• No results found

Een schat in de hemel, een voorbeeld uit de zesde eeuw

In document VU Research Portal (pagina 92-95)

Hemelrente, een intrigerend concept

4.1.2 Een schat in de hemel, een voorbeeld uit de zesde eeuw

In de gelijkenis van Jezus die hiervoor al werd aangehaald is sprake van: “verkoop alles wat je bezit en geef de opbrengst aan de armen; dan zul je een schat in de hemel bezitten”.438 Christenen in de vijfde en zesde eeuw gingen met veel fantasie om met de notie van overdracht van bezit hier en nu aan de armen en het perspectief op een schat in de hemel. De gedachte leidde hen tot plastische voorstellingen van de hemel als een plek waar voor elke aardse weldoener een schatkamer wordt ingericht. Theologen en kerkleiders gingen hier van harte in mee. Brown illustreert dit met een voorbeeld uit de Dialogen van Gregorius de Grote uit het jaar 594. Gregorius verhaalt over een vrome schoenmaker in Rome. Deze brengt elke zaterdag een deel van zijn weekverdiensten als aalmoes voor de armen bij het graf van de heilige Petrus. Een andere vrome krijgt een visioen van een huis in de hemel. Hieraan wordt alleen zaterdags gebouwd wanneer de schoenmaker zijn aalmoes aan de armen brengt. Zo bouwt de vrome schoenmaker aan zijn schat in de hemel. In een vergelijkbaar visioen zijn de huizen schatkamers geworden en de bouwstenen van goud. Brown stelt vast:

notion of the transfer of treasure to heaven through almsgiving. Gregory’s stories circulated largely unchanged and unchallenged for a further thousand years.439 Brown vervolgt met de vaststelling: “when one turns to present-day scholarship on this theme, we find that the idea of ‘treasure in heaven’ is surrounded by a loud silence”.440 Noch in de katholieke Dictionnaire de la Spiritualité, noch in de protestantse Theologische

Realenzyklopedie, noch in de Oxford Dictionary of the Jewish Religion is een lemma over ‘schat’

(trésor, Schatz, treasure) te vinden. Daarnaast stelt Brown vast dat de weinige artikelen die erover geschreven zijn, het thema benaderen met: “ill-disguised embarrassment”.441 Hij noemt als voorbeeld een bijdrage van de protestantse theoloog Klaus Koch waarin deze stelt dat, als Jezus spreekt over “treasure in heaven, he must have meant something very different from the meaning that came to be attached to it in later centuries”. Het opbouwen van een schat in de hemel door het geven van aalmoezen op aarde wijst Koch af als “für den Protestanten eine abscheuliche Vorstellung”.442 Voor moderne rooms-katholieken geldt hetzelfde. Hilarius, bisschop van Arles (430-449), wees rijkdom af. Op zijn grafschrift staat dat hij: “bought up heaven with earthly gifts”.443 In een moderne catalogus uit 2001 heet het: “a formula which certain of us … would no doubt found somewhat abrupt or heretical!”.444

Resumerend, Brown beschrijft hoe in de geloofspraktijk van vele eeuwen geleden woorden uit de Bijbel hebben gefunctioneerd en hoe deze praktijk door Paus Gregorius de Grote in een geschrift gesanctioneerd en bevorderd is. Het volksgeloof ging daarin de officiële kerkleer soms voor. Dit gegeven geeft steun aan het vermoeden, geuit door Van Leeuwen, dat een verklaring voor het gebruik van godsdienstige beelden eerder: “in een historische benadering van alledaagse geloofsbeleving, dan in een theologische bestudering van kerkgeschiedenis en dogmatiek”445 gezocht moet worden. Moderne auteurs uit de twintigste en eenentwintigste eeuw hebben moeite met de plastische voorstellingen die voor de mensen vijftien eeuwen geleden vanzelfsprekend waren.

