• No results found

We bekijken in de volgende paragrafen de ontwikkeling van de paradigmata vanaf het

Protogermaans naar het Middelnederlands en betrekken daarbij niet alleen het Gotisch maar ook het Oudsaksisch omdat deze oudgermaanse taal misschien wel het dichtst bij het Oudnederlands (in ieder geval het meer oostelijke) staat: het Oudengels en ook het Oudfries zijn daarvoor te

ingweoons (terwijl er bij het Oudsaksisch en het Oudnederlands hooguit van een ingweoonse inslag sprake is) en het Oudhoogduits staat te ver af door het ontbreken van zo’n inslag. Van het

Oudnederlands is zoals bekend betrekkelijk weinig overgeleverd; de schaarse vormen kunnen uiteraard in de beschouwingen worden betrokken.

Het Oudsaksisch heeft het probleem dat daarvoor bij de korte vocalen in onbeklemtoonde syllabe nogal wat spellingvariaties worden aangenomen. Deze variaties, waarin drie systemen zijn te onderscheiden (1. e/o, 2. a/o, 3. e/a), weerspiegelen verschillen in tijd en regio: het e/o-systeem is het oudste; de beide andere zijn van later tijd, het a/o-systeem uit Zuid-Westfalen, het e/a-systeem uit Oostfalen en het gebied tussen West- en Oostfalen. De <e> kan als [æ] geïnterpreteerd worden, dus als een palatale vocaal, de <o> als [α] of als [å], in ieder geval als een velaire vocaal, terwijl de <a> de palatale kant kan opgaan in geval 2, de meer velaire in geval 3. Daarnaast komt ook variatie tussen <e> en <i> en tussen <o> en <u> voor. Ook het verschil tussen proza en poëzie kan een rol spelen: bijv. dat.sg. hēlagon proza naast hēlagumu poëzie ‘heilig’. We zullen uiteraard voorál aandacht besteden aan de oudsaksische vormen wanneer ze voor een goed begrip van de ontwikkeling naar het Middelnederlands toe belangrijk zijn.

Voor het Oudnederlands (althans van de Williram) moeten we rekening houden met twee, evt. drie reductievocalen, gezien het feit dat <e> en <i>, soms ook <a> enerzijds en <o> en <u> anderzijds kunnen afwisselen. We moeten ook rekening houden met invloeden vanuit de hoogduitse

originelen. In het Middelnederlands is er intussen nog maar één sjwa overgebleven. In par. 12 gaan we dieper op het Middelnederlands in; hier wordt alvast opgemerkt dat we daarvoor globaal twee

149

flexies onderscheiden: de sterke flexie en de zwakke flexie. Bij de eerste flexie gaat de pluralis uit op e (maar in de datief pluralis op en), bij de tweede op en. In het moderne Nederlands zijn en, -s, -eren de meest voorkomende uitgangen; bij de eerste en de laatste zal (meestal) de -n- als niet vaak uitgesproken tussen haakjes geplaatst worden.

De vocatief, waarvan we in het Gotisch nog resten vinden maar in het Oudwestgermaans niet meer, zullen we verwaarlozen. Dat geldt ook voor resten van de instrumentalis of de locatief: vgl. bijv. osa. hrossu (van hros ‘paard’) instrumentalis en (te) hus bij hus ‘huis’ locativus.

Traditioneel wordt de volgende volgorde aangehouden: ă-stammen inclusief de s-stammen, ō-stammen, i- en u-ō-stammen, n-ō-stammen, andere consonantstammen. Om didactische redenen wijken we hiervan af en houden we deze volgorde aan: masculiene en neutrum n-stammen, ō-stammen plus feminiene n-stammen, ă-stammen, i- en u-stammen, s-stammen, andere consonantstammen. We zullen zien dat het soms nodig is om tussen een korte en een lange stam te onderscheiden; kort = korte vocaal plus consonant of lange vocaal, lang = korte vocaal plus twee consonanten of lange vocaal plus één consonant.

Voor een goed begrip van de veranderingen in de uitgangen zij verwezen naar de behandeling van de Auslautswetten in Kl. 17.1.

3.5. MASCULIENE EN NEUTRUM n-STAMMEN

got. got. osa. osa. mnl. mnl nnl. nnl.

masc. neutr. masc. neutr. masc. neutr.

nom.sg. hana haírto hana/o herta/e hane herte haan hart gen.sg. hanins haírtins hana/e/o-n

herta/e/o-n

hanen herten dat.sg. hanin haírtin hana/e/o-n

herta/e/o-n

hane herte acc.sg. hanan haírto hana/o-n herta/e hane herte

nom.pl. hanans haírtona hana/o/u-n herto/u-n hanen herten hanen harten gen.pl. han

ane

haírtane hanono/uno/ onu

hertono hanen herten dat.pl. hanam haírtam hano/u-n herto/u-n hanen herten acc.pl. hanans haírtona han/a/o/u-n herto/u-n hanen herten

Opm. <hana/e/o-n> betekent hanan, hanen, hanon.

