kon niet worden vastgesteld of deze schelpfragmenten afkomstig zijn van de brakwaterkokkel (Cerastoderma lamarcki), van de gewone kokkel (Cerastoderma edule) of van beide kokkelsoorten.

194

Fig. 8.13: Vrijwel complete schedel van een volwassen hond uit een kuil (spoor 2041, vnr: 194) (foto auteurs).

In de sloot (spoor 2066) is een linkermiddenhandsbeen van een rund aangetroffen met snijsporen. Een hond heeft op beide uiteinden van het bot geknaagd. In hetzelfde spoor bevonden zich ook een vermoedelijke coproliet van een hond (vnr. 162) (fig. 8.14) en een deel van een middenvoetsbeen van een rund. De waterput (spoor 2088) leverde alleen botmateriaal op in de 5 mm-zeeffractie. Aangetroffen zijn vijf verbrande fragmenten van middelgrote zoogdieren, een schedelfragment van een middelgroot zoogdier, een fragment van een lang been van een middelgroot zoogdier en een fragment van een lang been van een groot zoogdier. In de waterkuil (spoor 2040) is een middenhandsbeen van een foetaal rund aangetroffen (fig. 8.15). Beide helften van het middenhandsbeen zijn nog niet vergroeid. Op basis van de lengte van het middenhandsbeen is vast te stellen dat de foetus zich in het stadium van ongeveer 230 dagen na de conceptie bevond; dat is kort voor de geboorte (280 dagen na de conceptie).18

Fig. 8.14: Vermoedelijke coproliet (spoornummer 2066, vnr. 162) (foto auteurs).

18

195

Fig. 8.15: Middenhandsbeen foetaal rund (spoor 2040, vnr: 193) (foto auteurs).

FASE 3(+7) EN FASE 3+7: VROEG-ROMEINSE TIJD OF MIDDEN-ROMEINSE TIJD

Het botmateriaal uit fase 3(+7) behoort waarschijnlijk tot de vroeg-Romeinse tijd, maar kan ook midden-Romeins zijn. In spoor 1040 zijn alleen resten van runderen aangetroffen. Zes botfragmenten van grote zoogdieren die niet op soort konden worden gebracht, zijn waarschijnlijk ook afkomstig van runderen. Het grootste deel van het materiaal bestaat uit botten uit de onderpoten van runderen. Zo zijn twee eerste teenkoten en twee tweede teenkoten van jongvolwassen tot volwassen runderen aangetroffen, benevens een derde teenkoot, die afkomstig is van een jongvolwassen dier. Twee linkermiddenvoetsbeenderen behoorden toe aan volwassen runderen. Ook werden twee linkersprongbeenderen aangetroffen; een daarvan heeft haksporen op de mediale en laterale zijden. Een onvolgroeid hielbeen is afkomstig van een jongvolwassen rund. De linker- centrotarsale van een jongvolwassen tot volwassen rund vertoont sporen van botwoekering (exostose) door overbelasting (fig. 8.16). Onder de vondsten bevinden zich eveneens een linkerrib en de epifyse van een scheenbeen van een jongvolwassen rund.

Fig. 8.16: Centrotarsale van een rund met sporen van exostose (spoor 1040, vnr. 139) (foto auteurs).

Fase 3+7 bestaat uit enkele resten uit een vuile terplaag (spoor 1045) uit de vroeg-Romeinse of de midden-Romeinse tijd. Naast een deel van een linkerrib en een deel van het linkerscheenbeen van een rund werd een rechterschouderblad van een jongvolwassen of volwassen paard in dit materiaal aangetoond. Het schouderblad vertoont sporen van hondenvraat en snijsporen. Een ondetermineerbaar fragment van een bot van een groot zoogdier is verbrand. Ook werden twee ondetermineerbare fragmenten van zoogdieren van onbekende grootte aangetroffen.

196

FASE 5+7: MIDDEN-ROMEINSE TIJD (TWEEDE HELFT 1E EEUW N.C. OF TWEEDE HELFT 2E EEUW N.C.)

Het gaat hier om materiaal uit enkele vlaksporen die uit de midden-Romeinse tijd stammen maar niet specifiek aan de derde of vierde bewoningsfase toegewezen konden worden. In een vuile terplaag (spoor 1010) zijn een linkerscheenbeen van een rund aangetroffen met sporen van hondenvraat en een verbrand botfragment van een middelgroot zoogdier. Een waterput (spoor 1077) bevatte een rechtermiddenhandsbeen van een jongvolwassen of volwassen rund, een rib van een schaap, een botfragment van een groot zoogdier en een verbrand botfragment van een zoogdier van onbekende grootte. In een andere waterput (spoor 2056) zat een rechterrib van een rund. In de 5 mm-zeeffractie van een derde waterput (spoor 1047) werden een verbrande rib van een rund en een verbrand fragment van een lang been van een groot zoogdier aangetroffen. De 2 mm-zeeffractie van dit spoor bevat een verbrand fragment van een zoogdier van onbekende grootte.