4.1.3 “Buying a passport to heaven”

De relatie tussen geven voor armenzorg, een plek in het hiernamaals en de rol van het vagevuur zoals Brown die schetst, is in de Middeleeuwen voor de geloofspraktijk actueel gebleven. Een van de aspecten van de leer over het vagevuur (purgatorium) is dat mensen het verblijf aldaar (voor zichzelf en anderen) kunnen bekorten. Dat kan onder meer door boetedoening, bijvoorbeeld in de vorm van het geven van aalmoezen. Galassi heeft de invloed van de kerkelijke leer op de praktijk van het dagelijks leven onder deze invalshoek onderzocht. Hij refereert hierbij aan de studie van Le Goff over het vagevuur en citeert diens vaststelling: “the birth of Purgatory is also the dawn of banking”.446 Galassi heeft voor zijn onderzoek testamenten geanalyseerd die in Genua bewaard zijn gebleven uit de periode 1186-1226. Hij gaat na of welgestelden (bedoeld worden zij die geld tegen woekerrente uitleenden) in Genua in het begin van de dertiende eeuw meer geld nalaten ten behoeve van armenzorg om zich aldus een plek in de hemel veilig te stellen. Deze

vraagstelling staat in het kader van een onderzoek of het verbod op woekerrente (15 tot 20% wordt gerapporteerd) een vertragend effect heeft gehad op de ontwikkeling van de middeleeuwse kapitaalmarkt. De onderzochte periode valt kort nadat het Derde Lateraans Concilie in 1179 de besluiten tegen woekerrente heeft aangescherpt. De achtergrond van Galassi’s onderzoek is, dat de invulling van de leer over het vagevuur de weg naar de hemel opent ook voor hen die woekerrente vragen. De hiervoor geciteerde uitspraak van Le Goff doelt op bankiers die zo een kerkelijk goedgekeurde mogelijkheid verkrijgen van afkoop van zakelijk begane overtredingen. Zij kunnen hun praktijk uitoefenen zonder vrees voor nadelige gevolgen voor hun persoonlijk eeuwig heil.

Het openen van deze ‘derde weg’ tussen hemel en hel heeft grote maatschappelijke en economische gevolgen. De vraag in het onderzoek van Galassi is of de kerkelijke wetten tegen woekerrente effect hebben gehad op het handelen van handelsbankiers. Deze vraag krijgt extra spanning, want: “the Papacy was, in a sense, the greatest financial institution of the Middle Ages”.447 Le Goff meldt dat handelsbankiers wel degelijk grote bedragen gaven aan vrome doelen, aldus: “buying their passport to heaven”.448 Uit het onderzoek

van Galassi blijkt dat bij in totaal 117 testamenten slechts 8 zonder legatering aan kerk of liefdadigheidswerk zijn aangetroffen. Het zijn echter niet alleen privé-personen die zo handelen. In de dertiende eeuw reserveren de Bardi en Perruzi banken een deel van hun jaarwinst op de rekening van ‘Messer Domineddio’ (Mr. God-Onze Heer). In 1334 staat het saldo van die rekening op 36.291 florijnen449. Het jaarinkomen van een metselaar in Florence bedraagt dan 110 florijnen. Het Derde Lateraans Concilie heeft echter ook bepaald dat aan degenen van wie publiekelijk bekend is dat zij woekerrente innen, de sacramenten en een christelijke begrafenis moeten worden onthouden: “nor may their charity be accepted”.450 De Kerk onderscheidde ‘usura certa’ van ‘usura incerta’. Woekerrente geldt als ‘certa’ als de gedupeerde bekend was; dan is immers restitutie mogelijk. Is de woekerrente echter

‘incerta’ (er is geen gedupeerde bekend of deze is reeds overleden), dan dient restitutie

plaats te vinden aan de armen: “which in effect meant to the Church itself for charitable work”.451 Geen van de testamenten rept over restitutie van winst uit woekerrente aan personen. Daarmee is de bestemming gegeven: de kerk. Over giften, want die vormen in strikte zin geen restitutie, aan kerk en liefdadige doelen is de uitkomst van het onderzoek dat: “usury laws ... generated a massive transfer of real wealth to these who preached against usury in the first place, that is, to the clergy”.452 Het onderzoek van Galassi ondersteunt de inzichten die Brown presenteert, namelijk dat de relatie tussen geven voor armenzorg, het hiernamaals en het louteringsvuur een bepalende factor is in de praktijk van het omgaan met rijkdom.

