• No results found

Terug naar de vraagstelling van het onderzoek, resumé en conclusie

In document VU Research Portal (pagina 158-162)

Resumé, conclusie, discussie en aanbevelingen

6.1 Terug naar de vraagstelling van het onderzoek, resumé en conclusie

Onderzoek naar het begrip ‘hemelrente’ en de wijze waarop het gebruikt wordt, ligt ten grondslag aan deze studie. De term hemelrente komt voor in opschriften en teksten over liefdadig geven ten behoeve van arme wezen, weduwen of ouderen. Deze teksten dateren uit de zeventiende en achttiende eeuw. In sommige teksten staat het woord letterlijk; andere bezigen – met dezelfde strekking – de woorden ‘loon’ of ‘beloning’ in het hiernamaals. De opschriften zijn te vinden op of in gebouwen bestemd voor de zorg aan behoeftigen en in enkele kerken. Het begrip hemelrente staat niet in het Van Dale Groot woordenboek. Eind twintigste, begin eenentwintigste eeuw komt het woord hemelrente incidenteel voor, in combinatie met kwalificaties als ‘gekscherend’727 en ‘sardonisch’.728 Of men vindt hemelrente “thans mogelijk wat onaangenaam klinken”.729 Hoe dan ook, tijdgenoten uit de eenentwintigste eeuw laten blijken dat ze met hemelrente geen affiniteit hebben en er niet mee uit de voeten kunnen.

In de zeventiende en achttiende eeuw ligt dat heel anders. De algemene opinie is dat geven van geld ten behoeve van zorg voor de armen “generous rewards in the afterlife” zal opleveren.730 De veelgelezen dichter Jacob Cats (1577-1660) geeft dat nog plastischer aan. Hij schrijft over het geven van geld ten behoeve van arme medemensen: “dat gelt dus uytgeleyt, u geeft de beste renten”.731 Het verschil in appreciatie van het woord

hemelrente tussen de periode van 1600 tot 1800 en het begin van de eenentwintigste eeuw roept de vraag op wat de opschriften en teksten met deze connotatie van beloning in het hiernamaals aan de tijdgenoten in de zeventiende en achttiende eeuw zeggen. Vele van deze opschriften zijn tot op vandaag op of in (voormalige) zorginstellingen en in kerken te vinden. Dat maakt het zoeken naar een antwoord op de vraag naar de betekenis maatschappelijk relevant.

Ook in wetenschappelijk opzicht is deze vraag relevant. Studies over liefdadig geven ten behoeve van armen behandelen als regel de motieven van mensen om geld voor ondersteuning aan behoeftigen te geven. Ze proberen deze motieven te verklaren. Een van die verklaringen is gebaseerd op de theorie van het rationeel eigenbelang. Deze theorie gaat ervan uit dat mensen in de meeste situaties handelen vanuit doelgericht eigenbelang. Van Leeuwen ontwikkelde op basis van dit uitgangspunt een theorie waarin liefdadigheid wordt verklaard als beheersingsstrategie die de rijke elite hanteert om voor armenzorg te geven. Rijken hebben een collectief belang bij het in stand houden van een arbeidsreserve,

maar ook bij handhaving van de maatschappelijke orde en het voorkomen van uitbraken van ziekten. Individueel hebben zij belang bij het vergroten van hun maatschappelijk aanzien. Het besturen van een instelling voor armenzorg is in dit referentiekader een vrijwilligerstaak, die bijdraagt aan de kwalificatie voor een betaalde en statusverhogende functie als bestuurder van een publiek orgaan of een stad. En daarbovenuit kent geven ten behoeve van de armen een beloning in de vorm van zielenheil. Voor de rijke elite dient het geven van tijd of geld aan zorg voor de armen hun collectief of persoonlijk eigenbelang. In deze theorie fungeert het bieden van bijstand aan armen als een ruil. De tegenprestatie van ontvangers van bijstand is het vertonen van maatschappelijk gewenst gedrag. Van Leeuwen stelt dat armen een overlevingsstrategie hanteren. Zij kunnen kiezen voor aanvaarding van ondersteuning tegen de prijs van aanpassing van hun gedrag. Zij kunnen er ook voor kiezen ondersteuning te weigeren. Die keuze levert vrijheid op andere manieren na te streven om middelen van bestaan te verwerven, zoals bedelen of criminaliteit, of een andere verblijfsplek te zoeken.