-Inleiding. Bij de n-stammen komen alle drie de genera voor: got. hana masc., tuggo fem., haírto neutrum. Dat komt overeen met het Latijn: homō (masc.) ‘mens’, gen. homin-is; ratiō (fem.) ‘rede’, gen. ratiōn-is, carō (fem.) ‘vlees’ – gen. carn-is; nōmen (neutrum) ‘naam’ – gen. nomin-is. Ratiō laat tevens een oorspronkelijk j-suffix zien. De neutra zijn gering in aantal maar er behoren een paar frequente woorden toe: got. áugo (ndl. oog), got. áuso (ndl. oor), got. haírto (ndl. hart) die alle drie iets met het lichaam te maken hebben. In deze paragraaf laten we de feminiene stammen terzijde omdat deze gezien de latere ontwikkelingen het beste samen met de ō-stammen kunnen worden besproken.

De masculiene n-stammen zijn in het Germaans een belangrijke groep gaan vormen doordat -an- een productief suffix werd ter vorming van nomina agentis ‘benamingen van de handelende

persoon’, semantisch vergelijkbaar met -er- of -aar-vormingen in het latere Nederlands. Doordat het accent niet op de wortel viel, vertonen ze de nultrap en kunnen ze ook de werking van de Wet van

150

Verner laten zien; vgl. got. nuta ‘visser’ bij niutan ‘vangen’ (vgl. ndl. ge-nieten); osa. bodo (ndl.

bode ‘boodschapper’) bij biodan ‘bieden’; osa. heritogo (mnl. hertoghe, nnl. hertog) bij tiohan

(mnl. tien) ‘trekken’, dus ‘iemand die voor het leger (heer) uittrekt’ (vgl. de grammatische wisseling: g – χ <h>). Ook gesubstantiveerde adjectieven werden n-stammen, bijv. osa. wīso ‘de wijze’.

Mogelijk gaat de betekenis van de n-stammen terug op een proto-indo-europese “singulatief”: de aanduiding van een enkel exemplaar van iets dat gewoonlijk in een groter aantal voorkomt. Vergelijk nog got. kaúrn ‘koren’ (a-stam) met n-stam kaúrno ‘graankorrel’. Vandaar dat n-stammen vaak naar personen verwijzen, algemener: een individualiserende functie hebben. Die wordt ook duidelijk bij zogeheten epitheta ornantia (versierende toevoegingen): vgl. ono. Óláfr rauði ‘Olaf de rode’. Soms kan ‘groter aantal’ voor een ‘paar’ staan: vgl. got. áugo (oog) ‘één van de twee ogen’. In het verlengde ligt de ‘bepalende’ functie zoals we die bij de zwakke adjectieven terugvinden: vgl. bijv. hdst. 4 (2).

Wat de herkomst van de uitgangen betreft, deze is aanleiding tot nogal wat discussie geweest. Het is niet mogelijk hier diep op in te gaan. Het stamvormende suffix laat Ablaut zien maar het is niet altijd de Ablaut van het Proto-germaans, laat staan van het Proto-indo-europees. De trappen die we hieronder noemen, kunnen dus op analogie berusten. Hieronder zullen we ook zien dat we de -n- van het suffix als deel van de nieuwe uitgang nog in veel vormen kunnen terugvinden. We wijzen hier vooraf op oude jăn-stammen: mnl. erve (got. arbja, met i-Umlaut; vgl. nog de erven Willink);

kempe ‘vechter’ (eveneens met i-Umlaut) bij mnl. kempen ‘vechten’, camp ‘gevecht’ (vgl. nog kemphaan); wille (got. wilja, met jod-geminatie).

-nom.sg. In deze casus is hoe dan ook de -n- van het suffix verdwenen: got. hana, osa. hano waarnaast echter ook hana voorkomt; de uitgang van de laatste variant kan gezien oe. hona, ofri.

skelta ‘rechtsdienaar’ als ingweoons worden gekarakteriseerd. Het Oudnederlands laat beide

uitgangen zien: vgl. in oud namenmateriaal owvla. Sassa, oudgents Adalwalda naast Eilbodo, oudgelders (omgeving van Zaltbommel) Nôtha, Doda naast Abbo, Benno. De verklaring van de neutrum-vorm (die ook accusatief is) is lastig en blijft hier onbesproken. In het Middelnederlands vinden we auslautend -e: hane, herte, waarbij later apocope kan optreden: haan, hart. Sommige substantieven hebben echter de -e bewaard: bode, getuige (zie hiervoor verder Kl. 17.6); dit geldt ook voor de gesubstantiveerde adjectieven: de wijze. Ook in het Duits is er afwisseling: Bote, Gatte naast Fürst, Graf. De -n van de overige casus drong een enkele keer in de nominatief door en werd daarmee onderdeel van het woord: jongen is daarvan een voorbeeld. Vergelijk ook mnl.

