• No results found

In het Middelnederlands vinden we het onderscheid tussen vocaal- en consonant-stammen nog terug in wat traditioneel, te beginnen bij Jacob Grimm in zijn Deutsche Grammatik (1819), resp. de sterke en de zwakke flexie heet. De zwakke flexie heeft in veel gevallen een -n nodig, de sterke kan meestal zonder. In beide gevallen moeten we echter ook onderscheid maken tussen enerzijds masculinum neutrum en anderzijds femininum. Eigenlijk is het niet goed mogelijk om

170

van een middelnederlands systeem te spreken: daarvoor zijn de chronologische en regionale verschillen te groot. Het hieronder staande schema lijdt dan ook aan een bepaalde mate van abstractie. Wél kan de algemene opmerking gemaakt worden dat het Middelnederlands in vergelijking met de voorafgaande stadia, door klankwet en analogie, een duidelijk eenvoudiger systeem laat zien: het kan zonder veel moeite in één schema worden ondergebracht. Het is echter nog zinvol om behalve naar numerus ook (al dan niet op basis van de adnominale woorden) naar casus, genus en dus ook naar sterk/zwak te differentiëren, wat niet wegneemt dat vooral behoud of herstel van het numerusverschil als belangrijk werd ervaren: vgl. wort > worde. Voor dit verschil moeten we vooral letten op de nominatief en accusatief (de onverbogen vormen): sterk NUL tegenover -e , zwak -e tegenover -n; bij de andere casus kan tussen de beide numeri samenval voorkomen. In de gevallen waarop regel 1g hieronder betrekking heeft, wordt de pluralis door het numerale uitgedrukt. In het schema is niet naar persoonsnamen en andere substantieven gedifferentieerd; bij de eerste groep is de datief-e in de regel gedeleerd.

sterk sterk sterk sterk sterk zwak zwak zwak masc. neutr.K. neutr.L. neutr. fem. masc. neutr. fem. nom.sg. dach dal wort kint daet cnape herte siele gen.sg. daghes dales worts kindes daet cnapen herten sielen dat.sg, daghe dale worde kinde daet cnape herte sielen acc.sg. dach dal wort kint daet cnape herte siele nom.pl. daghe dale wort kinder dade cnapen herten sielen gen.pl. daghe dale wort kinder dade cnapen herten sielen dat.pl. daghen dalen worden kinderen daden cnapen herten sielen acc.pl. daghe dale wort kinder dade cnapen herten sielen

Er kunnen een aantal (globale) regels worden geformuleerd; hierbij zien we af van die steeds talrijker wordende gevallen waarin de pluralis-(e)n doordringt, en ook van allerlei spel- en klankvarianten. Rekkingen als in daghe, scepe, ghebede, gode laten we meestal onvermeld. Vooraf kan ook voor het ons overgeleverde Middelnederlands worden vastgesteld dat Umlaut als pluralisteken niet of nauwelijks een rol speelt.

1. Voor de masculiene en neutrum woorden die eindigen op een consonant is de algemene regel dat ze de sterke flexie krijgen: model dach en dal in het schema. Historisch gezien bevinden we ons hier (voornamelijk) in de ă-, de lange i- en de r-stammen en voor zover dat de pluralia op -er – zie hieronder (1a) – betreft ook in de s-stammen. Uitzonderingen:

1a. een aantal neutrum woorden (die een telbare categorie lijken te vormen) krijgen naar het model van kint - kinder (zie schema) een pluralis op -er: ei (eindigt echter op een diftong!), hoen,

loof, rund, soms ook naast -e: been, berd, blat, doek, gat, calf, kind, cleet, cruut, lam, rat ‘rad’, spaen, telch, wicht, verder ook -ere (meer oostelijk) of -ers (vlaams);

1b. neutrum woorden met een lange stam hebben in de nom. en acc.pl. geen uitgang naar het model wort (zie schema): aer, been, huus, scaep enz., in een later stadium ook (de uiteraard neutrum) diminutieven op -kijn, -ken;

171

1c. woorden op -el, -em, -en, -er(e) (ook wel -re), -are, -e (persoonsnamen) gaan volgens de sterke flexie; de pluralis, in ieder geval in de nominatief en de accusatief, kan echter, om te beginnen vooral westelijk, later ook steeds meer oostelijk, op -s uitgaan of (brabants, limburgs, door apocope in beide numeri: -er) geen uitgang hebben;