Het begrip hemelrente, opgevat als beloning in het hiernamaals voor hier en nu gedane investeringen, raakt Van Leeuwen’s theorie op het punt van verwerven van zielenheil. Hij benoemt dit als een persoonlijk motief in de beheersingsstrategie die de elite volgt. Het verwerven van hemelrente ziet hij als een motief van rationeel eigenbelang. In latere studies laat Van Leeuwen evenwel de mogelijkheid open dat andere – meer altruïstische – motieven een rol spelen in liefdadig geven, maar deze zouden zich niet lenen voor weergave in zijn model.732

In de voorliggende studie is de vraag onderzocht wat de inhoud en functie zijn van het gebruik van de term hemelrente (en verwante termen als loon en beloning) in opschriften en geschriften in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tussen 1600 en 1800. In dit onderzoek zijn 37 publieke opschriften en teksten uit publieke geschriften uit de periode 1600-1800 gevonden, waarin de termen hemelrente, loon of beloning in het hiernamaals voor liefdadig geven voor armenzorg letterlijk voorkomen of waarin beloning na dit leven het referentiekader is. Daarnaast is een analyse gemaakt van preken en verklaringen over twee tekstfragmenten uit de Heidelbergse Catechismus waarin het geven van hulp aan armen geformuleerd wordt als behorend tot een christelijke levensstijl. De betreffende tekstfragmenten zijn in 34 publicaties uit de periode 1600-1800 gevonden. Deze publicaties zijn uitgaven van gehouden preken of geven een verklarende uitleg van de catechismus.

In het theoretisch model aan het slot van hoofdstuk 4 is weergegeven hoe de armenzorg tussen 1600 en 1800 in de Republiek werkt. Hier is het model enigszins verkort weergegeven.

Figuur 2.Verkort model van de functie van opschriften over beloning Armenzorg Publiek Privaat Republiek 1600 - 1800 Christelijke context Civil religion Algemeen belang Eigenbelang

Levend geld nodig Kerken Particulieren

Publieke opschriften Hemelrente:

geloof en ratio Aansporing

De pijlen in het model geven aan dat het begrip hemelrente – hier opgevat als term die loon en beloning in het hiernamaals (mee) omvat – fungeert als aansporing tot liefdadig geven voor armenzorg. Levend geld is een belangrijke bron voor de financiering van de armenzorg. De continuïteit van deze inkomstenstroom is essentieel voor de verstrekking van armenzorg.

Vanuit dit model kijkend naar de vraagstelling en de deelvragen van dit onderzoek kan het volgende worden vastgesteld. De analyse van de inhoud van teksten in opschriften en geschriften toont aan dat beloning in het hiernamaals – bij alle variatie in toonaard – een constant referentiepunt vormt in de publieke opschriften over liefdadigheid jegens de armen. Een kwart van de teksten uit de verzameling in het onderzoek komt voor in geschriften. Driekwart bevindt zich op of in gebouwen, die zijn gesticht als instellingen voor zorg aan wezen of ouderen. Sommige teksten zijn heden ten dage nog op die gebouwen terug te vinden.733 Amsterdam is de grootste vindplaats in aantallen (57%); verder is er een grote spreiding over de Republiek, van Vlissingen tot Dokkum en van Enkhuizen tot Maastricht.

