• No results found

De vergoddelijkte goeroe

V monisme, mystiek en meditatie

B. Meditatie en mystiek

8. De vergoddelijkte goeroe

De consequenties van dit verlies aan rationaliteit zijn verstrekkend. Waar leraar en leer samenvallen, waar het verwerven van eigen inzicht vervangen wordt door het geloof in het inzicht van een ander, krijgt ook de meditatie plotseling een heel andere inhoud. De leer kan de leraar niet meer in de schaduw stellen en degene die mediteert kan ook niet meer met de leraar in de schaduw van de leer staan, integendeel, de leerling staat met de leer in de schaduw van de leraar. Zijn meditaties komen voort uit een zich concentreren op de leraar, de leerling kijkt tegen het licht in en kan, verblind, nooit voorbij de leraar kijken. Niet de wereld wordt de goeroe, om met Cox te spreken, maar de goeroe wordt de wereld, of misschien beter nog het einde van de wereld. Meditatie wordt dan devotie, de goeroe wordt God.

Foudraine beschrijft ‘overgave’ als ‘de essentie van de relatie discipel - Meester’ in zijn boek over zijn gang naar Bhagwan. Een vooraanstaande (ex)volgeling van goeroe Maharaj Ji spreekt eveneens van ‘je helemaal aan Guru Maharaj Ji... wijden’ (Lammers, 1981). Beiden spreken van devotie en beiden bedoelen daarmee niet, zoals de Hare Krishnavolgelingen de devotie tot Krishna, maar de devotie tot de goeroe.

Het verschil tussen de aanhangers van Bhagwan en Maharaj Ji enerzijds en de aanhangers van Hare Krishna en Transcendente Meditatie (als techniek) is evident. In het eerste geval staat de leraar centraal en is er zonder leraar geen beweging denkbaar, in het tweede geval staat de leer of zelfs alleen maar de techniek centraal. ‘De praktijk van het volgen van een Vedische leraar komt erop neer dat men ingewijd wordt in de Heilige Schrift en aan de hand van haar aanwijzingen zich van de stof afwendt’ (Hayeshvara Das, 1980, 62). Dat is niet hetzelfde als ‘Een meester moet jou maanden, jaren, soms zelfs levens achtereen in zijn baarmoeder koesteren. Je weet nooit wanneer je klaar bent om geboren te worden. Een meester moet moeder zijn. Een meester moet over een enorme hoeveelheid vrouwelijke energie beschikken, zodat hij zijn liefde over je uit kan storten - dan pas kan hij iets vernietigen... En op een goeie dag ben je plotseling verdwenen’ (Bhagwan Shree Rajneesh, 1980, 30).

Het citaat van Bhagwan is, ondanks de theatrale effecten, geen holle frase. Er wordt mee tot uitdrukking gebracht, dat de relatie tussen leerling en goeroe een persoonlijke is. Staal en Cox hebben daar beiden op gewezen, maar er ook steeds een waarschuwing aan verbonden: pas er voor op te geloven, wat de goeroe beweert (want dat is vaak onzin), pas er voor op om de goeroe te vergoddelijken (want dat is niet goed voor de meditatie). Waar noch Staal, noch Cox aan gedacht heeft, is het probleem van de relatie tussen de leerling en de goeroe-op-afstand. In de Indische traditie is de relatie tussen leerling en goeroe een directe persoonlijke relatie, zoals ook Jezus met zijn apostelen samen was en optrok. In de moderne hindoeïstische bewegingen, die naar het Westen gekomen zijn, is het directe persoonlijke contact met de goeroe vrijwel verdwenen. Ook Bhagwan is in zijn ashram meer een performer en een idool geworden dan een leermeester in de traditionele zin van het woord. De persoonlijke relatie tussen leerling en meester lijkt eigenlijk alleen nog bij de kleine boeddhistische groeperingen bewaard gebleven te zijn.

