• No results found

IV sekte of cult? charisma of stigma?

A. De nieuwe religieuze bewegingen en de kerk-sektetypologie

3. Sekte en cult

Stark en Bainbridge hebben onlangs een ambitieuze poging gedaan een conceptueel kader te ontwerpen voor een theorie van religieuze bewegingen (1979; 1980; 1981). Uiteindelijk willen ze komen tot een deductieve theorie over hoe religieuze

bewegingen ontstaan, hoe ze zich ontwikkelen, hoe ze volgelingen trekken, enz. Zover is het nog niet en men kan er zo zijn twijfels over hebben of het überhaupt mogelijk zal zijn in de sociologie strikt deductieve theorieën op te stellen, die niet meteen ook tautologieën of ‘Leerformeln’ zijn. Niettemin, het conceptuele kader van Stark en Bainbridge is hier erg goed te gebruiken, omdat het de bewegingen, waar het in dit onderzoek om gaat, in een duidelijk verband met de gevestigde godsdiensten plaatst en ook de maatschappelijke reactie op deze bewegingen interpreteert. De deductieve theorie mag er dan nog niet zijn, het conceptuele kader bevat toch impliciet al heel wat inductieve theorieën.

Ten aanzien van de verhouding kerk-sekte grijpen Stark en Bainbridge terug naar de Troeltschtraditie, die door Johnson (1963) het meest pregnant onder woorden is gebracht: ‘A church is a religious group that accepts the social environment in which it exists. A sect is a religious group that rejects the social environment in which it exists’ (1979, 123). Het verschil tussen kerk en sekte is dus een verschil in mate van spanning met de omgeving. Als een religieuze organisatie de samenleving en de cultuur zonder meer kan accepteren, zoals ze zijn, dan is er geen sprake van spanning en is zo'n organisatie of groep als een kerk te beschouwen: de kerk vertegenwoordigt een levensbeschouwing, die zich goed verdraagt met de algemene cultuur of daarmee geheel samenvalt. Bij sekten is dat niet zo en dat maakt sekten tot op zekere hoogte tot organisaties van devianten: mensen die anders denken dan algemeen

80

aanvaard is of door de meerderheid aanvaard wordt.

De consequentie van deze opvatting van het verschil tussen kerken en sekten is niet gering. Voor Nederland zou het onder meer impliceren dat de zwartekousenkerken als sekten beschouwd moeten worden, maar de liberaal joodse gemeente bijvoorbeeld als een kerk. De spanning met de samenleving is in het eerste geval veel groter dan in het laatste geval. Tegelijkertijd echter zou men, indien men de ‘social environment’ tot laten we zeggen Kampen beperkt, de zwartekousenkerken weer wel als kerken en niet als sekten moeten beschouwen. Het is het verschil in spanning en het verschil in omgeving dat beslissend is voor de keuze van het concept. Met het begrip sekte wordt dus geen bepaalde categorie verschijnselen meer aangeduid, maar een bepaald gebied op de parameter ‘mate van spanning met de sociaal-culturele omgeving’.

Vervolgens introduceren Stark en Bainbridge het begrip religieuze beweging. Religieuze bewegingen willen de spanning in de relatie tot de samenleving op een bepaald niveau (hoger of lager) brengen of juist hetzelfde houden. Binnen een kerk kunnen bewegingen optreden die de kerk meer willen aanpassen aan de samenleving (het aggiornamento van de r.k.-kerk bijvoorbeeld), zo'n aanpassing nu juist willen verhinderen (in Nederland bijvoorbeeld bisschop Gijsen) of de afstand tot de samenleving zelfs wil vergroten (om bij de katholieke kerk te blijven, de

Confrontatiegroep). Doet zich in een sekte een beweging voor die minder spanning zoekt, dan spreken Stark en Bainbridge van een kerkbeweging, in het Nederlands misschien beter nog een verkerkelijkingsbeweging. De andere kant uit komen we dan de sektarische beweging tegen, binnen een kerk vaak een schisma tot gevolg hebbend. De sektariërs beschouwen zich als de bewakers en bewaarders van het oorspronkelijke religieuze erfgoed. Zij staan dichter bij de oude waarheid.

