• No results found

HUISZOEKING OF INBESLAGNEMING

II.2.4. DE VER ENIGBAARHEID MET DE NATIONALE WETGEVING

II.2.4.1. De verdragsrechtelijke regeling

Tot slot biedt artikel 5, eerste lid (c) ERV aan de Staten de mogelijkheid om te verklaren dat zij slechts tot uitvoering van een ambtelijke opdracht tot huiszoe-king of inbeslagneming zullen overgaan voor zover deze verenigbaar is met hun nationale wetgeving. Artikel 51, b SUO voorziet een vergelijkbare mogelijkheid. Middels een dergelijke verklaring kan de aangezochte Staat vermijden dat hij op zijn grondgebied en ten behoeve van een buitenlandse Staat zou moeten overgaan tot een huiszoeking of inbeslagneming onder minder restrictieve voorwaarden dan deze die voorzien zijn in zijn nationaal recht.158

II.2.4.2. De regeling in België

Krachtens een verklaring bij artikel 5 ERV worden ambtelijke opdrachten strek-kende tot huiszoeking of inbeslagneming door België slechts uitgevoerd op voor-waarde dat de Belgische rechter, overeenkomstig de nationale wetgeving, in de uitvoering heeft toegestemd.

aanleiding zouden moeten kunnen geven (L. DE BROE, “De internationale rechtshulp in fi s-cale strafzaken”, Fiskofoon. Tijdschrift voor fi scaal recht 1990, (348) 353 en 356; P. DE HERT,

l.c., 99; F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nrs. 161 en 237. Voor een

toepas-singsgeval, zie Corr. Gent 27 april 1993, F.J.F. 1993, 529).

154 F. THOMAS, “De implicaties van de Schengen-akkoorden voor de kleine rechtshulp in straf-zaken”, l.c., 34.

155 K.I. Antwerpen 1 december 1998, A.J.T. 1998-99, noot R. TOURNICOURT.

156 R. TOURNICOURT, “Uitlevering voor fi scale misdrijven in de Benelux na het verdrag van Schengen” (noot onder K.I. Antwerpen 1 december 1998), A.J.T. 1998-99, 866-869.

157 In die zin ook J. KOERS, o.c., 346; F. THOMAS, “De implicaties van de Schengen-akkoorden voor de kleine rechtshulp in strafzaken”, l.c., 34; F. THOMAS, Internationale rechtshulp in

strafzaken, nrs. 238 en 240; G. VERMEULEN, o.c., nr. 299.

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

48 Intersentia

Een aan België gerichte buitenlandse rogatoire commissie tot huiszoeking of inbeslagneming kan op grond van artikel 11, tweede lid van de Uitleveringswet van 15 maart 1874 slechts worden uitgevoerd indien zij voorafgaandelijk door de terri-toriaal bevoegde raadkamer159 uitvoerbaar werd verklaard.160 Deze regel is echter niet van toepassing op rogatoire commissies uit Nederland, aangezien deze blijkens artikel 24, eerste lid BUV door België zullen worden uitgevoerd alsof het ging om een rogatoire commissie uitgaande van een Belgische rechterlijke autoriteit.161

De onderzoeksrechter die in uitvoering van een rechtshulpverzoek overgaat tot een huiszoeking en inbeslagneming handelt op grond van een mandaat dat hem door de verzoekende rechterlijke autoriteit werd gegeven en neemt aldus geen jurisdictionele beslissing. De betrokkene beschikt dan ook niet over de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen tegen de uitvoering van de roga-toire commissie als zodanig of tegen de in dit verband gedane huiszoeking en inbeslagneming.162 Verder is de in artikel 61quater BSv. voorziene procedure van het zogenaamde strafrechtelijk kort geding, waarbij eenieder die wordt geschaad door een onderzoekshandeling met betrekking tot zijn goederen aan de onder-zoeksrechter de opheffi ng ervan kan vragen, niet van toepassing in het kader van de uitvoering van een buitenlandse rogatoire commissie. In dat geval voert de Belgische onderzoeksrechter immers zelf geen gerechtelijk onderzoek à charge en a décharge, docht treedt hij op in het kader van een door de betrokken buiten-landse autoriteit gevoerd onderzoek, waarbij hij niet bevoegd is om de opportuni-teit van de door deze autoriopportuni-teit gevraagde onderzoekshandeling te beoordelen.163 Wel moet rekening worden gehouden met de in artikel 20, tweede lid BUV en artikel 11, derde lid van de Uitleveringswet vooropgestelde beperking. De volle-dige of gedeeltelijke overdracht van de door de Belgische autoriteiten in beslag genomen voorwerpen aan Nederland is aldus onderworpen aan de goedkeuring van de raadkamer van de rechtbank van de plaats waar de huiszoeking en inbe-slagneming hebben plaatsgevonden.164 De opdracht van de raadkamer is in dit

159 Het gaat om de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de huiszoe-king en inbeslagneming zullen plaatsvinden.

