• No results found

BESLISSINGEN TOT BEVRIEZING VAN VOORWERPEN OF BEWIJSSTUKKEN

III.2.4. DE PROCEDUR E INZAKE DE TENUITVOER-

TENUITVOER-LEGGING VAN EEN BESLISSING TOT BEVRIEZING

III.2.4.1. De beslissing over de tenuitvoerlegging III.2.4.1.1. De regeling in het Kaderbesluit

Beslissingen tot bevriezing dienen met spoed te worden behandeld. De rechter-lijke autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat zullen dan ook zo spoedig

moge-239 Art. 8, eerste lid, a Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor België, zie art. 13, 1° Wet 5 augustus 2006; voor Frankrijk, zie art. 695-9-20, eerste lid, 1° CPP. Voor Duitsland, zie de voorgestelde § 94 III, 1° IRG.

240 Art. 8, eerste lid, b Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor België, zie art. 13, 2° Wet 5 augustus 2006; voor Frankrijk, zie art. 695-9-20, eerste lid, 2° CPP. Voor Duitsland, zie de voorgestelde § 94 III, 2° IRG.

241 Art. 8, eerste lid, c Kaderbesluit 22 juli 2003. Deze bepaling is evenwel alleen van toepassing indien de reeds genomen beslissing krachtens het nationale recht voorrang heeft boven latere nationale beslissingen tot bevriezing in een strafrechtelijke procedure. Voor Frankrijk, zie art. 695-9-20, eerste lid, 3° CPP.

242 Het Franse recht kent nog een vierde grond voor uitstel van tenuitvoerlegging, die betrekking heeft op het geval waarin het betrokken goed of bewijsmiddel wordt beschermd uit hoofde van de défense nationale (zie art. 695-9-20, eerste lid, 4° CPP).

243 Art. 8, tweede lid Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor wat België betreft , zie art. 14 § 1 en § 5 Wet 5 augustus 2006. Voor Frankrijk, zie art. 695-9-20, tweede lid CPP.

244 Art. 8, derde lid Kaderbesluit 22 juli 2003. Zie, voor wat België betreft , art. 14 § 2 en § 5 Wet 5 augustus 2006. Voor Frankrijk, zie art. 695-9-21 CPP.

III. Rechtshulp en de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken

lijk na de ontvangst van de beslissing – indien mogelijk binnen 24 uur – een besluit over de tenuitvoerlegging ervan moeten nemen en dit besluit meedelen aan de beslissingsstaat.245

Ingeval de rechterlijke autoriteit die de beslissing tot bevriezing heeft ontvan-gen geen rechtsmacht heeft om deze beslissing te erkennen en om de nodige maat-regelen voor de tenuitvoerlegging ervan te nemen, zendt zij de beslissing ambts-halve toe aan de voor de tenuitvoerlegging bevoegde rechterlijke autoriteit. Tevens dient zij de rechterlijke autoriteit die de beslissing tot bevriezing heeft uitgevaar-digd hiervan in kennis te stellen.246

III.2.4.1.2. De regeling in België

Aan België gerichte beslissingen tot bevriezing dienen aan de territoriaal bevoegde procureur des Konings te worden gezonden. Ingeval de beslissing betrekking heeft op meerdere goederen die in verschillende gerechtelijke arrondissementen gelegen zijn, is de procureur des Konings bevoegd van het gerechtelijk arrondis-sement waarin de meerderheid van de goederen zich bevindt.247 De behandeling van de zaak kan aldus worden gecentraliseerd bij één parket, waarbij geen tus-senkomst van de raadkamer vereist is.248

Na ontvangst van een beslissing tot inbeslagneming dient de bevoegde procu-reur des Konings de zaak onverwijld aanhangig te maken bij de onderzoeksrech-ter van de plaats waar de goederen – c.q. de meerderheid ervan – zich bevinden. Zo mogelijk binnen 24 uur en uiterlijk binnen 5 dagen na de aanhangigmaking beslist de onderzoeksrechter vervolgens in het kader van een eenzijdige proce-dure249 over de tenuitvoerlegging van de inbeslagneming.250 Tegen de beschik-king van de onderzoeksrechter kan geen hoger beroep worden ingesteld.251

