• No results found

De monistische wereldvisie

V monisme, mystiek en meditatie

A. Het hindoeïstische monisme

1. De monistische wereldvisie

122

beschrijving van een aantal van de belangrijkste kenmerken van de leer van de goeroebewegingen. De leer van het Hindoeïsme is monistisch en de implicaties daarvan zijn voor wie christelijk - en dus dualistisch - is opgevoed, erg moeilijk te bevatten, laat staan te beleven. Robbins c.s. laten in hun bespreking van de leer van de goeroebewegingen dan ook steeds zien, welke aspecten op welke manier

aantrekkelijk zijn voor mensen, die zelf het referentiekader van het Hindoeïsme missen, en dat is inclusief de Europese en Amerikaanse volgelingen van de goeroes. De scherpe scheiding die er in het dualistisch denkende christendom gemaakt wordt tussen goed en kwaad, god en duivel, hemel en aarde, schepper en schepping, wordt in het monistische Hindoeïsme niet als werkelijk gevoeld. Er is een sterk besef van de eenheid van alle dingen, een eenheid die boven de tegenstellingen uitgaat en de tegenstellingen opheft. Alles komt uit God of uit het goddelijke voort, alles keert tot God terug en komt weer opnieuw uit hem voort. Wat verandert en voorbijgaat, is alleen de materiële vorm. Het materiële is daarom ook niet het wezenlijke, het materiële is schijn, het geestelijke daarentegen wezenlijk. Wat de mens moet doen, is het materiële, dat hem afleidt van het wezenlijke, verzaken en zich richten op het geestelijke, dat zich in hem bevindt en dat tot bewustzijn en tot ontwikkeling gebracht kan worden, zodanig dat het deel hebben aan de goddelijke eenheid van de dingen bewust ervaren kan worden. In het monisme wordt religie een vorm van psychologie: God of het goddelijke is niet meer ver weg en apart van mij, maar hier in mij en via mij in alles: ‘divinity... as a depth of self’ (1978, 102). Een immanent godsbesef, dat het vermogen in zich draagt de vervreemding van de mens op te heffen. Typisch voor de monistische denktrant is ook dat men niet ‘kiest’ voor bijvoorbeeld Christus, maar dat men God ‘ervaart’, dat men ‘licht’ ziet of ‘verlicht’ wordt. Men wordt niet voor een keuze, voor een wilsbeslissing gesteld, men ontdekt en men ziet, daarbij geholpen door een geestelijke meester, een goeroe. Met het zien en het ontdekken wordt al tot uitdrukking gebracht, dat er in de geest ruimte vrijgemaakt moet worden, dat er een zuivering plaats moet vinden: dit is het afbreken van het ego, waar in zoveel bewegingen sprake van is. Bij Bhagwan wordt dat met therapeutische middelen nagestreefd, in andere bewegingen door mantra-meditatie, satsang of bhakti-yoga.

Robbins c.s. zien de monistische visie op de mens en de wereld - uiteindelijk een visie die God binnen de wereld haalt en de zondeval ontkent - convergeren met de uitgangspunten van de humanistische psychologie, die uitgaat van de verborgen goede, zeg goddelijke, capaciteiten van de mens. Dat wil allerminst zeggen, dat de humanistische psychologie ook wel iets voor hindoes zou zijn, het

tegendeel is het geval, de kathartische aspecten van de humanistische psychologie zouden een hindoe met een onoverwinbaar gevoel van schaamte vervullen. Wel is het zo, dat de monistische visie van het Hindoeïsme een religieuze verdieping aan de humanistische psychologie kan geven, die aan het christendom niet ontleend kan worden.

Monisme laat eigenlijk ook geen moreel absolutisme toe: wat goed en kwaad is, ligt niet in een ‘natuurwet’ vast en er zijn vele wegen die naar God leiden. Monisme betekent overigens ook geen ongelimiteerd hedonisme, al lijkt het daar soms wel op (het tantrisme van de Bhagwanbeweging), maar impliceert een zeer instrumentele opvatting van moraal als een nuttige oefening op de weg naar geestelijke verlichting. In zeer ver doorgevoerde vorm vinden we die houding terug bij de Hare

Krishna-beweging met zijn strenge discipline en verregaande ascese. TM en Divine Light Mission zijn op het gebied van moraal opmerkelijk neutraal en tolerant. Losbandigheid wordt allerminst aangemoedigd, maar moraal heeft niet de alles overstralende betekenis, die hij in het christendom heeft.

Een typisch kenmerk van het monisme is de bereikbaarheid van het hoge ideaal door in principe ieder mens, die zich door de goeroe wil laten leiden. Het monisme gelooft niet in genade of voorbeschikking, het heil is te bereiken door het juiste te doen. Dat is een prettig democratisch trekje, dat christelijke godsdiensten missen. Daar staat, althans vanuit het Westen gezien, tegenover, dat de opvatting van het materiële als uiteindelijk illusoir tot een onkritische houding ten opzichte van sociale verschillen en maatschappelijke of politieke problemen leidt. Behalve bij de

volgelingen van Anandamurti, in feite een vertegenwoordiger van de nog betrekkelijk recente stroming van het sociale Hindoeïsme van Vivekananda en Ramakrishna, is bij de goeroebewegingen in Nederland geen sprake van actieve betrokkenheid bij het oplossen van maatschappelijke problemen. Ik vind het overigens niet terecht het ontbreken van een dergelijke betrokkenheid deze bewegingen onmiddellijk als kritiek na te dragen.

De bewegingen voelen zich op dit punt zelf kennelijk wel aangesproken, want bij voorkomende gelegenheden zal de leiding niet nalaten te stoffen op de goede werken die men in stilte verricht of minstens toch op de goede invloed die men uitoefent op de inborst van de medemens. De gewone leden lijken voorlopig toch meer

geïnteresseerd in de kwaliteit van hun eigen zieleleven en dat lijkt me een heel legitiem soort belangstelling.

124