• No results found

Bijbelse taal in de publieke ruimte

In document VU Research Portal (pagina 98-101)

Hemelrente, een intrigerend concept

4.2 Godsdienstige en maatschappelijke context

4.2.3 Bijbelse taal in de publieke ruimte

Tegen de hiervoor geschetste achtergrond van de politiek-religieuze orde van de samenleving in de Republiek is het alleszins verklaarbaar dat in de zeventiende en achttiende eeuw publieke opschriften godsdienstige uitingen bevatten. Ook de duiding van menselijk liefdadig handelen in godsdienstige termen roept geen verbazing op. Deze vanzelfsprekendheid wordt uitvoerig geïllustreerd door Van Lennep en Ter Gouw in hun inventarisatie van uithangtekens. Zij wijzen er bij de bespreking van Bijbelse en kerkelijke figuren op dat door de Reformatie de Bijbel binnen ieders bereik was gekomen.483 Wie hem niet kon lezen, hoorde er zondag aan zondag uit verhalen. Ook Schama wijst daarop. Hij ziet: Het soort Bijbelse taal dat zich in de Nederlanden had ontwikkeld, was altijd al sterk gericht op de regulering van maatschappelijk gedrag484 … Van kansel en psalmboek bereikte het de schouwburg en de prentenhandel, waarbij het calvinistische fundamentalisme werd afgezwakt, maar precies om die reden als nationale cultuur aan kracht won.485

alom en bij iedereen bekend waren. Ze worden zonder terughoudendheid en met brede creativiteit in reclameopschriften gebruikt. Zo kan bijvoorbeeld een schoenmaker in Leeuwarden alle maten leveren en laat dat aldus weten:

Hier verkoopt men schoenen, voor rond en achter plat Passen se David niet, dan passen se Goliath.486

Een kledingverkoper maakt gebruik van het Bijbelse verhaal over de oudtestamentische Jozef.487 Jozef is in Egypte opgeklommen tot kamerheer bij Potifar. Deze is veel op reis, zijn vrouw voelt zich eenzaam en probeert haar kamerheer te verleiden. Jozef weerstaat haar verleidingspoging en verdwijnt onder achterlating van zijn jas. Een kledingverkoper benut dit thema op zijn uithangbord:

Ben je bij Potifars wijf geweest en verloor je je jas Kom dan hier, ik heb er net een van pas.488

Van Lennep en Ter Gouw hebben talloze voorbeelden verzameld. Het valt hun op dat – vergeleken met andere landen, zoals Engeland489 – in de zeventiende eeuw zoveel teksten aan de Bijbelse geschiedenis zijn ontleend. Zij tekenen aan dat zo’n tekst “er dan doorgaans met de haren bijgesleept was, alleen om den poëet een rijmslag te bezorgen”.490 Zij zien dit als: “een natuurlijk gevolg der Reformatie”.491 Ook uit de zestiende eeuw zijn er wel uithangtekens bekend, die aan de Bijbel ontleend zijn, maar de Hervorming vormt een markeringspunt, want:

De Hervorming had den Bijbel in ieders handen gegeven […] en zo hadden de Bijbelschriften, zoo niet altijd in hun hart, dan zeker in hun hoofd een plaats gevonden; de Bijbelsche personaadjen waren hun goede bekenden geworden, en de Bijbelsche tafereelen stonden hun even goed voor den geest, zoo niet beter dan die, welk in hun tijd en om hen heen voorvielen.492

Vooral het Oude Testament is populair. Kinderen krijgen oudtestamentische namen en: Reeds van zijn geboorte af leefde het kind in een Bijbelsche atmosfeer, en men kon, zonder te ver gedreven beeldspraak, er van zeggen, dat de Bijbelstudie hem met de pap werd ingegeven, want zowel de paplepel als de steel van den drinknap waren met Bijbelsche figuren vercierd.493