1d. voor oude pluralia vrient en viant zie par. 10 hierboven;

1e. vreemde woorden (meestal uit het Frans) krijgen in de pluralis -s maar ook -e is mogelijk; 1f. een aantal inheemse monosyllaba, meestal masculina (banc enz.; zie par. 7.2 hierboven) kunnen de pluralis-s krijgen maar er zijn ook dito masculina die in de pluralis weleens

onveranderd kunnen blijven: steen, oom, knecht enz. (analogie naar de neutra? zie regel 1b); vgl. ook het oud wortelnomen man naast regelmatig manne en dito boec, ghenoet, voet;

1g. maatwoorden kunnen een pluralis krijgen die gelijk is aan de singularis wanneer een (bepaald) numerale voorafgaat: tien jaer enz.

Biezonderheden. Gen.sg.: vaak al -s (niet meer -es), wegval van -s in des vos, des gheest; rekking in open syllabe: daghes, met syncope daechs, analogisch: gods i.p.v. godes. Dat.sg.: al vroeg en vaak vormen zonder -e (de functionaliteit remde de apocope wel af); zeer vroege apocope: god;

huus: oude datiefvorm vanuit de oude consonantstammen; oude casusvormen bij de oude

r-stammen vader, broeder, dochter, suster, moeder (zie par. 9 hierboven). Eigennamen voor personen: hierbij is het opvallend dat de acc.sg. soms op -e kan uitgaan, bijv. in Janne. 2. Voor de feminiene woorden die eindigen op een consonant, is de algemene regel dat ze de sterke flexie krijgen: model daet in het schema. Let op de overeenkomst in de pluralis met de andere sterke types, masculinum en neutrum, het genusverschil is dus voor de pluralis van geen belang. Historisch gezien bevinden we ons hier (voornamelijk) in de langse i-stammen. Doordat er onder de woorden met consonantische Auslaut meer masculina dan feminina voorkwamen, ging men een dergelijke Auslaut als masculien kenmerk ervaren; vandaar verloop naar het masculinum: vgl. lucht (in het Duits nog fem. die Luft). Voor hedendaags (oostvlaams) Kleits wordt vermeld dat hand neutrum is geworden. Wat tijt (‘tijd’) betreft weerspiegelt zich dit nog in staande uitdrukkingen: indertijd, mettertijd naast destijds (du. nog steeds fem. die Zeit). Ook het voorbeeld-woord daet kon masculinum worden maar vergelijk inderdaad en metterdaad. Een andere reactie was dat daet enz. de als feminien ervaren -e erbij kreeg: dade, crachte. Vergelijk in hedendaagse zuidelijke dialecten: fazante.Verloop naar het neutrum lijkt meer incidenteel en tijdelijk: dat misdaet. In de gen. of dat.sg. komt nog weleens de oude -e-uitgang voor: siere

vaerde gaen (gen.) ‘zijn weg voortzetten’, ook na preposities: met crachte enz. Latere gen. of

dat.sg. op -en wijzen op invloed van de zwakke flexie.

3. Voor de masculiene en neutrum woorden die eindigen op een sjwa, is de algemene regel dat ze de zwakke flexie krijgen: model cnape en herte in het schema. Historisch gezien bevinden we ons hier (voornamelijk) in de jă-, de korte i- en de n-stammen. Omdat de feminina op -e in aantal

172

overwegen, is er een groot verloop naar het femininum, maar here, cnape, sone zijn daarin als gevolg van het natuurlijke geslacht niet meegegaan. Vergelijk het oorspronkelijk masculinum

wille (got. wilja, du. der Wille); dat het als femininum gebruikt kon worden, blijkt uit iemand ter wille zijn, om der wille van. Ook diverse neutra werden feminien: ellende, kudde, kunne, oorlog

(mnl. orloghe), speer (mnl. spere); dit zijn ook nu allemaal de-woorden (vgl. echter als het-woorden nog wel einde en gilde). Dat de -e op een gegeven moment (min of meer) als een indicatie van het femininum werd ervaren, kan de apocope ervan voor alsnog gehinderd hebben. Ook neutrum hart en oor konden feminien worden: vgl. iets ter harte nemen, ter ore komen. Voor het hedendaagse (oostvlaamse) Kleits wordt vermeld dat oge en ore (zonder sjwa-apocope!) feminiem zijn geworden.