De onderzoeksrechter gaat met name na of de voorwaarden van de artikelen 2 en 3 van de Wet van 5 augustus 2006 vervuld zijn252; of één van de wettelijk

voor-245 Art. 5, derde lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

246 Art. 4, vierde lid Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor wat België betreft , zie art. 3 § 3, tweede lid Wet 5 augustus 2006. Voor Frankrijk, zie art. 695-9-11, derde lid CPP.

247 Art. 3 § 3, derde lid Wet 5 augustus 2006.

248 Punt II.4. Gemeenschappelijke Omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van 14 maart 2007 betreff ende de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken – Tenuitvoerlegging van beslissingen tot inbeslagneming.

249 Punt IV.1. Gemeenschappelijke Omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van 14 maart 2007 betreff ende de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken – Tenuitvoerlegging van beslissingen tot inbeslagneming.

250 Art. 12 § 1 Wet 5 augustus 2006.

251 Art. 12 § 4 Wet 5 augustus 2006.

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

66 Intersentia

ziene weigeringsgronden dient te worden toegepast253; en of er grond bestaat om één van de wettelijk voorziene redenen tot uitstel van tenuitvoerlegging toe te passen..254 Ingeval de beslissing tot inbeslagneming betrekking heeft op een strafb aar feit dat behoort tot de lijst van strafb are feiten waarvan de dubbele straf-baarheid niet mag worden getoetst (supra, III.2.2.2), zal de onderzoeksrechter tevens moeten nagaan of de in het certifi caat omschreven gedragingen wel dege-lijk overeenstemmen met de in deze lijst opgenomen gedragingen.255

De onderzoeksrechter deelt zijn beslissing over de tenuitvoerlegging van de inbeslagneming onverwijld mee aan de procureur des Konings, die daarvan onmiddellijk kennis geeft aan de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslis-singsstaat.256

III.2.4.1.3. De regeling in Duitsland

Het Duitse recht voorziet geen specifi eke procedurele bepalingen voor de tenuit-voerlegging van een beslissing tot bevriezing. De te volgen procedure verschilt dan ook niet van deze die geldt voor de tenuitvoerlegging van rechtshulpverzoe-ken (infra, V.6.2).

III.2.4.1.4. De regeling in Frankrijk

De onderzoeksrechter is bevoegd om te oordelen over de tenuitvoerlegging van een beslissing tot bevriezing van bewijsstukken en om in voorkomend geval deze beslissing vervolgens uit te voeren.257 Gaat het daarentegen om een beslissing tot bevriezing met het oog op confi scatie, dan beslist de juge des libertés et de la détention over de al dan niet tenuitvoerlegging. De eigenlijke tenuitvoerlegging komt dan toe aan de procureur de la République.258

Naar gelang van het geval dienen aan Frankrijk gerichte beslissingen tot bevriezing aldus te worden overgemaakt aan de territoriaal bevoegde onderzoeks-rechter, respectievelijk juge des libertés et de la détention; en dit hetzij rechtstreeks,

253 Art. 12 § 2, 2° Wet 5 augustus 2006. Met betrekking tot de weigering op grond van een schen-ding van het ne bis in idem-beginsel wordt gespecifi eerd dat de toepasselijkheid van deze wei-geringsgrond in het stadium van de eerste bestudering van de beslissing tot inbeslagneming en in het licht van de voorhanden zijnde elementen duidelijk moet zijn. Aangezien de procedue niet op tegenspraak verloopt, zal de onderzoeksrechter slechts rekening kunnen houden met de in het certifi caat aangegeven elementen en wordt van hem geenszins een grondig onderzoek verwacht (Wetsontwerp inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2106/001,16).

