• No results found

BESLISSINGEN TOT BEVRIEZING VAN VOORWERPEN OF BEWIJSSTUKKEN

III.2.2. DE BESLISSING TOT BEVRIEZING

III.2.2.1. Het begrip en de ratio legis

Het Kaderbesluit van 22 juli 2003 is van toepassing op beslissingen tot bevriezing met het oog op de veiligstelling van bewijs of de daaropvolgende confi scatie van voorwerpen.197 In die optiek kan de beslissing tot bevriezing worden omschre-ven als elke maatregel die door een bevoegde rechterlijke autoriteit van de

beslis-192 Wet 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, B.S. 7 septem-ber 2006. Voor wat de tenuitvoerlegging en de uitvaardiging van inbeslagnemingen binnen de Europese Unie betreft , vervangt de Wet van 5 augustus 2006 de Wet van 20 mei 1997 betref-fende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen (zie art. 8 Wet 5 augustus 2006).

193 Onder het begrip bevriezing wordt naar Belgisch recht aldus de inbeslagneming in de zin van art. 35, 35bis en 35ter BSv. verstaan (art. 9 Wet 5 augustus 2006).

194 Zie art. 2 Wet 5 augustus 2006. Hierbij dient overigens wel te worden aangestipt dat het Euro-pees aanhoudingsbevel in een aparte Wet van 19 december 2003 geregeld is.

195 Het gaat om art. 695-9-1 tot en met 695-9-30 CPP.

196 Zie Entwurf eines Gesetzes zur Umsetzung des Rahmenbeschlusses des Rates vom 22. Juli 2003 über die Vollstreckung von Entscheidungen über die Sicherstellung von Vermögensge-genständen oder Beweismitteln in der Europäischen Union, Bundesrat, Drucksache 553/07, 10 augustus 2007.

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

56 Intersentia

singsstaat wordt getroff en ter voorkoming van de vernietiging, verwerking, ver-plaatsing, overdracht of vervreemding van hetzij bewijsstukken – in de zin van objecten, documenten of gegevens die als overtuigingsstuk in een straf-procedure kunnen dienen198 – hetzij voorwerpen die door de beslissingsstaat geconfi squeerd zouden kunnen worden.199 Onder het begrip voorwerpen vallen in dit verband zowel goederen van enigerlei aard – lichamelijk of onlicha-melijk, roerend of onroerend – als rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken. Wel is vereist dat de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat van mening is dat de betreff ende voorwerpen hetzij de opbrengst vormen van een strafb aar feit – c.q. in waarde geheel of gedeeltelijk met die opbrengst overeenstemmen – hetzij een hulpmiddel voor of het object van het strafb aar feit uitmaken.200 III.2.2.2. Het toepassingsgebied ratione materiae

Het toepassingsgebied ratione materiae van het Europees bevriezingsbevel wordt als dusdanig niet beperkt tot bepaalde strafb are feiten. Daarenboven kan de klassieke voorwaarde van dubbele strafb aarheid in een hele reeks gevallen niet langer worden gesteld. Conform artikel 3, tweede lid van het Kaderbesluit van 22 juli 2003201 mag de dubbele strafb aarheid immers niet worden getoetst ingeval het gaat om één van de 32 op limitatieve wijze opgesomde straf-bare feiten, voor zover deze in de beslissingsstaat althans strafb aar zijn met een maximale vrijheidsstraf van minimaal 3 jaar.202 Bij het opstellen van deze lijst werd tot op zekere hoogte uitgegaan van de domeinen waaraan voor-rang wordt toe gekend in functie van de strafrechtelijke harmonisatie op Euro-pees niveau, terwijl ook belangrijke misdrijven uit de strafwetgeving van de lidstaten werden geselecteerd. Dit leidde tot een heterogene lijst, waarop zeer onderscheiden strafb are feiten – met name ook qua ernstgraad –

voorko-198 Art. 2, e Kaderbesluit 22 juli 2003.

199 Art. 2, c Kaderbesluit 22 juli 2003.

200 Art. 2, d Kaderbesluit 22 juli 2003.

201 Voor wat België betreft , zie tevens art. 6 § 2 Wet 5 augustus 2006. Voor Duitsland, zie de voor-gestelde § 94 I, 1° IRG.

202 Over de mogelijkheid voor de Raad om de lijst aan te passen en desgevallend uit te breiden tot andere categorieën van strafb are feiten, zie art. 3, derde lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

III. Rechtshulp en de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken

men.203204 Bij de omschrijving van deze strafb are feiten dient het recht van de beslissingsstaat in acht te worden genomen.205 Hierbij moet echter worden aange-tekend dat de in de lijst opgenomen feiten niet strafrechtelijk omschreven zijn, doch louter generiek c.q. criminologisch worden beschouwd en aldus betrekking hebben op een aantal – eerder vaag omschreven – vormen van criminaliteit. Min-stens bepaalde van de 32 feiten zullen overigens als meerdere onderscheiden mis-drijven kunnen worden gekwalifi ceerd.206

203 De 32 strafb are feiten, waarvoor de dubbele strafb aarheid niet mag worden getoetst, betreff en: deelneming aan een criminele organisatie;

