• No results found

TM en wetenschappelijk onderzoek

V monisme, mystiek en meditatie

C. De alledaagse mystiek van Transcendente Meditatie

2. TM en wetenschappelijk onderzoek

Naar de effecten van TM is vrij veel onderzoek verricht. Dat is al begonnen met het onderzoek van Wallace (1970), een dissertatie die zeer de aandacht heeft getrokken, niet in het minst omdat het enthousiasme van de onderzoeker voor TM er van alle kanten afstraalde (Wallace is nu rector van de Maharishi International University).

Wallace heeft de fysiologische gevolgen van TM bestudeert en komt tot de conclusie dat meditatie, of althans TM, een vierde bewustzijnstoestand induceert, verschillend van waken, dromen en slapen, maar ook van hypnose. Staal (1978, 127) merkt naar aanleiding daarvan op, dat fysiologische verschillen alleen nog niet de conclusie toelaten dat het ook om verschillende bewustzijnstoestanden gaat. Niettemin staat wel vast dat TM fysiologische veranderingen teweegbrengt - ten tijde van de meditatie wel te verstaan. Als zodanig worden genoemd: vermindering van zuurstofgebruik, tragere ademhaling, tragere hartslag, sterkere elektrische weerstand van de huid, overheersing van alphagolven in het EEG (dit duidt op rust en ontspanning - ongeveer de geslotenogensituatie), vermindering van het melkzuurgehalte in het bloed (Wallace, 1970). Die veranderingen doen zich niet bij iedereen voor, ze doen zich ook niet bij iedereen in dezelfde mate voor en ze verdwijnen ook weer kort na het beëindigen van de meditatie. Tenslotte moet opgemerkt worden dat de veranderingen niet dramatisch of ongunstig zijn - integendeel zelfs - en dat er nog erg weinig bekend is over de samenhang tussen de verschillende fysiologische reacties.

De Bont (1980) vat zijn kritische beschouwing van het wetenschappelijk onderzoek naar de werkzaamheid van de Transcendente Meditatie samen in de slotconclusie, ‘dat de beweringen van TM-zijde, dat hun methode berust op een valide

psychofysiologische theorie en dat haar specificiteit en superioriteit wetenschappelijk aangetoond zijn, niet zijn gefundeerd, maar berusten op simplificerende en

ongenuanceerde interpretaties van onderzoek, dat nog op velerlei wijzen verbeterd en uitgebreid dient te worden’ (1980, 1).

De beoefening van de Transcendente Meditatie, het praktische aspect van de Wetenschap der Creatieve Intelligentie, is naar het oordeel van TM-leraren niet alleen bijzonder eenvoudig, maar ook bijzonder effectief. De structuur van de bewijsvoering is eveneens bijzonder eenvoudig en bijzonder effectief. De beoefening van TM vergroot de fysiologische stabiliteit (en voorts het fysiologisch aanpassingsvermogen, de fysiologische integratie, de fysiologische zuivering en de fysiologische groei). Deze fysiologische veranderingen verklaren dan weer de eveneens toegenomen psychologische stabiliteit (en voorts het psychologisch aanpassingsvermogen, de psychologische integratie, de psychologische zuivering en de psychologische groei). Gecombineerd verklaren de fysiologische en psychologische veranderingen dan weer een toename van de sociologische stabiliteit van de mens (en voorts het sociologisch aanpassingsvermogen, de sociologische integratie, de sociologische zuivering en de sociologische groei). Dit alles bevordert dan weer de ecologische stabiliteit, het ecologisch aanpassingsvermogen, de

150

ecologische integratie, de ecologische zuivering en de ecologische groei. Elk ‘fundament van vooruitgang’ kent ook weer vele deelaspecten, waarin de vooruitgang tot uitdrukking komt. Een vergroting van de fysiologische integratie bijvoorbeeld blijkt bij TM-beoefenaren ook een gunstige uitwerking op het tandvlees te hebben en de betere sociologische integratie uit zich niet alleen in een verminderd gebruik van alcohol, sigaretten en drugs, maar ook in ‘meer vervullende en vruchtbare intermenselijke relaties tussen leidinggevende functionarissen en werknemers’ (Fundamenten van Vooruitgang, 1975, 13).

Het perspectief dat TM biedt, herinnert bij alle vaagheid in het taalgebruik sterk aan de opbouwende gedachten, die ‘de kracht van het positieve denken’ (de titel van een ooit beroemd boek van Norman Vincent Peale, 1956) uitmaken en een uitdrukking zijn van de waarden van de Amerikaanse middle-class. De moraal van de spreuken in de Succesagenda, individualistisch, mechanistisch, simplistisch. Met wetenschap heeft dat weinig te maken, al hult deze moraal zich graag in het hermelijnen manteltje van de wetenschap.

De wetenschappelijke legitimatie van TM lijkt gebaseerd te zijn op de uit de politiek bekende dominotheorie (duw één steen om en alle anderen vallen in een rij daarachter ook om), maar dan omgekeerd: zet één steen rechtop en alle andere stenen gaan vanzelf ook weer rechtop staan. Dat TM in staat is dit opmerkelijke en zeer tijdbesparende resultaat te bewerkstelligen, moet onwaarschijnlijk geacht worden.

