• No results found

3.16. GENUS EN VOORNAAMWOORDELIJKE AANDUIDING

3.16.4. VERANDERINGEN IN GENUS

“Verandering” van genus kan zuiver synchroon worden begrepen. Zo krijgen over het algemeen nieuwe samenstellingen het genus van het rechter lid (Right-hand Head Rule): als de deur de-woord is, dan ook huisdeur of een nieuw gevormd nepdeur; een uitzondering is bijv. de domoor naast het oor (omdat domoor een persoonsnaam is wat om de vraagt). In par. 16.1 hierboven hebben we al kennis gemaakt met de morfologische conditionering van het genus: werk-er (bij

werken) heeft het genus commune op basis van -er, raadsel (bij raden) is neutrum op basis van -sel;

ook een prefix kan soms genus-bepalend zijn: vgl. gedoe bij doen. Over het algemeen echter is het eerder het slot van het woord dat het genus bepaalt dan het begin; vergelijk in dit verband de

181

situatie in het Pools (par. 1). Ook oude, niet meer herkenbare suffixen kunnen hun doorwerking hebben: zo kunnen mnl. dracht, drift, gift, klucht, list, macht, tucht, vlucht, zucht ‘ziekte’ (gewicht is een uitzondering) het feminiene genus hebben doordat de slott teruggaat op een oud feminien -ti-suffix waarmee abstracta, over het algemeen bij werkwoorden: vgl. dragen, driven enz., werden gevormd. Onderwerp voor de historische taalkunde worden deze regels of regelmatigheden pas wanneer daar in de loop van de tijd veranderingen in gaan optreden. Zo hebben we in par. 14 (en ook even in 16.1) hierboven gezien dat de sjwa in het Middelnederlands op z’n minst op weg was om een markeerder voor het femininum te worden en dat hij daarmee iets suffixachtigs begon te krijgen. Kunne ‘geslacht’ (got. kuni) kan daardoor van neutrum femininum geworden zijn (vgl. van

beiderlei kunne).

Soms betreft de verandering een enkel woord of een groepje woorden; een klankverandering kan daartoe de stoot geven. In sommige dialecten maar ook in het Fries kan de in bepaalde contexten gereduceerd worden tot ‘t: van de zolder > van ’t zolder, van de zomer > van ’t zomer, in de zin > in

’t zin, waardoor de woorden in kwestie als neutrum worden gereïnterpreteerd. Semantische

overeenkomst kan ook in het spel zijn: vgl. de schilderij (nog steeds zo in het Zuiden) dat het

schilderij is geworden, mogelijk onder invloed van het verwante portret. En zo kan mnl. here

‘leger’ van masculinum (vgl. got. harjis) neutrum geworden zijn onder invloed van neutrum leger. Vergelijk ook got. andeis masculien met einde neutrum (onder invloed van slot?), dat overigens in het Middelnederlands ook masculien kon zijn. Een individualiseringsaspect kan in het spel zijn wanneer een neutrum stofnaam de-woord worden: vgl. de bessensap: waar staat de bessensap? (vgl. het sap). Omgekeerd kan een soortnaam stofnaam worden en dan van de op het overgaan: het

zandsteen (vgl. de steen).

Voor moderne veranderingstendenzen zie vorige paragraaf. 3.16.5. GENUS BIJ LEENWOORDEN

Er zijn bij leenwoorden twee mogelijkheden: 1. ze brengen hun genus mee vanuit de gevende taal (aangenomen dat daarin genusverschillen bestaan), 2. het genus ervan wordt toegekend in de ontvangende taal, eventueel op basis van een systematiek. Hoe mogelijkheid 2 werkt, kunnen we goed zien bij woorden uit het Engels; alleen die mogelijkheid 2 is dan van toepassing: het Engels heeft immers slechts the-woorden en afgezien van personen en nog enkele categorieën wordt er alleen met it verwezen. Een vormelijke factor is in het spel bij woorden op -ing: coaching, dancing,

hearing, marketeting, planning, timing, die alle de-woorden zijn geworden naar analogie van de