Verscheidene opschriften stellen het geven voor behoeftigen voor als een geldelijke investering, die een hoog rendement zal opleveren. Het is om die reden zowel moreel-godsdienstig als rationeel een krachtige aanbeveling. Het rendement wordt evenwel in geen van de opschriften gekwantificeerd. De teksten in de opschriften gebruiken christelijk-godsdienstige taal en beelden. Bijbelcitaten en referenties aan beelden uit de Bijbel komen veelvuldig voor. Christelijke geloofsvoorstellingen als plaatsbekleding, de gedachte dat de arme Christus representeert734, of het laatste oordeel, waarin ieder mens rekenschap zal moeten afleggen van haar of zijn daden, worden zonder verdere toelichting gebruikt. De teksten staan als regel op rijm. Van de dichters Cats en Vondel is een tekst gevonden, maar ook een burgemeester heeft een tekst laten opstellen. Voor alle teksten geldt dat zij zonder reserve christelijk-godsdienstige bewoordingen gebruiken. Iets minder dan de helft van de

teksten (46%) vermeldt de naam van de gever. Deze teksten stellen de persoon van de gever ten voorbeeld, zowel in geloof als in liefdadig handelen, en roepen op dit voorbeeld van geloof en handelen na te volgen. Dat gebeurt soms expliciet, soms in de vorm van een aanbeveling. Verschillende teksten van opschriften schetsen in treffende bewoordingen de miserabele omstandigheden van wezen of ouderen. Zij beogen de lezer gevoelig(er) te maken voor de afhankelijke situatie van de behoeftigen en hem te doordringen van het feit dat hij daar verbetering in kan brengen door goedgeefs te handelen. De zekerheid dat daar een eeuwige beloning tegenover staat, appelleert aan zijn eigenbelang en vormt een stimulans te meer om liefdadig te handelen.

De opschriften zijn niet gebonden aan godsdienstige denominatie. Uit de tekst zelf is niet af te leiden tot welke geloofsrichting de opsteller behoort. Twee teksten laten zien dat ook het stadsbestuur zich in christelijk-godsdienstige bewoordingen uitlaat en zijn burgers met christelijk-godsdienstige bewoordingen tot liefdadig handelen oproept. Het gebruik van christelijk-godsdienstige taal en beelden is te verklaren uit de wijze waarop de maatschappij in de Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw functioneert. De tekst van de Bijbel is al vanaf het midden van de zestiende eeuw beschikbaar door Bijbelvertalingen in het Nederlands. De Statenvertaling, die in 1637 verschijnt, is de meest bekende en meest verspreide vertaling van de Bijbel in de Republiek tussen 1600 en 1800. Prediking, zondag aan zondag, doet haar werk door de kracht van herhaling. Kennis van basale christelijke geloofsteksten is een van de kerndoelen in het onderwijs aan kinderen.

De overheid doet in officiële stukken “professie van de Christelijcke Gereformeerde religie”.735 Ze uit zich tegenover haar burgers in christelijk-godsdienstige taal. De overheid

neemt daarmee een metaconfessionele positie in; zij stelt zich boven de kerkelijke denominaties. Zij schrijft vanaf begin achttiende eeuw jaarlijks een bededag uit met onder meer als doel “voortplantinge en aanwas van de waare Christelyke Gereformeerde religie”.736 De overheid levert jaarlijks een thema en voorbeden, Kerk en Staat vallen evenwel niet samen; de Reformatie heeft geleid tot de stichting van verschillende kerken van protestantse denominatie. De Nederlandse Gereformeerde Kerk neemt een bevoorrechte positie in. Zij is de publieke kerk. De overige kerken en geloofsrichtingen genieten – ondanks tal van beperkingen – een relatieve vrijheid. De Republiek kent daardoor een grote verscheidenheid aan kerkgenootschappen en geloofsrichtingen. Ze spreken echter wel alle dezelfde taal. En ook zij geven gehoor aan de jaarlijkse oproep van de overheid een bededag te houden. Deze godsdienstig-maatschappelijke stand van zaken brengt Van Rooden tot de conclusie: “Wat we hier hebben is … civil religion”.737