Meer dan met een bewijs van de wonderlijke werkzaamheid van TM hebben we hier te maken met een banale methodologische fout: het bij voorbaat uitsluiten van de mogelijkheid, dat de relatie tussen twee variabelen ‘spurious’ is. Er is geen directe relatie tussen de variabelen, en al helemaal geen causale, maar de variabelen hebben wel allebei een relatie met een derde variabele, die hun schijnbare onderlinge verband verklaart. Zo is ooit vastgesteld, dat in gebieden waar veel ooievaars voorkomen, ook veel wiegen gevuld raken. Uit eigen ervaring wisten de onderzoekers dat dit laatste niet aan de activiteiten van de ooievaars toegeschreven kon worden. Hoge geboortecijfers en hoge ooievaarsconcentraties komen allebei voor op het platteland en dat was de derde variabele.

Veel van het TM-onderzoek schrijft aan de beoefening van TM een causale werking toe, die op zijn minst een vraagteken verdient en in geen geval in een simpel mechanistisch model thuishoort. Het monopolie van de causaliteit kan niet in ernst worden toegeschreven aan twee maal twintig minuten mediteren met een mantra. Van verschillende kanten (West, 1979; De Bont, 1980) is er al op gewezen, dat TM-beoefenaren en niet-beoefenaren in meer opzichten dan alleen het gebruik van de mantra

verschillen en dat dus de verschillen niet alleen aan de mantra-meditatie zelf kunnen worden toegeschreven. TM-beoefenaren zijn in een aantal lessen in de techniek ingewijd, ze hebben een initiatieritueel achter de rug, ze hebben betaald voor hun cursus, ze moeten iedere dag weer opnieuw tijd en ruimte vinden voor de meditatie, ongeacht waar en bij wie ze zich bevinden, ze verwachten effect van de meditatie, ze voelen zich deel van een elite en door het simpele feit, dat ze voor meditatie gekozen hebben geven ze al aan, dat ze iets en soms veel van hun leven anders willen doen. Sommige onderzoekers hebben er bovendien aanwijzingen voor gevonden, dat mensen die zich tot meditatie voelen aangetrokken, gemiddeld angstiger en neurotischer zijn dan de bevolking als geheel, maar dat degenen die blijven mediteren weer minder angstig en neurotisch zijn dan degenen die ermee ophouden (West, 1979). Onderzoek naar de effecten van TM hoort al deze verschillende aspecten recht te doen.

Juist TM mag op het punt van de wetenschappelijke legitimatie extra kritisch bekeken worden, omdat TM zich met zoveel nadruk als wetenschappelijk gefundeerd en open voor wetenschappelijk onderzoek poneert. Inderdaad is het meeste onderzoek naar de effecten van meditatie onderzoek geweest naar de effecten van TM, vaak ook uitgevoerd door TM-vriendelijke of TM-beoefenende onderzoekers. Daar is op zich niets tegen, al mag daaraan niet de conclusie verbonden worden dat TM zelf wetenschappelijk is, zoals zo vaak gesuggereerd wordt.

De onderzoekbaarheid van TM maakt TM zelf nog niet wetenschappelijk en zelfs alle wetenschappelijk aangetoonde effecten van TM maken TM niet wetenschappelijk, zolang TM zelf niet het resultaat is van onderzoek of door onderzoek veranderd kan worden.

In een brief aan de Vaste-Kamercommissie voor Volksgezondheid, Commissie Onderzoek Sekten, lezen we over TM dat het (Transcendente Meditatie en TM-Sidhiprogramma) ‘bestaat uit technieken die berusten op fundamentele wetenschappelijke mechanismen in de geest’ en wordt naast andere opmerkelijke zaken gewag gemaakt ‘van het feit dat de TM-organisatie functioneert op een wetenschappelijke basis en zich geheel open stelt voor serieus, wetenschappelijk onderzoek’. Het feit dat de TM-organisatie functioneert op een wetenschappelijke basis, pleit voor de kwaliteit van het management en de organisatie, maar zegt natuúrlijk niets over de kwaliteit van het produkt. Het serieuze onderzoek waarop TM zich beroept is voorzover mij bekend, wel altijd onderzoek van TM-aanhangers of van sympathisanten van TM. Verwijzingen naar onderzoek door anderen ben ik niet tegengekomen in de TM-literatuur. Wat men zich bij technieken die berusten op

152

fundamentele wetenschappelijke mechanismen in de geest moet voorstellen, blijft onduidelijk, zelfs als men de bizarre redactie van de formulering voor lief neemt (ook verder in de brief stuit men steeds weer op uiterst merkwaardige formuleringen). Blijkbaar bestaan deze ‘wetenschappelijke mechanismen in de geest’ wel. Men kan zich anders toch moeilijk voorstellen dat Nederlandse geleerden van naam en faam (hoogleraren in de psychiatrie, neurochirurgie, pedagogie en psychologie) bereid zouden zijn geweest deze brief te ondertekenen?