Van Lennep en Ter Gouw concluderen over de opschriften en uithangtekens die alle facetten van het leven betreffen:

dat ze met voorstelling en opschrift hun doel troffen, ligt buiten twijfel: de klanten voelden zich door het tafereel aangetrokken, omdat het Bijbelsch was en door

het opschrift omdat het rijmde en derhalve de gelijkenis volkomen was en de toepassing juist moest zijn.494

Deze voorbeelden illustreren Van Rooden’s analyse, dat in de zeventiende en achttiende eeuw sprake is van een ‘civil religion’ in de Nederlanden. Gebruik van godsdienstige teksten en motiveringen is niet een extra of een bijzonderheid, maar hoort tot de praktijk van alledag.

Schama merkt op dat de godsdienstige invloed op het dagelijks taalgebruik niet enkel calvinistische wortels heeft, maar mede: “terugging tot een oudere en dieper liggende humanistische reformatie”.495 Hij wijst erop dat de Bijbel ook voor de rederijkersspelen in de zestiende eeuw een onuitputtelijke bron vormde. Boele heeft deze rederijkersspelen onderzocht. Zij levert uitvoerig bewijs en illustratiemateriaal voor de stelling van Schama. Zo beschrijft zij bijvoorbeeld hoe in 1606 in Haarlem een loterij wordt georganiseerd om de bouw van een nieuw oudemannenhuis te bekostigen. Ter stimulering van de lotenverkoop is een rederijkersfestival georganiseerd door de Haarlemse rederijkerskamer “Trou Moet Blijcken”.496 Het is een tiendaags festival waarin armen, armenzorg en liefdadigheid centraal staan. Aan Ramakers ontleent Boele hierover enkele gegevens: “In de zinnespelen diende men … de volgende vraag te beantwoorden: ‘Die d’Armen liefdich troost, wat loon de sulck verwacht? Als oock, wat straffe sel, die troostloos haer veracht?’”.497 De deelnemende

rederijkerskamers kwijten zich met verve van deze opdracht en de loterij is een groot succes. Boele stelt vast dat in de helft van de spelen niet alleen ieders christenplicht om te geven aan de orde komt, maar ook de rol van: “het stadsbestuur als een zorgende vader, die toezicht houdt op het welzijn van de stedelijke gemeenschap, in het bijzonder op dat van de zwakke leden”.498 Zij plaatst dit gegeven in het kader van de ontwikkeling waarbij de stedelijke overheid in de zestiende eeuw een grotere rol krijgt in de coördinatie van de zorg voor armen, omdat de katholieke kerk deze rol in de Noordelijke Nederlanden niet langer mag vervullen. Boele wijst erop dat deze rol door de schrijvers van de rederijkersbijdragen en door de overheid zelf in christelijke termen wordt verwoord. In een ordonnantie over een verbod op bedelen stelt de Haarlemse overheid in 1609: “bemerckende dat de versorginge der gerechten ende waren Armen by God almachtich allen Menschen ende sonderlinghe den overheyt seer hoochlicken is bevolen”.499 Boele haalt een tekst aan uit

Deventer, daterend uit 1581, waar dezelfde opvatting in voorkomt. Voorts wijst ze op een parallel die Lorentzen voor Duitsland beschrijft. Als in de Duitse landen de liefdadige zorg voor armen niet meer door kerken wordt behartigd, blijken de seculiere overheden deze taak over te nemen en in religieuze termen te omschrijven en te onderbouwen.500 Boele signaleert wel een verschil met de kerkelijke situatie in de Republiek. In de Republiek bestaan verscheidene geloofsoriëntaties naast elkaar. Stedelijke overheden overstijgen dit particularisme en weerspiegelen het ideaal van: “de stad als een christelijke gemeenschap, die onder leiding staat van een non-confessionele christelijke overheid”.501 De rederijkers bevestigen dat in hun spelen.

In document VU Research Portal (pagina 98-101)