Biezonderheden. Gen.sg.: hier kan -s optreden bij oude jă-stammen als antwoorde, gherechte, of bij oude i-stammen: seghe ‘zege’, vrede (vgl. nog in vredesnaam); het latere sijns heers of des

haens, bij oude nstammen, berust op analogie naar de sterke flexie. Dat. en acc.sg.: de uitgang

-en in her-en -en hert-en is zeldzaam maar past bij de oude n-stamm-en; vgl. nog uitdrukking-en als de

maaltijd des heren, de vrede des harten. Pl. De oude jă-stammen kunnen in oude teksten nog -e

krijgen evenals de oude i-stam (< u-stem) sone; de -e-uitgang in bijv. mensche, oude n-stam, berust op analogie naar de sterke flexie. Eigennamen voor personen: in de acc.sg. komt e naast -en voor: Folke, Folk-en.

4. Voor de feminiene woorden die eindigen op een sjwa, is de algemene regel dat ze de zwakke flexie krijgen naar het model van siele in het schema. Let op de overeenkomst in de pluralis met de types cnape en herte; het genusverschil is voor deze numerus dus niet bepalend. Historisch hebben we hier (voornamelijk) te maken met (j)ō-, de kortsyllabische i(u)- en n-stammen. Biezonderheden. Gen. of dat.sg.: in deze casus kunnen vormen met -n en zonder -n naast elkaar voorkomen. Die zonder -n gaan terug op de (j)ō-stammen, die met -n op de n-stammen. Pl. Vgl. voor koeien en vlooien par. 13 dit hoofdstuk. Bij see (dat overigens ook masculien kan zijn maar vgl. nog ter zee) komt sewen voor (oude wi-stam); vgl. ook dat.sg. sewe. Eigennamen voor personen: in de acc.sg. komt -e naast -en voor: Lisebette(n).

Hoewel de werfkracht van de n-stammen zich al in het Oudnederlands manifesteerde, komt de uitbreiding van de meervouds-n pas goed in de 15e eeuw van de grond; aan het einde van de 13e

eeuw komt de -n in West-Vlaanderen op waarna hij langzaam aan ook in meer oostelijke gewesten terecht komt. Sterk flecterende substantieven op -e komen er het eerst voor in aanmerking omdat er samenval van singularis en pluralis door vermeden wordt. Zeer vroeg komt de -n in gebruik bij woorden van de sterke flexie die op een vocaal (anders dan sjwa) eindigden (maar oorspronkelijk een stam hadden op -χ <h>), nl. scoe ‘schoen’, tee ‘teen’, ree ‘hertachtig dier’, die ‘dij’: scoen, teen,

reen, dien. Ook bij knie gebeurde dit: knien. Voor later schoenen, tenen vgl. par. 12 hierboven. Reen en knien zijn later vervangen door reeën en knieën met een duidelijker -en-uitgang; voor dijen

zie Kl. 23.3. Vergelijk ook vormen als coen ‘koeien’, vlooen, vlonen ‘vlooien’ (par. 13).

In het Middelnederlands ging de ontwikkeling in de richting van een duidelijk vormverschil tussen feminiene woorden enerzijds en masculiene en neutrum anderzijds namelijk al dan niet eindigend op -e. Dit vormverschil bepaalde dan in hoge mate de pluralisuitgang. Door sjwa-apocope of d-syncope verdwijnt dit vormverschil voor een belangrijk deel echter weer: wille > wil, armoede >

173

armoe. Wél is het opmerkelijk (zoals hierboven al opgemerkt) dat de meeste woorden met

bewaarde slot-sjwa het lidwoord de voor zich kregen; uitzonderingen zijn einde en gilde. Vroege voorbeelden van sjwa-apocope zijn her bij here ‘heer’ en ver bij vrouwe; vergelijk in dit verband ook gevallen als pit enz. in par. 7.2. Afgezien van persoonsnamen hadden masculina en neutra op swja de neiging om feminien te worden (bijv. masc. mane ‘maan’ en neutr. kunne ‘geslacht’) en feminina die niet eindigden op sjwa, masculien, evt. neutrum. “Ondeugdelijke” gelijkheid wordt overal opgeruimd met uitzondering van de categorie van de maatwoorden.