• No results found

Hemelrente, terug naar de wortels

In document VU Research Portal (pagina 87-92)

Hemelrente, een intrigerend concept

4.1.1 Hemelrente, terug naar de wortels

Welk concept ligt eraan ten grondslag? Hoe werkt het door in de geloofsbeleving en het dagelijks handelen van mensen? De Ierse historicus Peter Brown heeft in 2012 en in 2015 twee complementaire studies verricht naar welke rol rijkdom en geld tussen 350 en 650 anno Domini in de christelijke kerk en de samenleving zijn gaan spelen. De eerste draagt als titel Through the eye of a needle met als ondertitel Wealth, the Fall of Rome and the Making

of Christianity in the West, 350-550 AD.416 De titelwoorden zijn ontleend aan een gelijkenis van Jezus. Aan Jezus wordt gevraagd wat iemand moet doen om in de hemel te komen. Hij zegt: “verkoop wat je bezit en geef het aan de armen. Je zult een schat in de hemel hebben en volg mij”. Een rijke jongeman gaat terneergeslagen weg; hij had veel bezittingen. Jezus zegt daarop: “I tell you, it is easier for a camel to go through the eye of a needle than for a rich man to enter the kingdom of God”.417 Onder dit motto behandelt Brown de rol die rijkdom en geld in de christelijke kerk gaan spelen in de periode van overgang van de late Oudheid naar de vroege Middeleeuwen. Brown betoogt dat dit een wezenlijk keerpunt is in de geschiedenis van Europa:

It was the entry of new wealth and talent into the churches from around the year 370 onward, rather than the conversion of Constantine in 312, which marks the turning point in the Christianization of Europe. From then onward, as members of a religion that had been joined by the rich and powerful, Christians could begin to think the unthinkable – to envision the possibility of a totally Christian society.418 De complementaire studie The ransom of the soul, Afterlife and Wealth in Early Western

Christianity gaat in op de verbinding tussen hiernamaals en hiernumaals en de rol die geld

daarbij kan spelen. Ook deze titel is ontleend aan een tekst uit de Bijbel: “The ransom of the soul of a man is his wealth”.419 In deze studie staat de vraag centraal naar de plaats van de ziel na voltooiing van het aardse leven en de verbinding tussen  dit leven en het hiernamaals.

Het christendom is in de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling een verboden godsdienst. Wie deze godsdienst aanhangt, loopt het risico van vervolging. Binnen het christelijk geloof is – mede daardoor – in de eerste eeuwen de verwachting van de spoedige wederkomst van Christus zeer levendig. De Dag des Oordeels zal nieuwe verhoudingen brengen en de gelovigen toegang geven tot de volmaaktheid van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Brown schetst hoe rond 300 na Christus de gelovigen scherper beseffen dat de wederkomst van Christus en daarmee het Laatste Oordeel wel eens langer kan uitblijven dan gedacht. Dat besef wordt in de vierde eeuw versterkt als keizer Constantijn zich tot het christendom bekeert. Een van de gevolgen is dat christenen van vervolgde tot erkende staatsburger worden verheven. De Kerk krijgt een plaats in de samenleving.  Rijkdom van particulieren, ook van christenen, wordt meer manifest. Hoe moet een christen daarmee in het hier en nu omgaan? Brown betoogt dat de vorming van een christelijke visie op de relatie tussen het hier en nu en het hiernamaals een proces en een permanente discussie is; niet het ontvouwen en vaststellen van een leer volgens een eenduidig patroon. Hij wil niet beschrijven wat er gebeurt, maar waarom het gebeurt.

Het beschrijven van deze geschiedenis is geen ‘painting by numbers’420 waarbij de juiste volgorde en het gebruiken van de passende kleuren een exact beeld van het verleden opleveren. Brown benadrukt dat discussie over de omgang met rijkdom en armoede in de christenheid nadrukkelijk rekening houdt met tijd, plaats en omstandigheden. Het gaat ook niet alleen om theologische vragen. Sociale en economische aspecten spelen evenzeer een rol. Het dagelijks leven met zijn ups en downs is bepalend voor de geloofspraktijk en niet de markeringspunten in de geschiedenis als bijvoorbeeld de bekering van keizer Constantijn of de inval in Rome door de barbaren. Op hun kijk op het leven na dit leven heeft dat zelfs helemaal geen invloed. Integendeel: “No shock of barbarian invasion can account for the emergence of a fear of hell and of the demonic forces that lie in wait for the soul at the moment of death”.421 Niet de grote mijlpalen in de geschiedenis, maar de confrontatie met de dood bepaalt het leven. Zo brengt Brown het dagelijks leven van mensen, grote historische gebeurtenissen en theologische vragen samen. Tegen de achtergrond van het toenemend besef van het uitblijven van de wederkomst van Christus, wordt de vraag urgenter: wat gebeurt er na de dood met de ziel?