kinnenbacken en bij Vondel necken. Dergelijke gevallen zijn frequenter in het Duits: Balken, Bogen, Garten enz.

gen.sg. De gotische uitgang (ins) wijst op een ĕtrap; vgl. osa. en (onl. ook in) naast echter ook -an/-on. Het Middelnederlands heeft -en: hanen, herten; -e naar analogie van de nominatief of accusatief is zeldzaam (vooral here ‘van de heer’ komt voor). Op analogie o.a naar de ă-stammen berust haens; een dubbele uitgang -ens komt bijvoorbeeld voor in mnl. des hertens, bij Vondel

hertens. Als er nu nog genitieven op -en voorkomen, zijn deze archaïsch van aard: de maaltijd des Heren, de vrede des harten. Maar vergelijk ook plaatsnamen als Gravenhage, Heerenberg, ’s-Hertogenbosch.

-dat.sg. Ook nu wijst de gotische uitgang (-in) op een ĕ-trap terwijl het Oudsaksisch weer -en (onl. ook -in) naast -an/-on heeft. Voor het Middelnederlands verwachten we een vorm op -en; deze vorm is echter al vaak naar analogie van de accusatief door een vorm op -e vervangen.

151

-acc.sg. In dit geval wijzen zowel de gotische als de oudsaksische uitgang van het masculinum (-an, -on) op een ŏ-trap die uit de nom. en acc.pl. afkomstig kan zijn. Zie voor het neutrum bij de

nom.sg. Voor het Middelnederlands verwachten we vormen op -n; in plaats daarvan vinden we meestal -e naar analogie van de nominatief.

-nom.pl. In het Gotisch zowel als in het Oudsaksisch vinden we de ŏ-trap: got. hanan, osa. hano/an. Gotisch -ona (neutrum) kan herleid worden tot pie. *-ōn-eh2; deze vorm is ook accusatief. Een variant bij got. namo (neutrum) is namna ‘naam’ met nultrap in de uitgang. De oudsaksische uitgang -un in hertun vinden we terug bij de feminina: vgl. tungun hieronder (par. 6); in de de nom.sg., eindigend op -a/e: herte/a, tunge/a, kwamen de feminina en neutra al overeen, vandaar de gelijkmaking van het neutrum aan het femininum. Ook bij osa. masc. hanun kan invloed van de feminina in het spel zijn. Het Oudnederlands heeft -on maar ook -a bij herta (van de ă-stammen?). Het Middelnederlands heeft volgens verwachting -en.

-gen.pl. Deze casus sluit bij de nom. en acc. pl. aan; let op de lange uitgangen: -got. -ane met de voor het Gotisch karakteristieke ē; osa. -ono; onl. (plaatsnaam) Valc-ana-burg 9e eeuw

‘Valkenburg’ (ZH), Fres-iono-wik 9e eeuw ‘Wijk van de Friezen = Vreeswijk’). Nultrappen vinden we in got. abne bij aba ‘man, aúhsne bij aúhsa ‘os’ en namne bij namo. Ook nu heeft het

Middelnederlands volgens verwachting -en.

-dat.pl. Deze casus, met -am, sluit in het Gotisch bij de nom. en acc.pl. aan; de -n- van het

stamvormend suffix is verdwenen door assimilatie aan een volgende -m- (*-n-mus > -m); hiermee is de vorm gelijk geworden aan de dat.pl. van de ă-stammen (dagam). Vergelijk echter met nultrap got. abnam, namnam; ook watnam bij wato ‘water’ (neutrum). De osa. uitgang -un (met -n uit -m) wijst weer in de richting van de feminina. Opnieuw heeft het Middelnederlands volgens

verwachting -en.

acc.pl. Deze komt zowel bij de masculina als bij neutra overeen met de nom.pl. waarbij de -un-uitgang weer van de feminina afkomstig kan zijn. En ook heeft het Oudnederlands -on maar ook -a bij (reeds genoemd) herta. Het Middelnederlands heeft volgens verwachting -en.

-Middelnederlands. In het Middelnederlands resulteren hane – hanen, herte – herten (hanen en

herten soms ook nog als gen.sg.), in het Standaardnederlands haan – hanen, hart – harten, ook getuige – getuigen, wijze – wijzen met sjwa-apocope en evt. ook n-apocope. We hebben hier een

belangrijke bron van de pluralis-n die dus in het latere (gesproken) Nederlands geapocopeerd kon worden. In oorsprong was -en een (stamvormend) suffix dat als zodanig improductief en

onherkenbaar was geworden. Als uitgang heeft -en als het ware een nieuw leven gekregen, een voorbeeld van een soort morfologische recycling (wel aangeduid met de term exaptatie).