160 Een rechtshulpverzoek waarin slechts om de overzending van een eensluidend verklaard afschrift van stukken en een bewijs van echtheid wordt verzocht, strekt niet tot een huiszoe-king of inbeslagneming en dient derhalve niet door de raadkamer uitvoerbaar te worden ver-klaard (Cass. 14 oktober 1992, Arr.Cass. 1992-93, nr. 665).

161 Voor een toepassingsgeval naar aanleiding van een Luxemburgse rogatoire commissie, zie Cass. 26 mei 1992, Rev.dr.pén. 1993, 84.

162 K.I. Antwerpen 7 april 1978, R.W. 1978-79, 469.

163 K.I. Brussel 26 juni 2000, Rev.dr.pén. 2001, 589; K.I. Antwerpen 23 november 1999, R.W. 2001-02, 1178, noot I. GABRIËLS. Ook het strafrechtelijk kort geding in het kader van het opsporingsonderzoek – zoals geregeld in artikel 28sexies BSv. – kan in dit kader niet worden toegepast (zie K.I. Antwerpen 4 december 1998, J.L.M.B. 2000, 343; M. ROZIE, “De eerste rechtspraak met betrekking tot het strafrechtelijk kort geding” in X, Liber amicorum Jozef Van

Den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, (523) 524-525).

164 Indien de betrokkene titularis is van het voorrecht van rechtsmacht is niet de raadkamer, doch wel de kamer van inbeschuldigingstelling bevoegd. Voor een toepassingsgeval, zie K.I.

Ant-II. De algemene uitgangspunten inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken

kader louter bewarend van aard en blijft beperkt tot het onderzoek van de regel-matigheid van de procedure.165 De raadkamer zal aldus moeten onderzoeken of de overdracht door de buitenlandse autoriteiten werd gevraagd en of de betrok-ken stukbetrok-ken in verband staan met de verdachte en met de strafb are feiten die hem ten laste worden gelegd.166 Krachtens de artikelen 20, tweede lid BUV en 11, vierde lid van de Uitleveringswet kan de raadkamer de teruggave bevelen van de papieren en andere voorwerpen die geen rechtstreeks verband houden met het aan de verdachte ten laste gelegd feit.167 Tevens zal zij eventueel beslissen over de terugvorderingen die worden ingesteld door derde bezitters of andere rechtheb-benden. Hierbij moet de raadkamer weliswaar ingaan op de bezwaren die door derden worden geuit, doch is zij niet verplicht om ten gronde en defi nitief uit-spraak te doen over de vraag of de derde al dan niet bezitter ter goeder trouw is.168 Daarenboven dient de raadkamer alleen te onderzoeken of de rechten van derden kunnen worden benadeeld door de overdracht van de in beslag genomen voor-werpen aan de verzoekende Staat. Zij zal deze overdracht in dit perspectief dan ook alleen mogen weigeren wanneer derden-houders of andere rechthebbenden er belang bij hebben dat de voorwerpen in België zouden worden bewaard. Een dergelijk belang zal door de genoemde personen moeten worden aangetoond.169

Tegen de beslissing van de raadkamer kan overeenkomstig artikel 135 BSv. hoger beroep worden aangetekend bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Het door de kamer van inbeschuldigingstelling gewezen arrest is vervolgens vatbaar voor een voorziening in cassatie.170

werpen 16 juli 1985, R.W. 1986-87, 1773. Indien de huiszoekingen en inbeslagnemingen in verschillende gerechtelijke arrondissementen werden uitgevoerd, dienen alle territoriaal bevoegde raadkamers in de procedure te worden betrokken (zie M. DE SWAEF en M. TRAEST, “Uitlevering, overlevering en internationale rechtshulp: overdracht van voorwerpen” in

Straf-recht en strafvordering. Commentaar met overzicht van Straf-rechtspraak en Straf-rechtsleer, Mechelen,

Kluwer, losbl., nr. 13).

165 Cass. 7 september 1953, Pas. 1953, I, 964. Zie tevens Pand.b. v° Commission rogatoire, nr.432.

166 Zie Cass. 17 augustus 1998, Arr.Cass. 1998, nr. 366; F. THOMAS, Internationale rechtshulp in

strafzaken, nr. 249.

167 Het gaat om een mogelijkheid en geenszins om een verplichting (Cass. 11 december 1980, Rev.

dr.pén. 1981, 386).

168 Cass. 17 augustus 1998, Arr.Cass. 1998, nr. 366. Zie tevens C. LEROY, “Un problème mal connu: l’extradition des pièces à conviction ou d’objets constituant le corps du délit”, J.T. 1972, (582) 583.

169 Cass. 1 juni 1999, T.Strafr. 2000, 252, noot G. STESSENS. Het Hof van Cassatie preciseerde hierbij ook dat een beweerde onregelmatige voorafgaande overzending van kopieën van de in beslag genomen stukken aan de verzoekende Staat geen afb reuk doet aan de regelmatigheid van de beslissing tot overdracht van deze stukken. Een dergelijke onregelmatigheid kan uiter-aard wel gevolgen hebben op het vlak van de bewijsvoering in de verzoekende Staat en aldaar desgevallend tot uitsluiting van het bewijs leiden.

