• No results found

Een model ter verklaring van hemelrente

In document VU Research Portal (pagina 104-108)

Hemelrente, een intrigerend concept

4.3 Een model ter verklaring van hemelrente

Op basis van het voorgaande kan een model worden opgesteld om een aantal factoren en hun onderlinge relaties te benoemen. Armenzorg is een urgent publiek vraagstuk, aan de oplossing waarvan in de zeventiende en achttiende eeuw in de Republiek drie actoren werken: kerken, overheid en particulieren. Kerken staan in een lange traditie van armenzorg, die teruggaat tot de vroege Middeleeuwen. Wat de ene – rooms-katholieke – kerk en haar kloosters doen, wordt door de kerken die na de Reformatie ontstaan voortgezet, terwijl de Rooms-Katholieke Kerk zelf haar verantwoordelijkheid in dezen blijft zien en nakomen. De stedelijke overheid, of juister: overheden, zien meer en meer een taak in de zorg voor armen, hetzij faciliterend en regulerend, hetzij zelf (mede)uitvoerend. Particulieren worden aangesproken en aangespoord geld te geven in collecten voor de minderbedeelde medemens en daarnaast de armenzorg in hun testament te gedenken. Het helpen lenigen van de nood van de medemens is een christelijke plicht. Deze plicht is al in de late Oudheid en vroege Middeleeuwen theologisch onderbouwd. Het aspect van een transactie krijgt daarin meer en meer nadruk. In de arme medemens is Christus present. Voor de rijke is de arme een instrument om eeuwig heil te verwerven. Dit aspect van heilsverwerving wordt weliswaar door de Reformatie losgelaten, maar het geven voor armenzorg behoudt het

vooruitzicht van beloning die in het hiernamaals zal worden genoten.

Opschriften over liefdadig geven, met een verwijzing naar een beloning in het hiernamaals, gebruiken de woorden hemelrente, loon, beloning of andere woorden van dezelfde strekking. Deze opschriften zijn vrijwel alle op publieke plaatsen te vinden. De inhoud van deze termen is te verklaren uit de sterk godsdienstig gestempelde taal in de zeventiende en achttiende eeuw in de Republiek. De inwoners van de Republiek zijn geheel vertrouwd met dit taalgebruik. De omgangstaal, het dagelijks leven, het aanprijzen van goederen (reclame avant la lettre), het onderwijs en uitingen van de overheid zijn doorspekt met godsdienstige termen en verwijzingen naar teksten en verhalen uit de Bijbel. Het uitbrengen van de Statenvertaling van de Bijbel in 1637 en het brede gebruik daarvan heeft daar sterk toe bijgedragen. Daarnaast heeft de prediking uit de Bijbel, zondag aan zondag, in kerken van welke signatuur ook, met de kracht van herhaling op herhaling een grote bijdrage geleverd. Vanuit theologisch-historisch gezichtspunt is de verbinding tussen een gift, een goede daad of een uiting van naastenliefde en het ontvangen van een x-voudige beloning in het hiernamaals een vanzelfsprekendheid, zowel in de geloofsleer als in de geloofspraktijk. De wortels van deze duiding liggen in de periode van 350-450 na Christus. Of iemand nu de rooms-katholieke opvatting daarvan volgt, dan wel de protestantse, voor beide geldt dat goede werken in het hiernamaals niet onbeloond blijven. Gelovigen kunnen zich daarvoor op woorden van Jezus beroepen518.

De positie van kerk en godsdienst in de periode van 1600-1800 is dat de Gereformeerde Kerk als publieke, bevoorrechte, kerk functioneert. Naast deze kerk gedoogt de overheid – in deze periode in toenemende mate – dat andere kerken hun godsdienstoefeningen en andere activiteiten houden. De overheid heeft er belang bij hun weinig in de weg te leggen bij het verstrekken van bedeling aan de behoeftigen onder hun leden. De overheid ziet hierdoor haar eigen lasten verlicht. Zij treedt op als metaconfessionele christelijke overheid. Ze geeft kaders aan die de bewegingsruimte van kerken bepalen; de kerken plegen zich daarbinnen te bewegen. In de Republiek is sprake van een civil religion. Het gebruik van godsdienstig geladen termen is dagelijks spraakgebruik. Deze termen zijn voor ieder die ze leest of hoort, gelovig of niet-gelovig, begrijpelijk.

