• No results found

Geven als christenplicht

In document VU Research Portal (pagina 75-78)

Verklaring van geefgedrag, in het bijzonder voor armenzorg

3.3 Altruïsme, wederkerigheid en eigenbelang in historische studies .1 Geven als legitimering van rijkdom

3.3.5 Geven als christenplicht

Hoewel de kerkhervormers van de zestiende eeuw de overtuiging delen dat armoede bestreden moet worden en dat armen daarom hulp geboden moet worden, verschillen ze in de theologische onderbouwing van die visie. Luther, Zwingli en Calvijn stemmen overeen in de opvatting dat de arme geen heilsbemiddelende rol voor de rijke(re) weldoener kan spelen. Alleen door genade kan een mens zalig worden. Steun aan de arme is een zaak van christenplicht op grond van het gebod tot naastenliefde. Luther ziet armenzorg primair als taak van de overheid. Calvijn ziet naast de taak van de overheid een zelfstandige diaconale taak van de kerk. Hij heeft die visie theologisch en praktisch uitgewerkt.367 De doopsgezinden hebben een andere invalshoek: “Armoede, zo was hun opvatting, hoorde in zulke (bedoeld zijn doopsgezinde, van de wereld geïsoleerde, gfh) gemeenten niet te bestaan; de behoeftigen dienen dan ook door de leden geholpen te worden”.368

Het meest uitgesproken in zijn opvatting over kerk en staat is Johannes Calvijn (1509-1564). Naar zijn opvatting berust de eigendom van aardse goederen bij God, die ze aan mensen toevertrouwt om ze dienstbaar te beheren. Rijk is degene die mag beheren, arm degene die op bemiddeling is aangewezen. Het geven van aalmoezen is daardoor geen persoonlijke verdienste, maar een religieuze plicht. De rijke dient zijn geld zo te besteden dat er nieuwe bedrijvigheid kan ontstaan. De kerk heeft in de opvatting van Calvijn een eigen – diaconale – taak in de zorg voor de behoeftige. Parker geeft een kernachtige samenvatting van de Calvinistische visie op kerk en samenleving:

According to Dutch Calvinists, the church was a gathered community of the elect obligated to carry out Christ’s work in a fallen world. To ensure that the religious community lived up to this high standard, ministers preached the gospel and administered the sacraments, elders helped discipline the congregation, and deacons assisted the poor.369

van de staat. De wereld wordt gezien als Gods éne Schepping. De mens is daarin geroepen God en medemens te dienen: “Instead of defining ‘ecclesia’ and ‘imperium’ as hierarchical, or church and state as separate, the major Protestant reformers thought in terms of the Christian responsibilities of ecclesiastical and civil authorities”.370 Op institutioneel niveau heeft dat consequenties voor kerk en staat. Per reformator zijn er wel verschillen in wat tot wiens domein en verplichtingen behoort:

but both authorities were ‘religious’, i.e. responsible directly to God. (Of course this view is predicated on the fact that all lived within Christian states. ‘Sectarian’ views would be interesting … since most of them were far from sure that a state could be Christian, let alone passing favorable judgments on the Christianity of any particular, individual state).371

McKee beschrijft hoe Calvijn diaconaat als een kerntaak van een christelijke kerk stempelt door zijn uitleg van Handelingen 6. Daar wordt verhaald hoe de jonge christelijke kerk sterk groeit. Maar er ontstaat: “ontevredenheid bij de Griekstaligen, die de Aramees-sprekenden verwijten dat de weduwen uit hun groep bij de dagelijkse ondersteuning werden achtergesteld”.372 De twaalf apostelen schrijven een vergadering uit van alle volgelingen en stellen voor zeven wijze mannen te kiezen. Zij zullen worden belast met: “de zorg voor de gemeenschappelijke maaltijden”.373 McKee beschrijft hoe Calvijn op basis van deze tekst de positie van diakenen en hun taak primair in de armenzorg vormgeeft. Ze illustreert haar beschrijving met citaten uit preken van Calvijn. Noordegraaf refereert aan de beschrijving van McKee. Hij wijst erop hoe Calvijn in zijn Institutie scherpe kritiek oefent op de praktijk van het diakenambt in de katholieke kerk en herinnert aan hoe het in de vroegchristelijke kerk bedoeld is:

zij leggen hun geen andere taak op dan dat zij aan het altaar dienen, het evangelie voorlezen of zingen en ik weet niet wat voor andere beuzelingen verrichten. Niets hebben ze te maken met de aalmoezen, niets met de zorg voor de armen, niets met de gehele bediening die ze vroeger hadden …. [Calvijn herinnert aan de gewoonte in de oude kerk dat vóór de communie] de gelovigen elkaar kusten en hun aalmoezen aan het altaar offerden …. De diaken, die de verzorger der armen was, ontving hetgeen gegeven was om uit te delen. Nu komt van de aalmoezen even weinig tot de armen als wanneer ze in de zee geworpen werden.374

Een diaken is in de visie van Calvijn belast met de armenzorg, zoals een predikant belast is met de verkondiging van het evangelie. Vergeleken met de andere stromingen van de Reformatie heeft deze opvatting van meet af aan in het gereformeerd protestantisme het meest duidelijk vorm gekregen.375

De principiële visies op de verantwoordelijkheden van kerk en staat van Vives, en de kerkhervormers als actoren in de armenzorg zijn als volgt in schema te plaatsen.

