• No results found

VAN NEDERLANDSE RECHTSHULPVERZOEKEN

V. DE INHOUD EN DE OVERDRACHT VAN RECHTSHULPVERZOEKENVAN RECHTSHULPVERZOEKEN

V.2. DE INHOUD VAN HET RECHTSHULPVERZOEK

V.2.1. DE ALGEMEEN TE VERSTR EKKEN INLICHTINGEN

Blijkens de artikelen 14, eerste lid ERV en 37, eerste lid BUV moeten rechtshulp-verzoeken een aantal verplichte gegevens bevatten.

In de eerste plaats dient de autoriteit waarvan het verzoek uitgaat te worden aangegeven.368 Hiermee wordt de justitiële autoriteit bedoeld die in de verzoe-kende Staat de procedure afh andelt, hetgeen niet noodzakelijk de autoriteit is die het rechtshulpverzoek aan de aangezochte Staat overdraagt. De verplichting om eerstgenoemde autoriteit te vermelden, impliceert overigens geenszins dat de aan-gezochte Staat de bevoegdheid van deze autoriteit zou dienen te onderzoeken.369

Ten tweede moet in het rechtshulpverzoek het onderwerp van en de grond voor het verzoek worden omschreven.370 De verzoekende Staat zal aldus duidelijk en voldoende feitelijk moeten specifi ëren welke rechtshulpverrichtingen hij om welke reden(en) wenselijk acht.371 Tevens mag worden verwacht dat de verzoe-kende Staat enige toelichting geeft omtrent de stand van de opsporing,

vervol-364 Deze verklaring dient te worden gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.

365 Art. 15, negende lid ERV, zoals voorzien door art. 4 Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV.

366 F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 379.

367 L. HUYBRECHTS, “Model en vuistregels voor internationale rogatoire commissies” in C. FIJNAUT, L. HUYBRECHTS en C. VAN DEN WYNGAERT (eds.), EG-fraudebestrijding in de

praktijk, Antwerpen, Maklu, 1994, (257) 261.

368 Art. 14, eerste lid, a ERV en art. 37, eerste lid, a BUV.

369 W. DE CAPITANI, l.c., 428; F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 381.

370 Art. 14, eerste lid, b ERV en art. 37, eerste lid, b BUV.

371 W. DE CAPITANI, l.c., 428; F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 381. Zie tevens C.P.M. CLEIREN en J.F. NIJBOER (eds.), o.c., 53. Indien het verhoor van een getuige, deskundige of verdachte wordt gevraagd, kan het in deze optiek aangewezen zijn dat de ver-zoekende Staat in het rechtshulpverzoek aangeeft welke precieze vragen zouden moeten wor-den gesteld (R. HAUSER, l.c., 239; W. WALTER, l.c., 986).

V. De inhoud en de overdracht van rechtshulpverzoeken

ging, berechting, dan wel tenuitvoerlegging.372 In die gevallen waarin het straf-rechtelijk onderzoek zich in de verzoekende Staat nog in een pril stadium bevindt en deze Staat juist met het oog op de verdere opheldering van de zaak nood heeft aan rechtshulp, zal deze toelichting noodzakelijkerwijze eerder beknopt blij-ven.373 In de praktijk blijkt echter dat vaak slechts dusdanig summiere informatie wordt verschaft , dat het voor de aangezochte Staat moeilijk wordt om het rechts-hulpverzoek op een verantwoorde wijze te beoordelen.374

Voor zover als mogelijk zal in de derde plaats ook de identiteit en de nationa-liteit van de betrokken persoon moeten worden aangegeven.375 Hierbij valt wel aan te stippen dat het verstrekken van rechtshulp op zich niet veronderstelt dat reeds sprake is van een bekende dader. Niets belet immers dat rechtshulp met name ook voor opsporingsdoeleinden wordt gevraagd en verleend.376

En tot slot zal het rechtshulpverzoek zo nodig ook de naam en het adres van degene voor wie het bestemd is, moeten bevatten.377 Hiermee wordt niet de bevoegde overheid in de aangezochte Staat bedoeld, doch wel de persoon die bij de rechtshulpprocedure betrokken is. Het kan hierbij gaan om een beklaagde, doch ook om een getuige of nog een andere persoon.378

V.2.2. DE BIJKOMEND TE VERSTR EKKEN INLICHTINGEN IN GEVAL VAN ROGATOIR E COMMISSIES

Bij rogatoire commissies strekkende tot het verrichten van daden van onderzoek – met inbegrip van de huiszoeking en de inbeslagneming – enerzijds, of tot de toezending van stukken van overtuiging, dossiers of documenten anderzijds, geldt een zwaardere informatieverplichting. In dergelijke rogatoire commissies, waarvan de uitvoering gepaard kan gaan met de inzet van dwangmiddelen,

moe-372 C.P.M. CLEIREN en J.F. NIJBOER (ed), o.c., 53-54.