De functie van de opschriften kent verschillende lagen. Waar namen vermeld worden, dragen ze bij tot de roem of status van de schenker. Het is echter altijd niet met zekerheid vast te stellen of de naamsvermelding een eis van de schenker, dan wel een dankbaar eerbetoon van de ontvanger is. Met grotere waarschijnlijkheid is te veronderstellen dat opschriften, door permanente ruchtbaarheid te geven aan de daad van liefdadigheid, een krachtige oproep vormen om hetzelfde te doen. Meer dan eens is een aansporing van die strekking in de tekst van het opschrift opgenomen. Het perspectief van een hemelse beloning vormt een extra stimulans, die bij de lezer of hoorder geen bevreemding wekt. Integendeel, dit refereert aan de geldende – en algemeen bekende – voorstellingswereld. Het vorenstaande leidt tot de hypothese dat de opschriften als voornaamste bedoeling hebben het liefdadig geven en de continuïteit daarvan te bevorderen. Ze zijn te zien als een vorm van reclame. De plaatsing is ingegeven door overwegingen van wat tegenwoordig marketing ten behoeve van fondsenwerving zou heten. Deze veronderstelling vindt steun in

het gegeven dat in de steden in de Republiek gemiddeld tot 50% van de inkomsten voor de zorg aan armen en behoeftigen uit levend geld519 komt. Dat feit maakt optimalisering van de bereidheid tot geven tot een prioriteit. Een vergelijkbaar instrument voor optimalisering van het werven van geld is de zorgvuldige en brede aankondiging van huis-aan-huiscollecten in de zeventiende en achttiende eeuw, waarvan meermalen melding gemaakt wordt.520

Samenvattend luidt de hypothese dat publieke opschriften over liefdadig geven ten behoeve van minder bedeelden met een perspectief van beloning in het hiernamaals bedoeld zijn als aansporing om de continuïteit van geldwerving te bevorderen. Deze hypothese is in het volgende model weergegeven.

De verklarende factoren in dit model hangen nauw samen. De armenzorg is een publiek-private zaak die een urgent karakter heeft. De armenzorg in de zeventiende en achttiende eeuw wordt voor een groot deel uit levend geld gefinancierd. Dat maakt het werven van geld permanent noodzakelijk.

Een van de kenmerken van de Republiek tussen 1600 en 1800 is dat er sprake is van een civil religion. Deze komt tot uiting in de nauwe verbinding van dominante kerk en overheid. De taal in de Republiek is sterk godsdienstig gestempeld. Het verwerven van hemelrente door liefdadig geven voor behoeftigen doet een beroep op mensen op het niveau van individueel eigenbelang. Het perspectief ‘verkrijgen van hemelrente’ heeft echter een maatschappelijke functie als aansporing tot geven voor armenzorg. Het heeft daarmee een functie in het algemeen belang. Deze hypothese wordt in het volgende hoofdstuk getoetst.

Figuur 1.Model van de functie van opschriften over beloning

FINANCIERING ARMENZORG Gezamenlijke taak Publiek Privaat Republiek 1600 - 1800 Christelijke context Civil religion Geloofspraktijk Overheid faciliteert Algemeen belang Eigenbelang

Levend geld nodig Kerken Particulieren

Publieke opschriften Weldoen aan armen

Christenplicht

Godsdienstige taal: bijbelteksten

plaatsbekleding

hemelse beloning

Hemelrente: geloof en ratio Aansporing

armen ouderen wezen

Hoofdstuk 5

In document VU Research Portal (pagina 104-108)