oorspronkelijk nederlandse als overhoring, overmaking enz. Een semantische factor kan in het spel zijn bij woorden voor sporten: cricket, rugby, tennis, hockey; dit kunnen het-woorden geworden zijn onder invloed van het verwante en min of meer overkoepelende (het) spel. Meer incidentele gevallen zijn bijv. de creditcard onder invloed van de kaart is of de club onder invloed van de

vereniging; plastic kan onzijdig zijn omdat het een stofnaam is. Dubbel genus komt voor bij de of het cluster en bij de of het flat waarbij het flat wel als substandaard moet worden beschouwd. Bij de

oude leenwoorden uit het Latijn of het Grieks moeten we vaak aan het oorspronkelijke genus denken: de muur (lat. mūrus), de molen (lat. molīna), het graan (lat. grānum) maar zolder is de-woord geworden hoewel het teruggaat op het latijnse neutrum sōlārium en pek het-de-woord hoewel het teruggaat op lat. picem, acc. van femininum pix.

Als het gaat om leenwoorden uit het Frans, is er verschil tussen Noord en Zuid; in het Zuiden kunnen zich dan ook nog regionale verschillen voordoen. In de noordelijke standaardtaal maakt men er vaak, volgens een eigen systematiek (regel 2), neutra van (hoewel het neutrum in het

182

Frans ontbreekt): vgl. het alarm, het balkon, het bureau, het menu, het tracé enz. waar het Zuiden

de-woorden heeft. De indruk is wel dat die neutralisering eerder bij masculiene dan bij feminiene

woorden optreedt: vgl. in het laatste geval weliswaar het gordijn (la courtine) en het humeur maar daarnaast de grandeur, de lectuur, de revue. De woorden op -e, die in het Frans vaak

feminien zijn, zijn ieder geval de-woorden op grond van de regel (met twee uitzonderingen: einde en gilde) dat in het Nederlands dergelijke woorden het genus commune hebben. Maar wat kan er nu de verklaring voor zijn dat zo vaak (bij franse masculina) het neutrum gekozen wordt?

Mogelijk komt de noordelijke wijze van doen erop neer dat de leenwoorden het gemarkeerde genus, namelijk het neutrum, krijgen toebedeeld om nog eens extra hun vreemde status (van romaanse oorsprong) te markeren. Dit past in het totaal-beeld waarin het romaanse lexicon duidelijk ten opzichte van het in oorsprong germaanse is afgebakend. Beide lexica houden er een eigen fonologie en een eigen morfologie op na. Waarom toch ook vaak (bij franse feminina) het genus commune gekozen wordt, blijft hierbij onverklaard. Overigens kunnen zich veranderingen voordoen: zo was salon oorspronkelijk een het-woord en is het later de-woord geworden; in het Zuiden kan het nog steeds neutrum zijn.

Het Zuiden is in z’n genusgedrag dus meer op het Frans gericht dat als een soort superstandaard fungeert: het neemt voor een belangrijk deel het franse masculinum en het femininum over, zij het dat het masculinum wel de default-optie lijkt te zijn. Er zijn echter regionale verschillen. Het Kustvlaams (zonder apocope, dus met veel woorden op sjwa!) heeft bijvoorbeeld een betrekkelijke voorkeur voor het femininum, het noordwesten van de provincie Antwerpen (mogelijk in

aansluiting bij het Noorden) voor het neutrum. Een factor bij de genustoekenning kunnen suffixen of suffixachtige elementen (nog ruimer geformuleerd: auslautende klanken) zijn: woorden op een volle vocaal zijn overwegend masculien, die op -eur altijd masculien, die op -(st)atie feminien evenals die op -age (die in het Frans masculien zijn), die op -uur(e) meestal feminien maar in brabantse dialecten mogelijk neutrum of femininum, die op -ment altijd neutrum; ook de (feminiserende) -e kan van invloed zijn maar dan alleen, en in sterke mate, in het gebied zonder sjwa-apocope. De semantische factor blijkt uit brab. confiture en geleie die masculien zijn volgens de algemene tendens om namen voor voedingswaren als masculien te behandelen.