Beeldend beschrijft Brown de ontwikkeling van het denken en spreken over dood en leven in het hiernamaals, zoals die zich tussen 350 en 650 anno Domini voltrekt. In de eerste eeuwen van het christendom staat de ‘Big Future’ van de wereld dermate centraal dat de ‘little future’ van de individuele ziel amper aandacht krijgt. Christenen sterven voor de Wederopstanding, niet voor onsterfelijkheid. God zal bij de Wederopstanding en het Laatste Oordeel alles nieuw maken, hemel en aarde, lichaam en ziel. Het is de moeite waard daarop te wachten. Alleen de zielen van martelaren hoeven niet te wachten; die gaan direct naar God. Alle andere zielen, ook die van de rechtvaardigen:

had to settle down to a little future characterized by a period of waiting .… It was thought as a time of rest in a secure and shaded place. The notion of repose and refreshment – of refrigerium – was the center of gravity of this view of the afterlife.422

In de derde eeuw wint de platonische gedachte van de ziel als onsterfelijke geestelijke substantie en de hemel als het vaderland van de ziel meer en meer terrein om uiteindelijk in de westerse christenheid dominant te worden. Brown betoogt dat daarmee de interesse in het lot van de individuele ziel groeit en bijgevolg voor wat er met de ziel na de dood en in de periode tot de Wederopstanding gebeurt. De ‘little future’ krijgt meer en meer aandacht tot in kleine details. De dood vormt het begin van die reis. Brown wijst erop dat bijna-doodervaringen en doodsbedontmoetingen met engelen en demonen voeding leveren aan de verbeelding. Elke ziel gaat in zijn eigen tempo een onzeker traject naar de hemel (of de hel). De reis van elke ziel weerspiegelt deugden en ondeugden, zonden en verdiensten uit de hele levensloop van een individu. Op deze reis heerst nog niet de hemelse zaligheid. Sterker nog, al naar gelang het geleefde leven, is loutering noodzakelijk van niet of niet volledig voldane schuld door misstappen en zonde. Op grond van Bijbelteksten met een apocalyptische strekking concluderen theologen tot het bestaan

van een vagevuur. Dit purgatorium of louteringsvuur wordt voorgesteld als een plek waar – met uitzondering van de heiligen (en eerder al de martelaren) – de zielen van alle ontslapenen terechtkomen. Bijbelteksten bieden voldoende aanknopingspunten om de inrichting van het louteringsvuur voor te stellen.423 Brown schetst hoe deze tussenwereld, tussen de gelovigen van alledag en de heiligen, geleidelijk aan meer vorm en volume krijgt. Hij memoreert dat paus Gregorius de Grote (590-604) in een geschrift uiting geeft aan zijn overtuiging:

that Christians could make out, through dreams and visions, the principal features of the dark land beyond the grave. It was as if the afterlife was already bathed in the soft half-light of the dawn at the end of time.424

De zielen van ontslapen heiligen blijven gevrijwaard voor een verblijf in het purgatorium. De overige kunnen werken aan de zuivering van hun ziel door het geven van aalmoezen. En zo, concludeert Brown: “for Jews and Christians alike, almsgiving for the remission of sins had involved the perpetual circulation of wealth within the religious community for the benefit of the poor”.425 Heiligen hebben door hun vrome levenswandel en de (vele) goede werken en wonderen, die zij jegens hun medemensen hebben verricht, als het ware een krediet opgebouwd. Dat krediet is voor hen persoonlijk meer dan toereikend. Op hun voorspraak kunnen ook anderen – uit hun nabijheid – erin delen. Dit opent een weg voor de ‘gewone’ zondaren om het onvermijdelijk verblijf in het purgatorium te bekorten. Paus Gregorius stelt dat voorbeden en het vieren van de eucharistie de balans tussen hemel en hel voor de zielen van de ontslapenen in positieve zin kunnen beïnvloeden:

The sense that the living could do something about the dead gave a much-needed sense of agency to the average believer ... it is here … that one can sense the silent pressure of an entire society …. Wealth came to play a role in linking the living and the dead.426

Rijken – en allen die net zo willen handelen als de rijken – zetten zich in voor hun eigen zielen en de zielen van de ontslapenen. Dat kan bijvoorbeeld door de doden te begraven naast de schrijn van een martelaar. Brown beschrijft dat kerken en hun inrichting, maar ook kloosters, een scala aan mogelijkheden bieden. In de zevende eeuw reiken kloosters tot een hoogtepunt. Het worden ‘krachtcentrales van gebed’ voor de zielen van ontslapenen: koningen, ridders, politieke bisschoppen – juist hun levensdaden bieden ruim aanleiding tot voorbeden. De allerrijksten laten zich in privé-kapellen begraven, hun graftombes badend in kaarslicht dat op een donkere aarde een afschaduwing vormt van het eeuwige licht en dat, naar verhoopt, de dode binnenkort in het paradijs zal omstralen. Zo kwam in de vijfde en zesde eeuw geld, veel geld, in de kerk, want: “The ransom of the soul of a man is his wealth” staat in Spreuken.427 De traditie schrijft dit Bijbelboek aan koning Salomo toe en wie twijfelt aan diens wijsheid? Brown beschrijft dat deze maatregelen niet pas aan het einde van het leven bij testament behoeven te worden genomen. Integendeel, wie tijdens zijn