254 Art. 12 § 2, 4° Wet 5 augustus 2006.

255 Art. 12 § 2, 3° Wet 5 augustus 2006.

256 Art. 14 § 1 en § 5 Wet 5 augustus 2006.

257 Art. 695-9-10, eerste lid CPP.

III. Rechtshulp en de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken

hetzij via tussenkomst van de procureur de la République of de procureur-gene-raal.259 Deze territoriale bevoegdheid wordt bepaald aan de hand van de plaats waar het betrokken bewijsmiddel of voorwerp zich bevindt. Is deze plaats (nog) niet gepreciseerd, dan zijn de onderzoeksrechter en de juge des libertés et de la détention te Parijs territoriaal bevoegd.260

Vooraleer de bevoegde onderzoeksrechter of juge des libertés et de la détention kan beslissen over de tenuitvoerlegging, dient hij de zaak echter voor advies mee te delen aan de procureur de la République.261 In die gevallen waarin er aanwijzin-gen zijn dat de tenuitvoerlegging van de beslissing tot bevriezing de openbare orde of andere wezenlijke belangen van Frankrijk in het gedrang zou kunnen brengen, is de procureur de la République verplicht om de procureur-generaal in de procedure te betrekken. Deze laatste zal dan vervolgens oordelen of de tenuit-voerlegging dient te worden geweigerd.262

Zo snel mogelijk na de ontvangst van de beslissing tot bevriezing – en indien mogelijk binnen de 24 uur – beslist de onderzoeksrechter c.q. de juge des libertés et de la détention over de tenuitvoerlegging ervan.263 In dit kader wordt de regel-matigheid van het verzoek getoetst en wordt nagegaan of toepassing dient te wor-den gemaakt van één van de wettelijk voorziene weigeringsgronwor-den264, dan wel gronden om de tenuitvoerlegging uit te stellen.265 De uitvaardigende autoriteit wordt onverwijld op de hoogte gebracht van de al dan niet tenuitvoerlegging van de beslissing tot bevriezing.266

III.2.4.2. Het toepasselijk recht

Bij de behandeling van toegezonden beslissingen tot bevriezing zal de tenuitvoer-leggingsstaat conform de locus regit actum-regel in principe zijn eigen nationale recht toepassen267, zodat rekening dient te worden gehouden met de daarin voor-ziene beperkingen, bijvoorbeeld op het vlak van de voor beslag vatbare goede-ren.268 Met het oog op het waarborgen van de geldigheid van de verkregen

bewijs-259 Art. 695-9-11, eerste lid CPP.

260 Art. 695-9-11, tweede lid CPP.

261 Art. 695-9-12, eerste lid CPP. Indien de procureur de la République de beslissing tot bevriezing rechtstreeks van de bevoegde buitenlandse autoriteit heeft ontvangen, zal hij zijn advies met-een aan de onderzoeksrechter c.q. juge des libertés et de la détention overmaken (art. 695-9-12, tweede lid CPP).

262 Art. 695-9-12, derde lid juncto art. 694-4 CPP. Zie tevens infra, VII.2.4.

263 Art. 695-9-13, eerste lid CPP.

264 Zie art. 695-9-16 en art. 695-9-17 CPP.

265 Zie art. 695-9-20 CPP.

266 Art. 695-9-13, derde lid CPP.

267 Wat België betreft , wordt dit uitdrukkelijk gesteld in art. 4 § 2, eerste lid van de Wet van 5 augustus 2006.

268 Zie de toelichtende nota bij het initiatief van Frankrijk, Zweden en België (RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, 22 december 2000, 13986/00 ADD 1, COPEN 81, 7). Zie ook E. BARBE,

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

68 Intersentia

stukken kan de rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat in de beslissing tot bevriezing echter wel uitdrukkelijk formaliteiten en procedures aangeven waar-van zij wenst dat ze door de rechterlijke autoriteit waar-van de tenuitvoerleggingsstaat worden toegepast. De tenuitvoerleggingsstaat zal hieraan gevolg geven voor zover de aangegeven formaliteiten en procedures althans niet strijdig zijn met de grond-beginselen van zijn recht.269