373 P. GULLY-HART, “Loss of time through formal and procedural requirements in international co-operation” in A. ESER en O. LAGODNY (eds.), Principles and procedures for a new

trans-national criminal law. Documentation of an intertrans-national workshop in Freiburg, May 1991,

Freiburg im Breisgau, Eigenverlag Max-Planck-Institut für ausländisches und internationales Strafrecht, 1992, (245) 254.

374 Zie A.M.M. ORIE, “De verdachte tussen wal en schip òf de systeem-breuk in de kleine rechts-hulp” in E.A. DE LA PORTE, M.W.M.A. BREMMER, R.A.V. VAN HAERSOLTE, J. REMME-LINK en S.A.M. STOLWIJK (eds.), Bij deze stand van zaken. Bundel opstellen aangeboden aan

A.L. Melai, Arnhem, Gouda Quint, 1983, (351) 358; J.-M. SJÖCRONA, l.c., 258 en 260. Zie

daarnaast ook P. SCHMID, L. FREI, R. WYSS en J.-D. SCHOUWEY, “L’entraide judiciaire internationale en matière pénale”, Zeitschrift für Schweizerisches Recht 1981, II.Halbband, (247) 269-270.

375 Art. 14, eerste lid, c ERV en art. 37, eerste lid, c BUV.

376 W. DE CAPITANI, l.c., 428-429; F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 381.

377 Art. 14, eerste lid, d ERV en art. 37, eerste lid, d BUV.

Deel II. Het formele kader voor de afh andeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken door België, Duitsland en Frankrijk

92 Intersentia

ten aldus niet alleen de hoger vermelde gegevens worden opgenomen, doch dient tevens de tenlastelegging en een kort overzicht van de feiten te worden gegeven.379 In voorkomend geval kan het daarnaast aangewezen zijn om in het rechtshulp-verzoek een niet beperkende lijst op te nemen van de vragen die aan getuigen en/ of deskundigen dienen te worden gesteld.380

Deze informatieverplichting wordt door bepaalde verdragspartijen nader gepreciseerd. Ten aanzien van de aan Duitsland gerichte rechtshulpverzoeken geldt aldus dat de vereiste vermelding van de tenlastelegging niet impliceert dat de verzoekende Staat ook letterlijk de tekst van de geschonden strafrechtsbepa-ling in het verzoek zou moeten opnemen.381

V.2.3. DE AANVULLENDE R ECHTSHULPVER ZOEKEN

Artikel 6 van het Protocol bij de EU-Rechtshulpovereenkomst bevat een regeling voor de zogenaamde aanvullende rechtshulpverzoeken. Indien de bevoegde auto-riteit van de verzoekende lidstaat aldus een rechtshulpverzoek indient dat een aanvulling vormt op een reeds eerder gedaan rechtshulpverzoek en betrekking heeft op hetzelfde onderzoek of dezelfde procedure382, hoeft de in het oorspron-kelijke verzoek opgenomen informatie niet opnieuw te worden verstrekt. Logi-scherwijze dient het aanvullende verzoek wel de informatie te bevatten die nodig is voor de identifi catie van het oorspronkelijke verzoek.383

De ervaring heeft uitgewezen dat niet alle Staten bereid zijn om te aanvaarden dat een aanvullend rechtshulpverzoek rechtstreeks zou worden gedaan door bij-voorbeeld een buitenlandse parketmagistraat of onderzoeksrechter die zich tij-dens de uitvoering van het oorspronkelijke rechtshulpverzoek in de aangezochte Staat bevindt. Het spreekt evenwel voor zich dat het de effi ciëntie en de snelheid van de procedure ten goede komt indien het aanvullend verzoek niet steeds vanaf het grondgebied van de verzoekende Staat dient te worden verzonden.384 In die optiek dient dan ook het tweede lid van artikel 6 van het Protocol bij de EU-Rechtshulpovereenkomst te worden begrepen. De bevoegde autoriteit die een rechtshulpverzoek heeft ingediend en die deelneemt aan de uitvoering van dit verzoek in de aangezochte lidstaat – en zich aldus in deze lidstaat bevindt – kan

379 Art. 14, tweede lid ERV en art. 37, tweede lid BUV. Zie tevens F. THOMAS, Internationale

rechtshulp in strafzaken, nr. 382.

380 F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 382.

381 F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 382.

382 Toelichtend verslag over het Protocol bij de Overeenkomst van 2000 betreff ende de weder-zijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, PB. C 2002, 257/6.

383 Art. 6, eerste lid Protocol bij de EU-Rechtshulpovereenkomst.

384 Toelichtend verslag over het Protocol bij de Overeenkomst van 2000 betreff ende de weder-zijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, PB. C 2002, 257/6.

V. De inhoud en de overdracht van rechtshulpverzoeken

krachtens deze bepaling rechtstreeks een aanvullend verzoek indienen bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat.385

V.3. DE TAAL WAARIN HET RECHTSHULPVERZOEK