3.17. REGIONALE ASPECTEN

(1. casus, 2. genus, 3. pluralisvorming algemeen, 4. id. noordoosten, 5. id. zuidoosten)

3.17.1.

CASUS

Evenals in de standaardtaal en afgezien van de genitief-s en andere relicten zijn in de dialecten over het algemeen casusverschillen bij de substantieven verdwenen. Dialectische datief-relicten, bekend o.a. van het Hollands, zijn prepositie-verbindingen waarin bij een neutrum-woord het lidwoord de komt te staan, bijv. in de licht, voor de raam, met oude rekking (niks) in de weeg (vgl. ook in par. 7.1 genoemd uit de weeg), in het Westflakkees en in zeeuwse dialecten met nog de buigings-e:

staeme nied-in de lichte. Voor het Katwijks wordt een casus-e genoemd bij substantieven die een

inhoudsmaat aanduiden, vaak bij sterk effect: die vent, die ving ’n berrege haering ‘die vent, die ving me toch een berg haring’. Wordt een dergelijke vorm ook in subjectsfunctie gebruikt, dan hebben we uiteraard niet meer met een casus-geval te doen. Merkwaardig is verder dat in veel dialecten nog casus voorkomen bij voor personen gebruikte eigennamen. Vergelijk weer katwijks

183

voorbeeld laat zien waar de achternaam Van Nelle vandaan komt. Dit voorbeeld kan nog verder verbogen worden: ik ben bij Piet van Nelles, en zelfs: dat huis van Piet van Nellese. Deze casus-vorming wordt genoemd voor een deel van Noord-Holland, het continent van Zuid-Holland plus een deel van Utrecht, de noordelijke zuidhollandse eilanden, de Neder-Betuwe plus de

Bommelerwaard en een brede strook van Noord-Brabant. Het is vooral een

plattelands-aangelegenheid. De oorsprong van de uitgangen in kwestie moet wel in de genitief worden gezocht, met dien verstande dat de afwisseling van sterke (-s) en zwakke uitgang (-e < -en) intussen

fonologisch bepaald is geraakt, al naargelang de naam op een vocaal dan wel op een consonant eindigt. De genitiefvorm heeft zich dan secundair tot andere verbogen vormen uitgebreid. De verklaring voor behoud en uitbreiding kan eraan worden toegeschreven dat juist bij personen de behoefte bestaat om te onderscheiden. Overigens doen eigennamen die eindigen op -el, -er, -em (Karel, Willem, Brouwer) niet mee; bovendien ontbreekt het verschijnsel wanneer er bij de naam een bepaling staat: *laten we die arme Aeries daar maar buiten houden. Voor het Wierings worden genitieven op -es bij monosyllaba genoemd: Jacoppes stoel ‘de stoel van Jacob’.

In par. 16.2. is al het behoud van de casus-n, die genus-n is geworden, in de zuidelijke dialecten genoemd.

3.17.2. GENUS

Het zuidelijke genus komt niet altijd overeen met het genus zoals dat bij De Vries en Te Winkel is aangeduid; de vraag is ook in hoeverre wat we bij de Vries en Te Winkel vinden, op natuurlijke gesproken taal gebaseerd was. Er kunnen in het Zuiden trouwens ook verschillen per subregio zijn. Zo blijkt kalk in West-Vlaanderen neutrum te zijn, verder masculien, troef masculien in een groot deel van Limburg, verder feminien, kwik neutrum in Vlaanderen maar verder masculien, enz. Op een verzamelkaart (die hier niet afgedrukt kan worden) is te zien dat er vooral een belangrijke scheiding loopt tussen Vlaanderen en Brabant en ook één die een groot noordoostelijk deel van Limburg van het overige Zuiden afbakent. Ook voor het oosten van Overijssel worden verschillen genoemd: zo is een vorming op -ster in het Hellendoorns masculien, in het (overige) Twents feminien, daarentegen is nèèwe ‘neef’ in het eerste dialect feminien, in het tweede masculien. Het Twents richt dus op het biologisch geslacht. Voor het Vriezenveens is geconstateerd dat

substantieven op -e die masculien zijn, de -e kwijtraken, blijkbaar omdat men de -e als marker van het femininum ervaart. Voor de genus-toekenning aan leenwoorden in dialecten zie par. 16.5 hierboven. Zie voor het Zuiden ook passim par. 16. Voor de daar gesproken tussentaal kan worden opgemerkt dat de dialectische genusvormen daarin duidelijk kunnen worden teruggevonden. 3.17.3. PLURALISVORMING. ALGEMEEN