Het handverzamelde materiaal uit spoor 1050, een paalkuil, bestaat uit een linkerknieschijf van een jongvolwassen of volwassen rund en een botfragment van een zoogdier van onbekende grootte. In de 5 mm-zeeffractie van dit spoor zijn vijftien fragmenten van botten van zoogdieren van onbekende grootte gevonden, waarvan zeven verbrand zijn.

ONGEDATEERDE DIERLIJKE RESTEN

In totaal 109 dierlijke resten konden niet aan een fase worden toegewezen. Dit zijn 73 resten van huisdieren, 35 ongedetermineerde zoogdierresten en een opperarmbeen van een middelgrote eend binnen het genus Anas (smient, krakeend, slobeend of pijlstaart). Onder de resten van de huisdieren overwegen die van het rund (tabel 8.1, fig. 8.17).

8.3 DISCUSSIE

SAMENSTELLING VAN DE VEESTAPEL

De dierlijke resten aangetroffen te Arkum zijn voornamelijk afkomstig van gedomesticeerde zoogdieren (tabel 8.1-8.3). Rund vormt naar het aantal resten in vrijwel elke fase de grootste groep en wordt vrijwel steeds gevolgd door het schaap. De geit is niet aangetoond te Arkum. Kleine aantallen resten zijn aangetroffen van honden, varkens en paarden. Varkens waren even schaars op deze nederzetting in het veen als op terpen op de kwelders en andere nederzettingen in het veen in Noord-Nederland. Runderen en schapen waren de belangrijkste dieren voor de bewoners van de nederzetting (fig. 8.17). De beengewichten laten zien dat verreweg het meeste vlees dat door de bewoners werd gegeten, van runderen afkomstig was (bijlage A).

Het door de tijd heen volgen van de ontwikkeling van de veestapel op Arkum wordt bemoeilijkt door de beperkte aantallen resten van huisdieren uit sommige bewoningsfasen. Alleen de late ijzertijd (fase 2: NR=49) en de vroeg-Romeinse tijd (fasen 3 en 4, samen NR=130) hebben voldoende botmateriaal van huisdieren opgeleverd om uitspraken te kunnen doen over de samenstelling van de veestapel. Deze resten laten een verschuiving in de samenstelling van de veestapel zien ten tijde van de overgang van de late ijzertijd naar de vroeg-Romeinse tijd. Terwijl in de late ijzertijd overwegend

197

runderen werden gehouden (81% van de aantallen resten van huisdieren), nam in de vroeg- Romeinse tijd de schapenteelt toe (van 12 naar 17%), terwijl het aandeel van de runderteelt afnam (tot 74%). De aantallen huisdierbotten uit de midden-Romeinse tijd (fasen 5 en 7, beide NR=18) zijn te klein om iets over de samenstelling van de veestapel in deze periode te zeggen.

Fig. 8.17: Gedomesticeerde zoogdieren: aantallen resten (%).

Het rund was in de ijzertijd op alle tot nu toe onderzochte Friese en Groninger terpen veruit het belangrijkste landbouwhuisdier, op afstand gevolgd door het schaap.19 Op veel terpen wordt net als in Arkum een toename in de schapenteelt en een afname van de runderteelt op de overgang van de ijzertijd naar de Romeinse tijd waargenomen. Voorbeelden zijn de terpen Englum, Wommels-Stapert en Achlum.20 Op de terp Jelsum ontbreekt deze toename. Het aandeel schaap was daar in de ijzertijd al hoog (32%) en hield in de Romeinse tijd hetzelfde niveau (32%).21

In de omgeving van al deze terpen vonden op de overgang van de ijzertijd naar de vroeg-Romeinse tijd geen grote milieuveranderingen plaats, waarmee een verandering in de samenstelling van de veestapel verklaard zou kunnen worden. Economische en mogelijk ook culturele veranderingen zullen hebben bewerkstelligd dat de bewoners in de Romeinse tijd in verhouding meer schapen gingen houden. Bij economische veranderingen kunnen we denken aan de grote vraag naar wol van het Romeinse leger dat in Midden- en Zuid-Nederland was gelegerd. De bewoners van Noord- Nederland kunnen in de levering van wol aan het leger een bron van inkomsten hebben gezien. Bij culturele veranderingen kunnen we denken aan een afname van de voorkeur voor het houden van

19

Prummel 2006; Kranenburg 2012, Bijlage 6; Hullegie & Prummel 2015; Van Gent 2015. 20

Prummel 2007; Cramer 2005; Prummel 2006, tabel 5.6; Hullegie 2010; Prummel 2014; Hullegie & Prummel 2015. 21 Kranenburg 2012, Bijlage 1. 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

hond, Canis familiaris paard, Equus caballus varken, Sus domesticus rund, Bos taurus schaap, Ovis aries