• No results found

VAN NEDERLANDSE RECHTSHULPVERZOEKEN

VI. HET VERLENEN VAN DE GEVRAAGDE RECHTSHULPGEVRAAGDE RECHTSHULP

VI.2. DE TER MIJNEN

VI.2.1. DE VER DR AGSR ECHTELIJKE R EGELING

In bepaalde gevallen blijken Staten onvoldoende en/of zeer wisselende prioriteit te geven aan de uitvoering van rechtshulpverzoeken532, terwijl het voor de verzoe-kende Partij van cruciaal belang kan zijn dat een rechtshulpverzoek binnen een specifi eke termijn wordt behandeld.533 Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan procedures waarin gedetineerden betrokken zijn, waarbij de niet-uitvoering van het rechtshulpverzoek binnen een redelijke termijn zou kunnen leiden tot de

528 L. DESESSARD, l.c., 581.

529 L. DESESSARD, l.c., 581.

530 Zie Circulaire relative à l’applicabilité en France de la convention relative à l’entraide judiciaire en matière pénale entre les États membres de l’Union européenne du 29 mai 2000 et de son protocole du 16 octobre 2001 entre ces mêmes États, 23 januari 2006, CRIM 2006-01 G5/23-01-2006. NOR: JUSC0630006C, punt I.1.2.d.

531 Art. 694-3, tweede lid CPP.

532 Goedkeuring van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreff ende de Europese Unie, betreff ende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie. Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 2001-2002, 28 350 (R 1720), nr. 3, 4.

533 Toelichtend Rapport bij de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreff ende de wederzijdse rechts-hulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, PB. C 2000, 379/11.

VI. Het verlenen van de gevraagde rechtshulp

invrijheidsstelling van de betrokkene.534 Om dergelijke problemen te vermijden voorziet artikel 4, tweede lid EU-Rechtshulpovereenkomst in de verplichting voor de aangezochte lidstaat om zo spoedig mogelijk aan het verzoek om rechtshulp te voldoen535, waarbij met name ook zoveel als mogelijk rekening moet worden gehouden met de door de verzoekende lidstaat aangegeven procedurele en andere termijnen. Wel is de verzoekende lidstaat ertoe gehouden om de redenen voor de gestelde termijn toe te lichten. Blijkens het Toelichtend Rapport bij de EU-Rechts-hulpovereenkomst zal de verzoekende lidstaat overigens alleen een termijn mogen bepalen die vanuit zijn oogpunt en gezien de specifi eke omstandigheden als rede-lijk of noodzakerede-lijk kan worden beschouwd.536

Indien te verwachten valt dat niet binnen de gestelde termijn aan het rechts-hulpverzoek kan worden voldaan, terwijl de gegeven motivering concrete aanwij-zingen bevat dat elke vertraging de lopende procedures in de verzoekende lidstaat aanzienlijk zal schaden, zijn de autoriteiten van de aangezochte lidstaat verplicht om onverwijld aan te geven hoeveel tijd zij nodig achten voor de uitvoering van het verzoek. De verzoekende autoriteiten dienen dan op hun beurt onverwijld te melden of het verzoek desalniettemin wordt gehandhaafd. Vervolgens kunnen de autoriteiten van beide lidstaten onderling afspreken welk gevolg aan het rechts-hulpverzoek zal worden gegeven.537

VI.2.2. DE R EGELING IN BELGIË

De Belgische justitiële autoriteiten houden maximaal rekening met de in het rechtshulpverzoek gestelde termijnen. Is een tenuitvoerlegging van het verzoek binnen deze termijnen niet mogelijk – bijvoorbeeld omdat er onvoldoende politi-onele capaciteit beschikbaar is538 – dan is de bevoegde Belgische autoriteit ver-plicht om dit onverwijld mee te delen aan de verzoekende autoriteit. Bij deze ken-nisgeving worden de redenen voor de vertraging duidelijk vermeld en wordt tevens gepreciseerd binnen welke termijn de tenuitvoerlegging van het

rechts-534 S. BRAMMERTZ, “La coopération judiciaire internationale”, l.c., 132; S. BRAMMERTZ, “Politiesamenwerking en wederzijdse rechtshulp. De zoektocht naar een nieuw evenwicht”,

l.c., 10.