Van der Lans wijst op drie gevaren, die verbonden zijn aan het ontbreken van een direct persoonlijk contact tussen goeroe en leerling:

1. gebrek aan persoonlijk contact verhoogt de kans op idealisering en

verabsolutering van de goeroe door de leerling (mythevorming, vergoddelijking); 2. meditatie hoort onder persoonlijke en deskundige begeleiding te gebeuren, om de emoties onder controle te kunnen houden en psychische schade te voorkomen; 3. ‘het ontbreken van persoonlijke begeleiding maakt ook de kans groot op valse

mystiek. Mystiek en kritische reflectie horen bij elkaar. Wordt die relatie verbroken, dan is de weg vrij voor valse mystiek.

142

De grote mystici hebben zichzelf in hun gesprekken met hun geestelijke leidsman altijd zorgvuldig de vraag gesteld: “in hoeverre was mijn ervaring, mijn visioen een ingeving van de duivel?” (in onze taal: een illusie?)’ (1981b, 83).

Wat Van der Lans hier signaleert, is het gevaar dat de goeroe een instantie van absolute overgave en totale overdracht wordt. De leerling krijgt de gelegenheid om zijn eigen grootheidsfantasieën op de goeroe te projecteren, zonder dat de goeroe daartegen als kritische instantie kan optreden. Het lijkt er zelfs vaak eerder op, dat de goeroe in woord, beeld en geschrift juist geneigd is die projectie en onkritische houding te stimuleren. Dat geldt zeker voor goeroe Maharaj Ji en voor Bhagwan, maar het heeft zich - gewild of ongewild - ook voorgedaan bij Anandamurti en Maharishi Mahesh Yogi. Men moet hier in principe overigens wel onderscheid maken tussen de vergoddelijking op zich van de goeroe en de bezetting van de goeroe met de projecties van de leerlingen. De vergoddelijking van de goeroe is ‘een traditioneel element in de Oosterse spiritualiteit, maar, losgemaakt uit dit cultuurmilieu en overgenomen door westerse mensen, gaat het onderscheid vaak verloren tussen de persoon van de goeroe en datgene wat hij symboliseert, en verwordt het tot een grenzeloze, kritiekloze persoonsverheerlijking’ (Van der Lans, 1981b, 108). Het westerse godsconcept is anders dan het oosterse (dat bijvoorbeeld niet door het beeld van God als Vader wordt bepaald) en dat geeft aanleiding tot misverstanden in de relatie tussen goeroe en leerling, die nog versterkt worden door de afstand die in de moderne goeroebewegingen tussen goeroe en leerling bestaat. De psychologische gevolgen van deze grote afstand benadelen de kwaliteit van de meditatie en de authenticiteit van de mystieke ervaringen van de leerling. Niet onbetekenend in dit verband is dat de uiteindelijke confrontatie met de goeroe voor de volgeling vaak op een teleurstelling uitloopt. De goeroe is niet wat hij zich van hem had voorgesteld, zijn fantasieën zijn in de goeroe niet vleesgeworden. De goeroe als overdrachtsfiguur is een aberratie van het oorspronkelijke concept van de goeroe als leermeester. Het lijkt me overigens niet uitgesloten dat dit oorspronkelijke concept in alle gevallen door de goeroe alleen in stand gehouden kan worden door voortdurende kritiek, afwijzing en terughoudendheid. Als de goeroe zich tegen vergoddelijking niet meer weren kan, dan houdt hij op goeroe te zijn in de oorspronkelijke zin van het woord. Er kan aan hem veel beleefd worden, van hem geleerd worden kan er niet veel meer.

De kritiek, die vanuit hindoeïstisch standpunt of meer algemeen vanuit het standpunt van de bona fide mystiek op de goeroebewegingen mogelijk is, moet in zijn betekenis niet misverstaan worden. Meer dan

een veroordeling kan er een aanwijzing in gezien worden, dat deze bewegingen een functie vervullen, die voorbijgaat aan de mystiek of aan de hindoeïstische traditie. Het zijn bewegingen die ook niet voor Hindoes of mystici bedoeld zijn, zoals de Boeddhazaal in het Rijksmuseum voor Volkenkunde ook niet voor Boeddhisten bedoeld is, al kunnen er tegenwoordig schoolklassen tijdens de rondleiding mediterend worden aangetroffen (Pott, 1981).