Tabel 5.Visies op actoren in de armenzorg

Staat Kerk

Luther Voert uit Inspireert

Vives Verantwoordelijk Geen rol

Calvijn Eigen taak Eigen taak (diaconie)

Doopsgezinden Alleen verantwoordelijk (voor eigen leden)

Een heel andere benadering van motieven om te geven is te vinden in ‘Religious Giving’. Deze bundel bevat bijdragen over motieven om te geven, vanuit verschillende godsdienstige gezichtshoeken zoals die in de Amerikaanse samenleving aanwezig zijn.376 De bundel behandelt weliswaar de eigentijdse situatie in de VS, maar komt tot een theologische verklaring waarvoor de auteurs algemene geldigheid claimen. Ze is daardoor ook in het kader van de voorliggende studie van belang. De auteurs maken onderscheid tussen geven ten behoeve van de eigen kosten van de godsdienstige gemeenschap en giften ten behoeve van derden. Alleen de laatste vorm valt voor hen onder het begrip filantropie. In de theologische analyse ontwikkelen zowel Bangert (protestant) als Vacek (rooms-katholiek) de gedachte dat geven ten behoeve van anderen een verplichting is, zij het dat: “the sense of obligation impells us, less as a matter of duty than as a matter of opportunity”.377 Wat iemand bezit is hem of haar gegeven. Het is per definitie tijdelijk, want het bezit duurt nooit langer dan een mensenleven. Voor een godsdienstig mens is God de gever en de mens de ‘steward’ aan wie bezit is toevertrouwd. Geven door mensen is een vorm van verdelende gerechtigheid en wordt voltrokken als uiting van dankbaarheid. Daarom geldt:

The most meaningful gifts are those that spring from the depths of gratitude and love, that are responsive to the giver’s sense of obligation as foremost a recipient, that are appropriate to the giver’s resources and circumstance, and that promote justice as determined by the needs of individuals within their communities and society.378

Bangert trekt deze lijn door en citeert uit de Bijbel: “From everyone to whom much has been given, much will be required”.379 Dit houdt in dat:

in a biblical perspective, we should understand ourselves as stewards of the gifts we receive. Moreover, the receipt of these gifts requires us to seek ways in which to deploy these gifts … on behalf of others. If we do so in a spirit of gratitude and generosity, so much the better. But we should do so nonetheless.380

Dit heeft consequenties voor het karakter van vrijwillig geven, want:

de woorden gift en geven dat niet voldoende uitdrukken,] we need to add … the notions of ‘trust’ and ‘entrustment’.381

Een christen heeft een plicht tot geven voor behoeftigen. Daarmee staat hij geen bezit af, maar deelt wat hem is toevertrouwd met wie daar behoefte aan heeft.

De motieven om te geven liggen in christenplicht. Door Calvijn is deze gedachte theologisch uitgewerkt. In de kerken van het gereformeerd protestantisme heeft deze opvatting in de inrichting van kerkdiensten en van de kerkelijke organisatie vorm gekregen in het ambt van diaken. In de Republiek is het calvinisme de dominante richting in het protestantisme. Met andere terminologie komt Bangert tot een vergelijkbare theoretische visie zonder deze echter in kerkelijke praktijk te beschrijven.

In het denken van zowel Calvijn als Bangert is geven ten behoeve van een ander een deel van het leven. Het is vanzelfsprekend en daarmee als altruïsme pur sang te typeren. In de formulering van Bangert is het een uiting van ‘justice’, waarbij hij dat begrip als een goddelijke norm uitlegt. Mensen moeten voortdurend herinnerd worden aan hun plicht tot doen wat goed is. Geven vormt een wezenlijke pijler van het godsdienstig systeem. Van de theorieën die Feigin, Owens en Goodyear-Smith beschrijven lijken de concepten van de ‘just world’ en ‘normative theory’ als pseudo-altruïstische motieven het meest in lijn te liggen met de visie van zowel Calvijn als Bangert. Hierbij is echter aan te tekenen dat de invulling van de ‘norm’ en van ‘just’ in dit geval een godsdienstige dimensie heeft en beschouwd wordt als van God gegeven. De wijze waarop Bangert naastenliefde als gebod herleidt, raakt aan de typeringen: “doing good to feel good” en “doing good to make the other feel good” zoals Feigin, Owens en Goodyear-Smith deze geven van respectievelijk “endocentric altruism” en “exocentric altruism”.382 Daarnaast is op te merken dat de visie van Bangert en de formulering ervan een godsdienstige pendant lijkt van de wijze waarop Simmel en Schwarz de begrippen ‘gratitude’ en ‘faithfullness’ gebruiken.

In document VU Research Portal (pagina 75-78)