Alle aanvullende dwangmaatregelen waartoe de beslissing tot bevriezing noopt – bijvoorbeeld een huiszoeking – worden echter steeds genomen volgens de toepasselijke procedurele regels van de tenuitvoerleggingsstaat.270 Indien het nationaal recht van deze lidstaat in het concreet voorliggend geval bijvoorbeeld geen huiszoeking met het oog op de inbeslagneming van bewijsstukken toelaat, zal de beslissing tot bevriezing dan ook niet ten uitvoer kunnen worden gelegd.271

III.2.4.3. De kennisgeving van de tenuitvoerlegging

Van zodra de beslissing tot bevriezing ten uitvoer werd gelegd, zal dit onverwijld aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat worden meegedeeld. Deze ken-nisgeving gebeurt op dusdanige wijze dat in alle gevallen een schrift elijk docu-ment kan worden voorgelegd.272

III.2.4.4. De duur van de bevriezing

In principe handhaaft de tenuitvoerleggingsstaat de bevriezing tot op het moment dat hij een defi nitieve beslissing neemt over het verzoek tot overgave van het bewijsstuk, dan wel tot confi scatie van het betreff ende voorwerp.273 Naar gelang van de concrete omstandigheden van de zaak en overeenkomstig zijn nationale wetgeving en praktijken, kan de tenuitvoerleggingsstaat – na de beslissingsstaat te hebben gehoord – echter passende voorwaarden stellen om de duur van de bevriezing van de voorwerpen te beperken. Overeenkomstig deze voorwaarden kan desgevallend ook tot intrekking van de bevriezing worden overgegaan. Indien

“Une présentation du projet de décision-cadre relatif à la reconnaissance des décisions de gel des avoirs et des preuves” in G. DE KERCHOVE en A. WEYEMBERGH (ed), La

reconnais-sance mutuelle des décisions judiciaires pénales dans l’Union européenne, Brussel, Editions de

l’Université de Bruxelles, 2001, (81) 85.

269 Art. 5, eerste lid, tweede alinea Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor wat België betreft , zie art. 4 § 2, tweede lid Wet 5 augustus 2006; voor Frankrijk, zie art. 695-9-14 CPP.

270 Art. 5, tweede lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

271 J. VAN GAEVER, “Nieuwe regels voor de bewijsverkrijging in strafzaken binnen de Europese Unie”, T. Strafr. 2007, (287) 292; G. VERMEULEN, l.c., 320.

272 Art. 5, eerste lid, derde alinea Kaderbesluit 22 juli 2003.

273 Art. 6, eerste lid Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor België, zie art. 16 § 1, 3° en § 3 Wet 5 augustus 2006.

III. Rechtshulp en de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken

de tenuitvoerleggingsstaat zulks overweegt, dient hij de beslissingsstaat daarvan in kennis te stellen en de gelegenheid te bieden om opmerkingen te maken.274

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de mogelijke intrekking van de bevriezing door de rechterlijke autoriteiten van de beslissingsstaat. In voorkomend geval zullen zij hiervan onverwijld de rechterlijke autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat in kennis stellen. De tenuitvoerleggingsstaat zal dan ver-volgens de maatregel zo spoedig mogelijk intrekken.275

III.2.4.5. De rechtsmiddelen276

III.2.4.5.1. De regeling in het Kaderbesluit

In de Preambule bij het Kaderbesluit wordt aangegeven dat de rechten van par-tijen of van derden te goeder trouw geëerbiedigd moeten worden.277 Met het oog op de bescherming van zijn rechtmatige belangen dient elke betrokkene – met inbegrip van derden te goeder trouw – dan ook de mogelijkheid te hebben om een tenuitvoergelegde beslissing tot bevriezing aan te vechten. In die optiek moeten de lidstaten de nodige regelingen treff en opdat elke betrokkene de gelegenheid zou hebben om een vordering zonder schorsende werking in te stellen tegen de tenuitvoergelegde beslissing.278 Om de uitoefening van deze vordering te verge-makkelijken, dienen de beslissings- en tenuitvoerleggingsstaat daarenboven de nodige maatregelen – in het bijzonder de verstrekking van passende informatie – te nemen.279