Regionale biezonderheden wat betreft de pluralisvorming zijn in de vorige paragrafen al diverse keren terloops vermeld. Bij de regionale verschillen spelen een aantal klankwetten een belangrijke rol: de secundaire i-Umlaut, de sjwa-apocope, de n-apocope, de spontane palatalisatie waardoor een deel van de secundaire Umlaut, nl. oe > uu, niet meer te zien is, en in het zuidoosten ook het

ontstaan van toonverschillen. Afgezien van het noordoosten (vooral Twente) en het zuidoosten (vooral Limburg) ontbreekt in het taalgebied de Umlaut, hetzij klankwettig hetzij door analogie. Het grootste deel van het taalgebied (inclusief het zuidoosten) heeft afgezien van -eren/-ers/-er slechts twee uitgangen: -en en -s; -eren is vooral hollands en brabants, -ers zeeuws en vlaams, -er oostelijk. Verspreid zijn er ook gevallen met een pluralis die gelijk is aan de singularis;

184

systematisch is dit het geval bij een maatwoord wanneer er een (meestal bepaald) numerale voorafgaat.

Het Zeeuws heeft over het algemeen nog de pluralis op -n, dus zonder apocope, om verschil te bewaren met de vaak op -e eindigende singularis (zonder sjwa-apocope dus): tonge – tongen. Dit patroon vinden we ook in een groot deel van het Vlaams. Het gentse patroon katte – katte is al in par. 7.1 gesignaleerd. Voor het Zuiden is bij onderzoek naar de woorden op -el of -er geconstateerd dat de -s-pluralis zich in een eeuw tijds heeft uitgebreid, omgekeerd ook zoals bij engel de -n-pluralis. Invloed van de standaardtaal is hierbij duidelijk. Die valt niet te constateren bij types waarvoor de standaardtaal geen aanknopingspunt biedt, juist in tegendeel: de uitgangsloze pluralis (vooral oostelijk, hier los gezien van de maatwoorden) en het vlaamse type met singularis op sjwa (broere, pl. broers) laten juist uitbreiding en consolidering zien. Wat de -s-pluralis bij monosyllaba betreft, moet het Westvlaams wel als een relictgebied beschouwd worden; daarop wijst ook dat de -s in gelede woorden nog kan voorkomen terwijl hij in de ongelede al verdwenen i-s (zie meer informatie in par. 7.1 en 2 hierboven). Er kan hier ook nog opgemerkt worden dat de zuidelijke standaardtaal soms een -s-meervoud heeft tegenover noordelijk -en, bijv. in leraars.

Ook een oudhollands dialect als het Katwijks laat op bepaalde punten een afwijkende pluralis-vorming zien. Het heeft om te beginnen een aantal gevallen waarin na volle vocaal -n optreedt: knie

– knien, zae ‘zee’ – zaen (hierbij behoren ook de oude gevallen skoe ‘schoen’ – skoen, tae ‘teen’ – taen), roe ‘roede – roen (met d-syncope), bròòd ‘brood’ – bròòn (id. in de pluralis). Verder heeft

het een aantal voorbeelden van pluralia op -s bij singularia met niet geapocopeerde -e: bigge –

bigges, krebbe ‘kribbe’ – krebbes, analogisch kip – kippes, en ook zinkes bij zinking ‘zenuwpijn’.

Een pluralis op -s kennen ook man (haele mans, haele!) en smid: smis < smids ‘smeden’ (par. 7.2). Voor enige meer systematisch optredende verschillen in pluralisvorming moeten we vooral naar het noordoosten en naar het zuidoosten kijken. Beide gebieden zijn zoals zal blijken, als conservatief te beschouwen.