Sekten ontstaan niet altijd door schisma's. Nieuwe religies kunnen zich aandienen, nieuw ontstaan (innovatie) of uit andere landen afkomstig zijn (import). In de Verenigde Staten gebruikt men voor deze sekten, die dus geen judeo-christelijke achtergrond hebben, in het algemeen het woord ‘cult’, dat ironisch genoeg daar ongeveer dezelfde peioratieve klank heeft als in Nederland het woord sekte (Amerikanen gebruiken het begrip sekte in een veel neutralere zin, van sekten, christelijke sekten dus, heeft men daar geen afkeer). Sekten grijpen terug op het bestaande, op het vertrouwde, op de traditie, op het oude; culten wijzen naar het komende, het vreemde, het onafhankelijke, het nieuwe. Sekten zijn schismatische religieuze bewegingen en ontstaan binnen bestaande bewegingen of kerken. Culten kunnen religieuze bewegingen en ook kerken worden, maar omdat ze zich buiten bestaande kaders ontwikkelen, zijn ze veel kwetsbaarder voor storende invloeden en voor

desintegratieve tendensen dan sekten. (Qua organisatiegraad beginnen culten een trede lager dan sekten).

De culten zelf kunnen qua organisatiegraad in drie groepen van toenemende organisatorische verdichting onderscheiden worden:

1. Audience cults: deze culten bestaan hoofdzakelijk uit een aanbod, een aanbieder en een publiek, dat min of meer passief het gebodene tot zich neemt of het aanbod rustig thuis consumeert in de vorm van boeken of artikelen. Het karakter van het aanbod is mythologisch: losse verhalen met een min of meer vage boodschap. De consument is de individuele afnemer van een produkt.

2. Client cults: in client cults is er sprake van een behoorlijke organisatie van het aanbod en de aanbieders, maar tussen de cliënten bestaat nog weinig organisatie. Zij zijn nog individuele afnemers van een aanbod, dat buiten hen en zonder hen tot stand komt. De consument is de individuele afnemer van een organisatie, waar hij zelf verder geen deel van uit maakt. Het karakter van het aanbod is magisch: het aanbod voorziet in een bevrediging van beperkte en specifieke aard.

3. Cult movements: dit zijn religieuze bewegingen op het niveau van sekten en kerken, dat wil zeggen met dezelfde spanningsbreedte ten opzichte van de samenleving, maar niet noodzakelijk met dezelfde organisatorische opbouw als sekten of kerken. Cult movements voorzien net als sekten en kerken in een religieus aanbod, dat op vragen naar de uiteindelijke zin van het leven een antwoord geeft, dat de aanwezigheid en de werkzaamheid van een bijzondere en bovennatuurlijke kracht of macht veronderstelt.

De hypothese van Stark en Bainbridge is dat culten niet in conflict komen met de algemene cultuur en de samenleving als geheel, zolang ze zich niet als ‘cult

movement’ manifesteren. Audience en client cults stuiten op weinig verzet en kunnen vrij gemakkelijk worden ingepast in het bestaande maatschappelijke kader. Ze leveren dus maar weinig spanning op. Cult movements staan als georganiseerde en vreemde of nieuwe religies al zeer gauw op gespannen voet met de samenleving. Ze hebben andere opvattingen en gewoonten dan die algemeen aanvaard zijn (difference), ze stellen zich vaak vijandig op tegenover de samenleving of claimen een alternatief te bieden (antagonism) en ze hebben de neiging zichzelf en hun leden van de

samenleving af te scheiden (separation). Als ze dat zelf allemaal al niet doen, dan is er toch alle kans dat de samenleving zo afwijzend op ze reageert, dat het resultaat hetzelfde is. ‘It is when cults become religious movements that their environment heats up... the more a cult mobilizes its membership, the greater the opposition its engenders... Thus the rule seems to be, the more total the movement, the more total the opposition to it’ (Stark en Bainbridge, 1979, 128).