De betrokkene kan zijn vordering zowel bij een rechter in de beslissingsstaat als bij een rechter in de tenuitvoerleggingsstaat instellen280, met dien verstande evenwel dat de materiële gronden die de beslissing tot bevriezing schragen alleen bij een rechter in de beslissingsstaat kunnen worden aangevochten.281 Indien de vordering in de tenuitvoerleggingsstaat wordt ingesteld, wordt de rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat hiervan op de hoogte gebracht, waarbij haar tevens de aangevoerde middelen worden meegedeeld. Aldus kan deze autoriteit

274 Art. 6, tweede lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

275 Art. 6, derde lid Kaderbesluit 22 juli 2003. Wat België betreft , zie art. 16 § 1, 2° Wet 5 augustus 2006.

276 Zie daarnaast ook de in artikel 12 van het Kaderbesluit van 22 juli 2003 voorziene regeling inzake de schadevergoeding.

277 Zie overweging 5 van de Preambule bij het Kaderbesluit van 22 juli 2003.

278 Art. 11, eerste lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

279 Art. 11, vierde lid Kaderbesluit 22 juli 2003. De termijn waarbinnen de vordering moet worden ingesteld, wordt in het Kaderbesluit niet gespecifi eerd. Wel wordt aangegeven dat de beslis-singsstaat ervoor moet zorgen dat de termijnen voor uitoefening van het vorderingsrecht zodanig worden toegepast dat aan de betrokkene de mogelijkheid van een doeltreff ende voor-ziening in rechte wordt gewaarborgd (art. 11, vijfde lid Kaderbesluit 22 juli 2003).

280 Art. 11, eerste lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

70 Intersentia

de argumenten naar voor brengen die zij nodig acht.282 Een termijn hiervoor is evenwel niet voorzien, hetgeen voor de rechterlijke autoriteiten in de tenuitvoer-leggingsstaat problematisch kan zijn in het licht van de termijnen waaraan zij krachtens hun intern recht gebonden zijn.283

Tot slot dient ook het resultaat van de in de tenuitvoerleggingsstaat ingestelde vordering aan de rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat te worden meege-deeld.284

III.2.4.5.2. De regeling in België

Elke benadeelde persoon kan aan de onderzoeksrechter de opheffi ng van de inbe-slagneming vragen, waarbij de procedure zoals voorzien in artikel 61quater BSv. van toepassing is. Aangezien de redenen voor de inbeslagneming enkel kunnen worden aangevochten door middel van een vordering voor een rechtbank van de beslissingsstaat285, is de opdracht van de onderzoeksrechter beperkt. Hij kan ook in dit kader aldus slechts nagaan of de voorwaarden van de artikelen 2 en 3 van de Wet van 5 augustus 2006 vervuld zijn; of één van de wettelijk voorziene weige-ringsgronden dient te worden toegepast; en of er aanleiding bestaat om één van de wettelijk voorziene redenen tot uitstel van tenuitvoerlegging toe te passen. Inge-val de beslissing tot inbeslagneming betrekking heeft op een strafb aar feit dat behoort tot de lijst van strafb are feiten waarvan de dubbele strafb aarheid niet mag worden getoetst, zal de onderzoeksrechter tevens moeten nagaan of de in het cer-tifi caat omschreven gedragingen overeenstemmen met de in deze lijst opgeno-men gedragingen.286

De procureur des Konings zal aan de bevoegde autoriteit van de beslissings-staat kennis geven van het door de benadeelde gedaan verzoek tot opheffi ng en van de in dat verband aangevoerde middelen. Aldus kan deze autoriteit de door haar nuttig geachte argumenten naar voor brengen.287

De vraag tot opheffi ng van de inbeslagneming heeft een opschortend gevolg voor de tenuitvoerlegging van het verzoek om verbeurdverklaring of om overgave van het goed als bewijsstuk.288

De uitvaardigende autoriteit zal door de procureur des Konings in kennis worden gesteld van de door de onderzoeksrechter genomen beslisssing.289

282 Art. 11, derde lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

283 V. FRANSSEN en F. VERBRUGGEN, “Europees ‘bevriezingsbevel’ omgezet in Belgische wet”,

De Juristenkrant 27 september 2006, (7) 7.