In de periode 1600-1800 zijn in de Republiek miljoenen preken gehouden. Een klein deel ervan is in druk bewaard gebleven. Daarnaast zijn preken en verklaringen over de Heidelbergse Catechismus bewaard gebleven. In deze catechismus gaat het om uitleg van de leer van de Gereformeerde Kerk en aanwijzingen voor het dagelijks leven van de hoorder. De auteurs van preken en verklaringen werken tot in de kleinste details aanwijzingen uit over wat te geloven en hoe te leven. Zij weten heel precies overtredingen van Gods geboden aan te wijzen. Dat blijkt uit de context van het onderzoek van twee specifieke passages uit de Heidelbergse Catechismus in 34 publicaties. Deze passages gaan over de christelijke

plicht behoeftigen (armen en nooddruftigen) te steunen. Deze plicht wordt door de auteurs als vrijwel vanzelfsprekend beschouwd. Zij volstaan met het vermelden of expliciet citeren van Bijbelteksten die, naar hun interpretatie, hulp aan armen aanbevelen. De minutieuze uitleg, die bij andere aspecten van christelijk leven voorkomt, ontbreekt op dit punt. Ook wijzen zij op dit punt geen dwalingen aan, zoals ze dat bij allerlei andere aspecten van leer en leven wel doen. Beloningsterminologie komt in één van de geanalyseerde teksten voor; voor de overgrote meerderheid van de predikanten-uitleggers is dat echter geen onderdeel van hun betoog. Het is niet vast te stellen of dit uit leerstellige terughoudendheid dan wel hun eigen geloofsbeleving voortkomt. Dit geeft grond voor de conclusie dat van de zijde van predikanten (en degenen die hun preken en verklaringen van een approbatie voorzagen) geen grote bezwaren bestaan tegen hemelrente- en beloningsterminologie in publieke opschriften. Juist de Gereformeerde Kerk als dominante, publieke kerk verkeerde in de positie op dat punt gesignaleerde afwijkingen van de gezonde kerkleer of juiste geloofspraktijk aan de kaak te stellen. Gegeven deze stand van zaken is de conclusie aannemelijk dat de strekking van de teksten in opschriften de volle instemming genoot van de gereformeerde predikanten, hun kerkenraden en de hoogleraren in de godgeleerdheid. Het gebruik van christelijk-godsdienstige terminologie heeft een functie in de continuïteit van de financiering van de armenzorg. Deze financiering hing voor een belangrijk deel af van levend geld, dat wil zeggen collecten, legaten en spontane giften. Hemelrente is te verstaan als middel om een noodzakelijk maatschappelijk mechanisme – het werven van particulier geld voor zorg aan behoeftigen – gaande te houden. Opschriften en teksten in geschriften vervullen de functie dat ze dit mechanisme laten werken. Ze formuleren in uiteenlopende toonsterkte aanbevelingen en oproepen tot liefdadig geven. De gever wordt – soms met naam en toenaam – ten voorbeeld gesteld aan ieder die het wil lezen of horen. Sommige gevers lijken zich van deze voorbeeldfunctie bewust en richten zich in de tekst van het opschrift tot hun publiek. De opsteller(s) van een opschrift hecht(en) eraan te onderstrepen dat de gever moreel en rationeel juist handelt. Hij of zij zal er – na dit leven – ruim voor beloond worden. Het gebruik van de termen hemelrente, loon en beloning in het hiernamaals heeft daarmee eerst en vooral een communicatieve functie. Dit komt alleen in de tekst van opschriften tot uiting. In de onderzochte preken lijkt het geven voor armenzorg als vanzelfsprekend te worden beschouwd.

In document VU Research Portal (pagina 158-162)