82

Brengen we nu de bewegingen uit dit onderzoek onder in het conceptuele kader van Stark en Brainbridge, dan komen we tot de volgende conclusies:

1. Van de nieuwe religieuze bewegingen is in de zin die Stark en Bainbridge eraan toekennen, geen enkele als een sekte te beschouwen. Met veel goede wil zouden Children of God en de Verenigingskerk als zodanig kunnen gelden, maar in beide gevallen is er, ondanks christelijke invloeden, in ieder geval geen sprake geweest van een schismatische beweging, van een strikt judeo-christelijke achtergrond of van een teruggrijpen naar de oorspronkelijke leer.

2. Youth for Christ, Navigators en Campus Crusade zijn religieuze bewegingen met sektarische trekken. Er is én spanning in de relatie met de kerken én een al vrij grote spanning in de relatie met de samenleving als geheel. Ten opzichte van het verleden is er, zeker bij Youth for Christ, sprake van een ontwikkeling die van (bijna) kerkelijke beweging tot (bijna) sektarische beweging heeft geleid. Het ziet ernaar uit dat deze ontwikkeling zich nog verder zal voortzetten. 3. Hare Krishna en de Verenigingskerk zijn volledig ontwikkelde geïmporteerde

cult movements met een totalistisch karakter en daardoor een zeer hoge graad van spanning in de relatie tot de samenleving.

4. Children of God is een niet volledig ontwikkelde innovatieve cult movement met een minder totalistisch karakter, maar door de aard van de innovatie een hoge graad van spanning in de relatie tot de samenleving.

5. Divine Light Mission is een niet volledig ontwikkelde geïmporteerde cult movement met voor een deel van de volgelingen totalistisch karakter en daardoor een wat minder hoge graad van spanning in relatie tot de samenleving.

6. Transcendente Meditatie is een client cult met een lage graad van spanning in de relatie tot de samenleving. Er zijn duidelijke tendensen in de richting van een cult movement met voor een deel van de volgelingen een totalistisch karakter en dat verhoogt de spanning in de relatie tot de samenleving.

7. Scientology is een volledig ontwikkelde innovatieve cult movement, met voor een deel van de volgelingen een totalistisch karakter en een hoge graad van spanning in de relatie tot de samenleving. Scientology is voortgekomen uit een client cult (Dianetics) en een audience cult (de boeken van Hubbard).

8. De Bhagwanbeweging is een nog niet volledig ontwikkelde, geïmporteerde en innovatieve cult movement met een weinig totalistisch karakter en een

de relatie tot de samenleving. De Bhagwanbeweging is zich als cult movement nog aan het ontwikkelen uit een krachtige client cult (Rajneesh Therapy Institute, meditatiecentra, ashram in Poona) en een zeer omvangrijke audience cult (Bhagwan, zijn boeken en zijn toespraken).

De spanning tussen cult en sociaal-culturele omgeving kan, zoals al kort aangeduid, geoperationaliseerd worden in maten van afwijking (geloofsopvattingen, normen en gedrag), afwijzing (door de cult van de sociale omgeving of door de sociale omgeving van de cult, in reactie op de mate van afwijking) en afscheiding (verbreken van de relaties met de sociale omgeving). De cultuur en bewegingen verschillen weer van elkaar in hun score op elk van deze maten:

1. Afwijking in geloofsopvattingen, normen en gedrag; op alle drie de aspecten scoort Hare Krishna het hoogst, gevolgd door Children of God en de

Verenigingskerk (vooral afwijkend in geloofsopvattingen en normen), daarna volgen Scientology, Divine Light Mission, Bhagwanbeweging, Transcendente Meditatie en Youth for Christ c.s.

