• No results found

Motieven voor armenzorg

In document VU Research Portal (pagina 34-37)

Armenzorg in nederland 1600-1800, een schets

2.3 Motieven voor armenzorg

In de Middeleeuwen zijn de motieven om te geven aan de arme godsdienstig van aard. Geven aan bedelaars is christenplicht. De behoeftigen en armen zijn de levende leden van Christus. Deze gedachte is ontleend aan de Bijbel109 en wordt ook in seculiere context gebruikt. In zekere zin heeft een rijke de arme zelfs nodig. Voor de rijke gever is de arme de ‘thesaurier van de hemel’.110 Een bedelaar nodigt passanten uit wel te doen; dat komt zowel de ontvanger als de gever ten goede. “Het recht om te bedelen hing traditioneel nauw samen met de opvattingen over de verdienstelijkheid van goede werken, waaronder het geven van aalmoezen”.111 Doordat de rijke aan de arme liefdadigheid kan bewijzen, dient hij Christus. Dat is bevorderlijk voor het eeuwig heil van de rijke. De beeldspraak grijpt terug op een tekstgedeelte uit Mattheüs 25:31-46. Daar wordt beeldend verteld op welke

criteria aan het einde der tijden de schapen van de bokken zullen worden gescheiden. Tot de rechtvaardigen (schapen) wordt gezegd dat hun het eeuwige leven te wachten staat:

Want ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen mij op, ik was naakt en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij. Ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe.112

De rechtvaardigen antwoorden verbaasd: wanneer hebben we dat dan gedaan? Het antwoord luidt: “alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan”.113 Het verhaal vervolgt met het negatief: de ‘eeuwige bestraffing’ van hen, die geen eten, drinken of aandacht gegeven hebben. Deze Bijbelverzen hebben vele kunstenaars geïnspireerd. Ze staan bekend als De zeven werken van barmhartigheid. Een bekende verbeelding is geschilderd door de Meester van Alkmaar.

De vanzelfsprekende rol van de ene (katholieke) kerk uit de Middeleeuwen wordt na de Reformatie overgenomen door de nieuwe kerken. Dat is allereerst de Gereformeerde Kerk die gaandeweg de status van publieke kerk verkrijgt. Maar ook voor kleinere denominaties als de Lutheranen, Doopsgezinden en Remonstranten spreekt het voor zich, dat zij zich inzetten voor de zorg aan behoeftigen. Voor Amsterdam is dat proces heel precies en per kerk en geloofsrichting beschreven door de Amsterdamse stadshistoricus Jan Wagenaar.114 Ook de Rooms-Katholieke Kerk, die zowel publieke status als haar kerkelijke goederen verliest, blijft actief in de zorg voor haar eigen armen en behoeftigen.115 Getalsmatig blijft de Rooms-Katholieke Kerk overigens tot ver in de zeventiende eeuw het grootste kerkgenootschap in de Republiek.

Vives noemt het een “scandal and disgrace” voor christenen dat men in de steden zoveel armen tegenkomt: “we to whom no injunction has been more explicitly commanded than charity”.116 De onbaatzuchtige daad van geven aan de behoeftige in wie Christus present is,

is een centrale gedachte in christelijk handelen. Brown legt de wortels en de ontwikkeling van deze theologie bloot. Ze gaan terug tot de periode 350-650 na Christus.117 In de kerk van de Middeleeuwen speelt deze theologie een belangrijke rol. Het onbaatzuchtige karakter raakt echter op de achtergrond wanneer het primaat komt te liggen bij de beloning:

het beërven van het Koninkrijk van God. In theologische zin is op dit punt sprake van verdienstelijkheid van goede werken. De gelovige mag er volgens deze leer op vertrouwen dat zijn goede werken bijdragen aan het verkrijgen van hemelse zaligheid.118

In de vroegmoderne tijd komen naast een godsdienstige visie ook humanistische gedachten over armenzorg naar voren. Armenzorg is in deze visie een publieke zaak, geen kerkelijke zaak. Bij armoede is er geen sprake van een zedelijk, maar van een economisch probleem: iemand is arm als hij te weinig geld beschikbaar heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. Dat geld kan door arbeid verworven worden. In de humanistische visie dienen de overheden (lokaal en bovenlokaal) daar faciliteiten voor te scheppen. Vives zelf blijft voluit godsdienstig in zijn redenering. De humanistische elementen in zijn ideeën worden echter omarmd door de stedelijke overheden, temeer omdat die er een mogelijkheid in zien hun macht en invloed uit te breiden en die van de kerk navenant terug te dringen.

In zijn studie over giften bij testament voor armenzorg analyseert Van Leeuwen de motieven van gevers. Oproepen om te geven voor de zorg aan behoeftigen weerspiegelen de opvattingen die in brede kring leven. Van Leeuwen beschrijft ze als volgt. De armbesturen schetsen allereerst de nood waarin kwetsbare jeugdigen of ouderen door omstandigheden buiten eigen schuld verkeren. Koude, hoge prijzen van levensmiddelen, veelal bij gebrek aan inkomsten, ziekte of gebrek spelen hierin een grote rol. Van Leeuwen onderscheidt vier soorten argumenten: medelijden met de situatie van de behoeftige, een beroep op de goede gewoonte om te geven, inlevingsvermogen in de zin van: bedenk, het had jou ook kunnen gebeuren en ten slotte, er staat een beloning tegenover namelijk eeuwig zielenheil. Bij het argument ‘eeuwig zielenheil’ merkt Van Leeuwen op: “Niet alleen katholieke, maar ook luthersearmbestuurders hanteerden dit argument”.119 Dit punt vraagt aandacht, omdat in de leer van Luther en andere reformatoren het verrichten van goede werken (zoals aalmoezen geven) geen hemelse verdienste oplevert. Voor Maarten Luther en de andere reformatoren is dit een van de zwaarste punten van hun kritiek op de katholieke leer en praktijk.

Gevers worden gemotiveerd en blijven gemotiveerd tot geven – dat is nog een ander aspect – wanneer ze vertrouwen hebben en houden in een goede besteding van hun giften. Een van de stappen daartoe is dat de armbestuurders, die de toevertrouwde gelden beheren en besteden, onder de bevolking te goeder naam en faam bekend staan. Dat is uiteraard in de eerste plaats hun eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast draagt het stadsbestuur bij aan het in stand houden van vertrouwen door de jaarrekening van de armbesturen en de diaconie te controleren en, indien nodig, maatregelen te treffen.120

Samenvattend: motieven om te geven voor armenzorg zijn velerlei. Ze zijn vanuit de historie vooral godsdienstig bepaald. In de vroegmoderne tijd zijn daarnaast humanistische motieven aan te wijzen. In persoonlijk gerichte oproepen tot geven speelt naast een beroep op medelijden het vooruitzicht van hemelse beloning een rol. Dit godsdienstige aspect trekt de aandacht, omdat het refereert aan opvattingen uit de katholieke traditie van de Middeleeuwen, waarvan de kerken die door de Reformatie zijn ontstaan in hun theologische opvattingen in hun leerstellingen expliciet afstand nemen.

In document VU Research Portal (pagina 34-37)