• No results found

Maatschappelijke functie van geven

In document VU Research Portal (pagina 174-177)

Resumé, conclusie, discussie en aanbevelingen

6.3 Hemelrente in de wetenschappelijke discussie

6.3.5 Maatschappelijke functie van geven

In het vorenstaande is beschreven hoe liefdadigheid jegens armen in de Republiek tussen 1600 en 1800 een zekere vanzelfsprekendheid kent. Het is tegen deze achtergrond niet de vraag of armenzorg wordt verleend, maar hoe en door wie? Dit geldt vanuit de

invalshoek van de verstrekker van armenzorg. Voor de ontvanger, degene die afhankelijk is, geldt deze vanzelfsprekendheid niet. In deze studie is Prak al eerder aangehaald; hij wijst erop dat behoeftigen geen recht op zorg kunnen doen gelden.802 Waar komt de ‘vanzelfsprekendheid’ van armenzorg dan vandaan?

In een nadere bepaling van filantropie en haar maatschappelijke rol en betekenis, stelt Schuyt de beschouwingen van Luhmann over hulp aan de orde. Voor Schuyt is nadere bestudering relevant geworden “nu moderne filantropie public goods financiert”.803 Ook in

het kader van deze studie is er reden bij de beschouwingen van Luhmann stil te staan. Luhmann verstaat onder helpen “ein Beitrag zur Befriedigung der Bedürfnisse eines anderen Menschen”.804 Deze ‘Bedürfnisse’ hebben een zaakdimensie (waaraan is behoefte: voedsel, geld?) en een sociale dimensie (wie heeft deze behoefte?). Luhmann onderzoekt helpen sociologisch, want: “Eine soziologische Untersuchung helfenden Handelns wird weder moralisch noch psychologisch ansetzen”.805 Het gaat er niet om “ob und unter welchen

Umständen ein Mensch den anderen helfen soll; noch wird sie die Motivation zur Hilfe durch Rückgriff auf psychische Strukturen der Erlebnisverarbeitung zu erklären versuchen”.806 Hulp is een functie in sociale systemen die naargelang van de maatschappelijke omstandigheden vorm krijgt. Dat vergt een maatschappelijk coördinatiemechanisme. Daarin speelt de factor tijd een rol: wanneer ontstaat de vraag om hulp en wanneer kan eraan worden voldaan? Burgers en door hen daartoe gestichte instellingen voorzien hierin. De vorm die hulp heeft, hangt af van het stadium van ontwikkeling van de samenleving. Luhmann onderscheidt drie stadia van ontwikkeling.

In de eerste, de ‘archaïsche’, samenleving komen de leden elkaar tegen en kennen elkaar. Hulp wordt geboden op basis van wederkerigheid en op het moment dat hulp nodig is. Er is sprake van “eine Institutionalisierung von Hilfspflichten bzw. Abgabepflichten und eine Institutionalisierung von Dankespflichten je für sich”.807 Een samenleving verandert doordat verregaande arbeidsdeling plaatsvindt, met name in steden. Religie en politieke macht komen in de plaats van familieverbanden en vereisen ambten en procedures om rechtsvragen op te lossen. Groepen en stammen ontwikkelen zich tot standen en klassen. Naarmate de samenleving aldus complexer wordt, “um so mehr wird die Dehnbarkeit der Dankbarkeit zum Problem”.808 Luhmann typeert deze vorm van samenleving – het tweede stadium – als ‘hochkultiviert’. Een van de kenmerken van dit type samenleving is dat hulp niet meer direct in tijd en persoon geboden kan worden, zoals in het archaïsche samenlevingstype. Wederkerigheid is geen spontaan werkend mechanisme meer, maar: Die Motivation zur Hilfe muss auf Umwegen beschafft, muss kulturell ermittelt werden … Freigebigkeit wird zur Tugend hochstilisiert … Hilfe wird … als gute Tat begriffen und soll entsprechend der Ordnung sozialer Schichten, von oben nach unten gerichtet werden … unter dem Stichwort des Almosens.809

Luhmann betoogt dat zich in deze uitdrukking al een begin van een probleem aftekent: “eine Marginalisierung des Helfens … eine Entpflichtung des Helfenden, der freiwillig handeln soll – aber eben doch soll”.810 De hulpzoekende kan appelleren aan “generalisierte

religiöse Motivationsmuster … Der Arme spekuliert nich nur mit den Heilsinteressen des Reichen, er spricht sein Gewissen unmittelbar an, er stellt sich ihm als Anlass zur guten Tat in den Weg”.811 Wederkerigheid heeft een andere vorm gekregen en “erscheint … nicht mehr in der Form einer erwartbaren Gegenleistung, sondern nur noch in der generalisierten Form einer Anerkennung der Lage, insbesondere einer Anerkennung der Statusdifferenz”.812 Hulp is daardoor niet meer “statuskonstituierendes Prinzip; sie … ist Statussymbol”.813