4.1.4 “Rijken copen dat ewighe hemelrijck”

Zonder het woord hemelrente te gebruiken bevat een studie van Boele voorbeelden en verbanden uit de Middeleeuwen, die als parallellen van hemelrente zijn op te vatten. Zij behandelt in haar proefschrift: “denkbeelden over armen, armenzorg en liefdadigheid in

de Noordelijke Nederlanden 1300-1650”.453 Onder het kopje barmhartigheid als religieuze plicht bespreekt zij tekstfragmenten: “die het accent leggen op eeuwige beloning die de milde gever kan verwachten”.454 Zij geeft daarvan enkele voorbeelden, die aangeven in welke mate de door Brown geschetste theologie en geloofspraktijk in de Middeleeuwen present is. Boele stelt dat vanaf de twaalfde eeuw de gedachte naar voren komt, dat aan: “Het al dan niet verrichten van liefdadigheid … gevolgen voor de positie van de weldoener in het hiernamaals”455 verbonden zijn. Om die positie veilig te stellen zijn hier en nu maatregelen nodig en mogelijk. Zij haalt Jan van Boendale aan, die in Der leken spieghel het idee van een transactie gebruikt: “Rijken ‘copen dat ewighe hemelrijck’ door de armen te geven, waarmee zij zich verzekeren van het eeuwige hemelrijk als beloning”.456 Het beeld van transactie of investering gaat meer dan duizend jaar terug. Boele ontleent dit aan Resl, die erop wijst dat de kerkvader Augustinus (354-430) dit beeld ook al gebruikte:

‘Een goed koopman en uitnemende woekeraar’, aldus Augustinus, ‘was iemand die gaf wat hij niet kon bewaren om daarmee te ontvangen wat hij nooit kon verliezen’. Het geven van aalmoezen aan armen op aarde werd zo een investering in het ‘budget de l’au-delà’.457

Een ander voorbeeld, aangehaald door Boele, is ontleend aan Die Dietsche Doctrinale, een leerdicht uit 1345. Daarin is een passage te vinden, refererend aan het apocriefe Bijbelboek Jezus Sirach: “Ghelijc dwater tvier verdrijft, alsoe verdrijft tallen stonden die aelmoesene die sonden”.458 Enkele regels eerder is in dit leerdicht te lezen: “Ghelijc dat aelmoesene den man Inden hemel setten can“.459 Deze voorbeelden illustreren dat het geven van aalmoezen voor de armen tot de dagelijkse praktijk behoort die van iedere gelovige, zo niet van ieder mens, verwacht wordt. Even vanzelfsprekend is de hemelse beloning, die de gever hiermee verwerft. In dit kader mag echter niet onvermeld blijven dat deze praktijk van ‘optelvroomheid’ al in de Middeleeuwen niet onweersproken blijft. Boele wijst op Meester Eckart (1260-1328) die: “ageerde tegen het boekhouden met het oog op het eeuwige zielenheil en de ‘quid-pro-quo’ mentaliteit die zulk kwantificeren in de hand werkte”.460

De theologie en geloofspraktijk over aalmoezen en armen hebben eeuwenlang de opvattingen over geven ten behoeve van armen bepaald en een stempel gedrukt op de wijze waarop daarover is gesproken. De bevindingen van Brown, Galassi en Boele geven steun aan de gedachte, dat het gebruik van het begrip hemelrente en in het verlengde daarvan loon en beloning in het hiernamaals in de zeventiende en achttiende eeuw kunnen worden begrepen als een integraal deel van de godsdienstige en maatschappelijke dagelijkse praktijk.

In document VU Research Portal (pagina 92-95)