leven weldoet aan de armen – zoals vele heiligen dat hebben gedaan – draagt daarmee effectief bij aan verkorting van het verblijf in het purgatorium van hemzelf en desgewenst van anderen, familie en geliefden. Het maakt geen verschil of zij reeds gestorven zijn of niet. Aalmoezen, gegeven aan armen en, meer nog, gegeven aan de kerk als beheerster en verantwoordelijk uitvoerster van de zorg voor de armen, krijgen een tegenwaarde in het hiernamaals. Gelden bestemd voor de oprichting van een gedenkplek voor een heilige, voor de kerk om de dienst aan de armen in stand te houden en uit te kunnen voeren, voor de clerus om zich aan deze taak te kunnen wijden; al deze geldelijke giften hebben eeuwigheidswaarde. Brown concludeert:

Earth and heaven were brought together by the Christian gift. And this was done through the daring extension of the earthly language of exchange, commerce, and treasure (the world of the short quick orbit, as it were) to the unimaginable world of heaven.428

De parallel tussen de taal van handel, geld en commercie enerzijds en de christelijke kerk anderzijds heeft wortels die tot ver voor Christus teruggaan:

Ever since the sixth century BC, the explosion of commerce associated with the invention of money and with the creation of a vast common market in the Achaemenid Persian empire had influenced Jewish notions of religious giving.429 Zo kunnen zonden beschouwd worden als schulden, die door Gods genade direct kunnen worden kwijtgescholden, terwijl: “Gifts to the poor could be seen as loans to God. God would repay them with unimaginable interest”.430 Deze, in moderne ogen perverse, commercialisering van religieuze voorstellingen:

was favored precisely because, at the time, it infused relations with God with a sense of the infinite that echoed the breathtaking expansion of the horizons of the possible that accompanied the rise of a monetarized economy431

en de onbegrensde mogelijkheden van zo’n economie: “were adopted as apposite ideograms for the incalculable mercy of God”.432 Met het oog op de spits van de voorliggende studie is daarnaast te onderstrepen dat zorg voor de armen tot de kerntaken van de kerk wordt gerekend. Deze taak ligt op hetzelfde niveau als het in stand houden van de kerk, het levensonderhoud van de clerus en het oprichten van gedenkplekken voor heiligen. De rijkdom van de kerk is mede bestemd voor de armen. Dit besef dat in de vijfde en zesde eeuw in de kerk groeit, gaat volgens Brown eeuwen terug:

… to the sense of the collective nature of the wealth of the faithful that had been fiercely maintained in the name of the care of the poor, among the more low-profile churches of the third and fourth centuries.433

De gelijkenissen van Jezus dragen bij aan deze voorstellingen. Vooral die, waarin Jezus relatief kleine menselijke daden plaatst naast de onmetelijke effecten (en beloning) in de hemel. Voorbeelden hiervan zijn: het penninkske van de weduwe434, een beker water voor de rondtrekkende discipelen435, de terloops verrichte goede daden jegens de behoeftige medemens: een beker water, iets te eten, kleding, bezoek436. Christelijke predikers en schrijvers werkten dit met toewijding uit: “Every gift, however small, brought about nothing less than the joining of heaven and earth”.437 Niet enkel grote giften tellen, ook de kleinste gift heeft groot effect. Iedereen die iets afstaat, deelt in de toezegging van beloning. Regelmatige en incidentele kleine giften worden opgeteld en leveren, geaccumuleerd, ook het gewenste effect.

Het behoeft geen uitvoerig betoog dat het godsdienstig, sociaal en economisch effect van deze leer enorm is. Kerken, kloosters en clerus worden begiftigd met grote sommen geld, met gebouwen en land. Zo worden zij in de Middeleeuwen een factor met grote economische en sociale invloed.  Onder de bevorderende factoren bevinden zich de boetepredikers. Zij laten geen middel onbeproefd om de gevolgen van nalatigheid of weigering in het geven van aalmoezen aanschouwelijk en indringend in hun prediking te verwerken. Middeleeuwse schilders en schrijvers hebben zich op dit punt evenmin onbetuigd gelaten. De directe relatie tussen het geven van aalmoezen aan de behoeftigen en de beloning na dit leven die daarmee te verwerven valt, kan niemand ontgaan. Brown schetst het dagelijks leven van de gelovige op de grens van de late Oudheid en de vroege Middeleeuwen. Hij plaatst dit in het kader van de geschiedenis en de ontwikkeling van de leer van de kerk.

In document VU Research Portal (pagina 87-92)