535 Zie tevens art. 1, eerste lid ERV, zoals gewijzigd door art. 1 van het Tweede Aanvullend Proto-col bij het ERV.

536 Toelichtend Rapport bij de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreff ende de wederzijdse rechts-hulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, PB. C 2000, 379/11.

537 Art. 4, vierde lid EU-Rechtshulpovereenkomst. Zie ook art. 1, derde lid, e van het Gemeen-schappelijk Optreden van 29 juni 1998 inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp.

538 Wetsontwerp betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken. Memorie van Toelich-ting, Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 1278/001, 13; Gemeenschappelijke Omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van 9 februari 2005 betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken, punt II.6.

Deel II. Het formele kader voor de afh andeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken door België, Duitsland en Frankrijk

122 Intersentia

hulpverzoek mogelijk is.539 Daarnaast zal worden aangegeven welke acties de ver-zoekende lidstaat desgevallend kan ondernemen om de uitvoering van het rechts-hulpverzoek te bespoedigen.540

VI.2.3. DE R EGELING IN DUITSLAND

De Duitse wetgeving bevat geen bepalingen inzake de na te leven termijnen bij de uitvoering van een rechtshulpverzoek. De door Duitsland afgelegde verklaring van goede praktijken541 stemt op dit punt echter overeen met de in artikel 4 van de EU-Rechtshulpovereenkomst voorziene regeling.

VI.2.4. DE R EGELING IN FR ANKRIJK

De uitvoeringstermijnen komen evenmin aan bod in de Franse rechtshulpwetge-ving. Ook hier geldt evenwel dat de door Frankrijk afgelegde verklaring inzake goede praktijken overeenstemt542 met artikel 4, tweede en vierde lid van de EU-Rechtshulpovereenkomst. Tevens verbinden de Franse autoriteiten zich ertoe om de door de verzoekende instantie gestelde vragen omtrent de voortgang van de uitvoering van het rechtshulpverzoek te beantwoorden.543

In het namens de Raad van de Europese Unie opgestelde Evaluatieverslag inzake de toepassing van de wederzijdse rechtshulp door Frankrijk wordt door de Franse autoriteiten echter wel gesignaleerd dat in de praktijk problemen kunnen ontstaan indien de door de verzoekende Staat aangegeven termijn kennelijk te kort is.544

539 Art. 6 § 4, tweede lid Wet van 9 december 2004.

540 Zie Gemeenschappelijke Omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procu-reurs-generaal van 29 oktober 1999 met betrekking tot de goede praktijken inzake internatio-nale rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, punt A.3.

541 Zie punt 4 van de door Duitsland afgelegde verklaring, opgenomen in EUROPEES JUSTITI-EEL NETWERK, Goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Verklaringen van

de lidstaten van de EU, DG H III, SN 1371/000.

542 Zie punt 1, f en g van de door Frankrijk afgelegde verklaring, opgenomen in EUROPEES JUS-TITIEEL NETWERK, Goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Verklaringen

van de lidstaten van de EU, DG H III, SN 1371/000.

543 Zie punt 1, h van de door Frankrijk afgelegde verklaring, opgenomen in EUROPEES JUSTITI-EEL NETWERK, Goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Verklaringen van

de lidstaten van de EU, DG H III, SN 1371/000.

544 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Evaluatieverslag over Frankrijk betreff ende wederzijdse

rechtshulp en dringende verzoeken in verband met opsporing van en beslag op goederen, Brussel,

VI. Het verlenen van de gevraagde rechtshulp

VI.3. DE INFOR MATIEVERPLICHTING IN HOOFDE