170 M. DE SWAEF en M. TRAEST, l.c., nr. 6; M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET,

Manuel de procédure pénale, Brussel, Larcier, 2006, 1294; P.E. TROUSSE en J.

VANHALE-WIJN, o.c., nr. 275. Zie verder ook K. LAMMENS, “Internationale samenwerking in strafza-ken. Rechtspraak”, Panopticon 2006, 62-65.

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

50 Intersentia

Het federaal parket wees er reeds herhaaldelijk op dat de noodzakelijke tus-senkomst van de raadkamer een vlotte behandeling van rechtshulpverzoeken belemmert.171 Ook in het namens de Raad van de Europese Unie opgestelde Eva-luatieverslag inzake de toepassing van de wederzijdse rechtshulp door België wordt het nut van deze procedure betwijfeld en wordt voorgesteld om de afschaf-fi ng ervan te overwegen.172

II.2.4.3. De regeling in Duitsland

Duitsland maakte gebruik van de mogelijkheid om een verklaring in de zin van artikel 5, eerste lid (c) ERV af te leggen en vereist aldus dat de uitvoering van de ambtelijke opdracht tot huiszoeking of inbeslagneming verenigbaar is met zijn nationale wetgeving.

Op verzoek van een bevoegde autoriteit van een buitenlandse Staat kunnen in die optiek voorwerpen worden overgedragen die in aanmerking komen als bewijs-stukken in een buitenlandse strafprocedure of die rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeien uit het aan het rechtshulpverzoek ten grondslag liggende feit.173

De overdracht is alleen mogelijk indien door een bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat hetzij een bevel tot inbeslagneming werd uitgevaardigd, hetzij een verklaring werd afgelegd dat inbeslagneming mogelijk zou zijn mochten de zaken zich op het grondgebied van de verzoekende Staat bevinden.174 Daarenbo-ven moet worden gewaarborgd dat de rechten van derden gevrijwaard blijDaarenbo-ven. Verder geldt steeds als voorbehoud dat de betrokken zaken op verzoek van de Duitse autoriteiten moeten worden teruggestuurd.175

Het parket bij het Landgericht in wier rechtsgebied de betrokken zaken zich bevinden176, treedt op als Vornahmebehörde (infra, V.6.2.3)177 en bereidt in die hoedanigheid de beslissing over de overdracht voor.178 Het eigenlijke bevel tot

171 FEDERAAL PARKET, Verslag van de federale procureur aan het college van

procureurs-gene-raal over de periode van 1 januari tot 31 december 2005, 24; FEDERAAL PARKET, Verslag van de federale procureur aan het college van procureurs-generaal over de periode van 1 september 2003 tot 31 december 2004, 28; FEDERAAL PARKET, Verslag van de federale procureur aan het college van procureurs-generaal over de periode van 21 mei 2002 tot 31 augustus 2003, 42-43.

172 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Evaluatieverslag betreff ende België inzake wederzijdse

rechtshulp en dringende verzoeken in verband met opsporing van en beslag op goederen, Brussel,

16 mei 2000, 7704/00, CRIMORG 60, 35 en 40.

173 § 66 I IRG.

174 § 66 II, 2) IRG.

175 § 66 II, 3) IRG.

176 Gaat het om zaken die zich bevinden in rechtsgebieden van meerdere Amtsgerichte, dan is het parket bevoegd van het Amtsgericht dat het eerst met het dossier belast is (§ 66 III in fi ne juncto § 61 II, tweede zin IRG).

177 W. SCHOMBURG, O. LAGODNY, S. GLESS en T. HACKNER, o.c., 289. Is dit parket niet zelf

Bewilligungsbehörde (infra, V.6.2.2), dan dient het de Bewilligungsbehörde te informeren en

diens beslissing af te wachten (Nr. 76 II RiVASt).

II. De algemene uitgangspunten inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken

doorzoeking en inbeslagneming wordt gegeven door het Amtsgericht, dat optreedt als Vornahmegericht (infra, V.6.2.3).179 In geval van dringende noodzakelijkheid – Gefahr im Verzug – komt deze bevoegdheid echter toe aan het openbaar minis-terie en diens Ermittlungspersonen.180

De uiteindelijke overdracht van de zaken aan de verzoekende Staat geschiedt door het territoriaal bevoegde parket bij het Landgericht.181

II.2.4.4. De regeling in Frankrijk

Frankrijk heeft geen verklaring in de zin van artikel 5, eerste lid (c) ERV of arti-kel 51, b) SUO afgelegd en koppelt de uitvoering van een rechtshulpverzoek tot huiszoeking of inbeslagneming dus niet aan de verenigbaarheid ervan met de Franse wetgeving.182 Nederland legde echter wel een dergelijke verklaring af, zodat rekening moet worden gehouden met de in artikel 23, derde lid ERV voor-ziene wederkerigheid. Formeel beschouwd zou Frankrijk de uitvoering van een Nederlands rechtshulpverzoek tot huiszoeking of inbeslagneming dan ook toch kunnen weigeren indien het meent dat deze uitvoering niet verenigbaar is met de Franse wetgeving.