284 Art. 11, derde lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

285 Art. 15 § 2 Wet 5 augustus 2006.

286 Art. 15 § 1, eerste lid juncto art. 12 § 2 Wet 5 augustus 2006.

287 Art. 15 § 1, eerste lid Wet 5 augustus 2006.

288 Art. 15 § 1, tweede lid Wet 5 augustus 2006.

III. Rechtshulp en de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken

III.2.4.5.3. De regeling in Duitsland

Op het vlak van de rechtsbescherming van belanghebbenden bij de tenuitvoerleg-ging van beslissingen tot bevriezing gelden naar Duits recht dezelfde regels als in het kader van het verlenen van rechtshulp in strafzaken (infra, V.6.2).290

III.2.4.5.4. De regeling in Frankrijk

Elke belanghebbende kan de opheffi ng van de bevriezing vragen aan de onder-zoeksrechter, respectievelijk de juge des libertés et de la détention. De bevoegde rechter zal de betrokken rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat hiervan in kennis stellen en de gelegenheid bieden om de nodige opmerkingen te maken.291

Ingeval de beslissing tot bevriezing betrekking heeft op een bewijsstuk, kan daarnaast zowel de houder ervan als elke andere persoon die een juridische aan-spraak op dit stuk meent te hebben, zich tot de chambre de l’instruction van het territoriaal bevoegde hof van beroep wenden. Hiertoe dient een gemotiveerd ver-zoekschrift te worden ingediend binnen een termijn van 10 dagen, te rekenen vanaf de tenuitvoerlegging van de beslissing. Dit rechtsmiddel heeft evenwel geen opschortende werking. De chambre de l’instruction zal slechts kunnen nagaan of de Franse autoriteiten de ter zake in de CPP voorziene voorschrift en hebben nage-leefd. De redenen die ten grondslag liggen aan de beslissing tot bevriezing kun-nen immers in dit kader niet ter discussie worden gesteld.292 Daartoe dient de betrokkene zich tot de beslissingsstaat te wenden.293

De procureur-generaal zal de beslissingsstaat op de hoogte brengen van het door de betrokkene aangewende rechtsmiddel en van de hierbij geformuleerde argumenten. De beslissingsstaat wordt zodoende in de mogelijkheid gesteld om de nodige opmerkingen te maken.294 De chambre de l’instruction kan overigens beslissen om een afgevaardigde van de beslissingsstaat op de zitting te horen. Desgevallend kan zulks door middel van een telecommunicatieverbinding.295

290 Zie Entwurf eines Gesetzes zur Umsetzung des Rahmenbeschlusses des Rates vom 22. Juli 2003 über die Vollstreckung von Entscheidungen über die Sicherstellung von Vermögensge-genständen oder Beweismitteln in der Europäischen Union, Bundesrat, Drucksache 553/07, 10 augustus 2007, 19.

291 Zie art. 695-9-30 CPP.

292 Art. 695-9-22, eerste en tweede lid CPP. Indien de beslissing tot bevriezing daarentegen strekt tot confi scatie, zijn de in de procédures civiles d’exécution voorziene rechtsmiddelen toepasse-lijk (art. 695-9-23 CPP).

293 Zij het dat de Franse autoriteiten hem hiervoor wel de nodige informatie kunnen verschaff en (zie art. 695-9-24 CPP).

294 Art. 695-9-25 CPP.

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

72 Intersentia

III.3. HET VOORSTEL VAN KADERBESLUIT