2. a. Afwijzing van de sociale omgeving door de cult of beweging zelf: zeer sterk bij Hare Krishna, Children of God, Verenigingskerk en Scientology (vooral de ‘officiële omgeving’). Bij de andere veel minder sterk, het minst sterk bij Transcendente Meditatie en Youth for Christ.

b. Afwijzing door de sociale omgeving van de cult of de beweging: sterke afwijzing van de Verenigingskerk, Hare Krishna, Scientology en Children of God. Minder sterke afwijzing van Divine Light Mission en de

Bhagwanbeweging, geringe mate van afwijzing van TM en Youth for Christ. 3. Afscheiding van de sociale omgeving: sterke afscheiding bij Hare Krishna, de

Verenigingskerk en Children of God, bij alle anderen veel minder sterke afscheiding.

Voor sekten, maar men zou zich kunnen voorstellen dat dit voor culten niet anders is, gaan Stark en Bainbridge ervan uit, dat kwantitatieve groei ook aanpassing aan de omgeving met zich meebrengt en de mate van spanning dus zal verminderen. Twee voorwaarden moeten dan wel vervuld zijn: het beginniveau van spanning moet niet al zo hoog zijn dat ieder die lid wordt van de beweging al zo gestigmatiseerd raakt dat hij zijn positie in de gewone samenleving praktisch verliest, en de groep moet niet ook al zo in zichzelf gekeerd zijn dat het lidmaatschap verbreking van de contacten met de buitenwereld betekent. Uitgaande van deze voorwaarden zou de hypothese opgesteld kunnen worden, dat bewegingen met een hoog beginniveau van spanning en een sterke afscheidingstendentie ook de bewegingen zullen zijn die bij de meeste

84

weerstand ook de minste aantrekkingskracht zullen uitoefenen op potentiële bekeerlingen.

Het conceptuele kader dat Stark en Bainbridge ontwikkeld hebben, lijkt nu de introductie van het begrip ‘cult’ en vooral ‘cult movement’ bijna dwingend voor te schrijven. Het nadeel van deze begrippen is dat ze niet aansluiten bij het Nederlandse spraakgebruik en een onderscheid bevestigen, dat in Nederland niet zo sterk gevoeld wordt. De behoefte om een onderscheid te maken tussen sekte en cult, komt voort uit het feit dat sekten al meer dan honderd jaar voor een belangrijk deel het gezicht van de godsdienst in Amerika bepalen en ook niet meer als een storend of kwalijk bijverschijnsel worden gezien, zolang ze er maar niet uit een andere traditie dan de judeo-christelijke stammen. Stark en Bainbridge zien sekten als

afscheidingsbewegingen ‘within a conventional religious tradition’ en culten als bewegingen ‘within deviant religious traditions’ (1981, 131).

Het afwijkende zit in hun opvatting, dus niet in de beweging zelf of in de wijze waarop de beweging tot stand komt (dat is meer de Nederlandse houding), maar in de traditie waaruit de beweging voortkomt.

Bij alle analytische scherpte van de taxonomie van Stark en Bainbridge - en daarvan is hier zeer geprofiteerd om een beter inzicht te krijgen in de aard en de positie van de nieuwe religieuze bewegingen - zijn er voor mijn gevoel toch te weinig argumenten om hun begrippen onverkort in het Nederlands in te voeren. Cult of cultus zijn bovendien begrippen die in het Nederlands al een betekenis hebben, die niet precies overeenkomt met het Amerikaanse begrip en het woord cultbeweging herinnert te sterk aan eerder profane geneugten om als een aanwinst in het godsdienstsociologische vocabulair beschouwd te kunnen worden. ‘Nieuwe religieuze bewegingen’ lijkt een aanduiding die redelijk neutraal is en ruim genoeg om zowel de typische ‘sekte’ als de ‘client cult’ te kunnen omvatten. De hantering van de begrippen ‘sekte’ en ‘nieuwe religieuze beweging’ is in Nederland en in dit boek tot nu toe vrij los geweest en het is de bedoeling om dat hier verder ook zo vol te houden.