Luhmann beschrijft verder dat in de ontwikkeling van de samenleving economie een dominante rol gaat spelen. “Der Geldmechanismus wird universell in dem Sinne, dass er nahezu alle Befriedigungsmöglichkeiten vermittelt”.814 Dat heeft grote gevolgen. Kapitaal, op te vatten als beschikbaarheid van geld, “tritt als abstrakteres funktionales Äquivalent an der Stelle von Dankbarkeit. Geld wird zum generalisierten Hilfsmittel”.815 De praktijk van aalmoezen geven verandert hierdoor; in de Middeleeuwen economisch en na de Reformatie ook moreel, vooral omdat ze de aandacht “von den konkreten Bedürfnissen weg auf die Motive des Geldgebers hinlenkt”.816 De moraal van gelijkheid, wederkerigheid en omkeerbaarheid van helpen en dank leidt ertoe dat vermogenden niet langer als:

höhergestellte und Reiche unter Abgabedruck gesetzt werden, sondern als Privatleute Geld spenden [en tegelijk dat] Armut nicht mehr als ‘heilige Armut’, als von Gott verordnetes Schicksal, als Gelegenheit zu guten Taten, gesehen [wird] sondern als erziehender Faktor und als Arbeitsmotiv.817

Analoog krijgt de armenzorg vorm. De overheid gaat hierin een grotere rol spelen. Ze financiert deze door het heffen van belasting. Armenzorg wordt zo een probleem van het verdelen van geld en de tijdsfactor van hulp wordt onbegrensd. Luhmann concludeert: “Unter solchen Umständen wird Mildtätigkeit eine Zumutung”.818 Geld maakt alles vergelijkbaar: er zijn altijd anderen die meer geld hebben en dus hulp kunnen geven. Maar ook: er zijn altijd anderen die nog behoeftiger zijn en nog eerder hulp nodig hebben. Daarom is een nieuwe vorm van helpen nodig.

Deze nieuwe vorm – het derde stadium – ziet Luhmann in de ‘moderne’ samenleving. Functies, die op het niveau van de samenleving als geheel niet (meer) vervuld kunnen worden, worden gedifferentieerd en in specialistische organisaties ondergebracht. De moderne samenleving “konstituiert eine Umwelt, in der sich organisierte Sozialsysteme bilden können, die sich aufs Helfen spezialisieren. Damit wird Hilfe in nie zuvor erreichter Weise eine zuverlässig erwartbare Leistung”.819 Hulp wordt georganiseerd in programma’s en projecten. Hulpverlener wordt een beroep en behoeften worden gedefinieerd. Luhmann wijst erop dat het definiëren van behoeften en het formuleren van hulprogramma’s om deze te vervullen:

wirken als selektive Faktoren, deren Wirkungsverstärkung zugleich Effekte

selektiver Nichtbeachtung mitproduziert. In dem Maβe als das Organisationsmilieu

Erfahrungs- und Handlungsgrundlage wird … ist die Entscheidung zu helfen oder nicht zu helfen, nicht Sache des Herzens, der Moral oder der Gegenseitigkeit,

sondern eine Frage der methodischen Schulung und der Auslegung des Programms .… Die helfende Aktivität wird nicht mehr durch den Anblick der Not, sondern durch einen Vergleich vor Tatbestand und Programm ausgelöst.820 Schuyt stelt dat in een groot deel van Europa de organisatie de voornaamste vorm van helpen is, maar dat de andere vormen ook worden aangetroffen. Anderzijds stelt hij, met Luhmann, dat de globalisering een vierde vorm van maatschappijsystemen laat zien, waar de categorie helpen (nog) geen coördinatiemechanisme heeft.821 Het zal erom gaan “das alte Problem des Helfens im Weltmaβstabe neu zu definieren als Problem der Verteilung”.822

De analyse van Luhmann raakt aan het voorliggende onderzoek. De samenleving in de Republiek tussen 1600 en 1800 beantwoordt aan de typering ‘hochkultiviert’. Luhmann’s systeemtheoretische analyse maakt duidelijk hoe de maatschappelijke reactie op armoede zich ontwikkelt van de Middeleeuwen naar de vroegmoderne tijd. Ze verklaart hoe door de ontwikkeling van de geldeconomie de praktijk van aalmoezen geven verandert. Hulp verlenen aan behoeftigen, het bestrijden van armoede, wordt een probleem van het herverdelen van geld. Daar komt op het vlak van de moraal de invloed van de Reformatie bij. Daardoor verschuift de aandacht van de concrete situatie van de behoeftige arme naar de gever, die tot financiële generositeit gemotiveerd moet worden. Luhmann ziet daarin de erkenning van het standsverschil tussen helper en geholpene. Dat hangt tot op zekere hoogte samen met het karakter van een aalmoes geven. Schuyt wijst in zijn parafrase van Luhmann op de verandering in het coördinatiemechanisme dat ervoor zorgt, dat hulp werkt. In weinig complexe samenlevingen is dat wederkerigheid823, maar die vergt wederzijdse bekendheid. Als een samenleving ingewikkelder wordt, kan niet meer aan de voorwaarde van wederzijdse bekendheid worden voldaan. Het kerkelijk gebod van liefdadigheid dient dan als coördinatiemechanisme.824 In het verlengde van dit gebod hebben teksten op opschriften en in geschriften in de maatschappelijk-godsdienstige context van de Republiek een wezenlijke functie in het proces van het motiveren tot geven. Ze stimuleren het functioneren van het coördinatiemechanisme. In het onderzoek van de opschriften komt naar voren dat de relatie tussen helpen en danken duidelijk aanwezig is. Helpen, hier en nu, levert de helper hemelrente op; van de geholpene wordt dankbaarheid verwacht. Deze kan tot uiting worden gebracht in op de gever gerichte voorbeden, het bijwonen van herdenkingsdiensten of, meer algemeen, dankbaarheid jegens God en tevredenheid met de verstrekte bedeling.

In document VU Research Portal (pagina 174-177)