– terrorisme; – mensenhandel;

seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografi e; illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoff en; illegale handel in wapens, munitie en explosieven;

– corruptie;

– fraude, met inbegrip van fraude waardoor de fi nanciële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995; witwassen van opbrengsten van misdrijven;

vervalsing, met inbegrip van namaak van de euro; – informaticacriminaliteit;

– milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten;

hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf; moord, doodslag en zware mishandeling; illegale handel in menselijke organen en weefsels; ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling; racisme en vreemdelingenhaat;

georganiseerde of gewapende diefstal;

illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen; – oplichting;

racketeering en afpersing;

namaak van producten en productpiraterij;

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen;

illegale handel in hormonale stoff en en andere groeibevorderaars; illegale handel in nucleaire en radioactieve stoff en;

handel in gestolen voertuigen; – verkrachting;

– opzettelijke brandstichting;

misdaden die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafh of vallen; kaping van vliegtuigen of schepen; en

– sabotage.

204 Bij de omzetting van de lijst van 32 strafb are feiten in het nationale recht werd door België uitdrukkelijk gestipuleerd dat abortus, zoals bedoeld in artikel 350, tweede lid Sw., en eutha-nasie, zoals bedoeld in de Wet van 28 mei 2002, niet te beschouwen zijn als opzettelijke dood-slag (art. 6 § 4 Wet 5 augustus 2006). In voorkomend geval zullen de Belgische autoriteiten aldus onverkort rekening moeten houden met het beginsel van dubbele strafb aarheid.

205 Art. 3, tweede lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

206 Vgl. D. VAN DAELE, “België en het Europees aanhoudingsbevel: een commentaar bij de Wet van 19 december 2003”, T.Strafr. 2005, (151) 161.

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

58 Intersentia

Ten aanzien van misdrijven die niet op de lijst voorkomen, kan de dubbele strafb aarheid wel nog steeds relevant zijn. In die gevallen kan de tenuitvoerleg-gingsstaat de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot bevriezing strekkende tot veiligstelling van bewijs immers afh ankelijk stellen van de voor-waarde dat de aan de beslissing ten grondslag liggende gedraging ook naar zijn recht een strafb aar feit vormt; en dit ongeacht de bestanddelen ervan of de wijze waarop deze omschreven zijn in het recht van de beslissingsstaat.207 Gaat het om een beslissing tot bevriezing met het oog op de confi scatie van voorwerpen, dan kan de tenuitvoerleggingsstaat de erkenning en tenuitvoerlegging ervan afh anke-lijk stellen van de voorwaarde dat de betreff ende gedraging naar zijn recht een strafb aar feit vormt waarvoor de bevriezing toegestaan is; en dit ongeacht de bestanddelen ervan of de wijze waarop deze omschreven zijn.208

III.2.2.3. De inhoud, de vorm en de taal

Elke beslissing tot bevriezing dient vergezeld te zijn van een door de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat ondertekend certifi caat, waarvan het model opgenomen is in de bijlage bij het Kaderbesluit van 22 juli 2003. Deze auto-riteit dient hierbij tevens te verklaren dat de inhoud van het certifi caat juist is.209

De rechterlijke beslissing zelf dient niet vertaald te worden.210 Het bijgaand certifi caat moet daarentegen worden vertaald in de offi ciële taal of in één van de offi ciële talen van de tenuitvoerleggingsstaat.211 Niets belet echter dat de tenuit-voerleggingsstaat ook een vertaling in een andere taal zou aanvaarden. Zo kun-nen aan België gezonden certifi caten niet alleen in het Nederlands, het Frans en het Duits, maar ook in het Engels worden vertaald.212

207 Art. 3, vierde lid, eerste alinea Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor wat België betreft , zie art. 6 § 1 Wet 5 augustus 2006.

208 Art. 3, vierde lid, tweede alinea Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor wat België betreft , zie art. 11 Wet 5 augustus 2006. Voor Frankrijk, zie art. 695-9-17, 4° CPP.

209 Art. 4, eerste lid en art. 9, eerste lid Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor wat België betreft , zie art. 3 § 1 Wet 5 augustus 2006. Voor Frankrijk, zie art. 695-9-3 CPP. Voor Duitsland, zie de voorge-stelde § 95 I IRG.

210 Wetsontwerp inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechter-lijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Memorie van Toe-lichting, Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 2106/001, 9.

211 Art. 9, tweede lid Kaderbesluit 22 juli 2003.

212 Art. 3 § 3, eerste lid Wet 5 augustus 2006. Opmerkelijk is dat aan België gerichte Europese aanhoudingsbevelen steeds in het Nederlands, Frans of Duits moeten worden vertaald en aldus niet in het Engels kunnen worden opgesteld (zie D. VAN DAELE, l.c., 155-156). Overeen-komstig de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken zal het door de Belgische autoriteiten ontvangen certifi caat in voorkomend geval overigens wel vertaald moe-ten worden in de taal van de rechtspleging. Deze vertaling dient dan door de Belgische autori-teiten te worden gemaakt (zie Punt II.4. Gemeenschappelijke Omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van 14 maart 2007 betreff ende de toepas-sing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslistoepas-singen in strafzaken – Tenuitvoerlegging van beslissingen tot inbeslagneming).

III. Rechtshulp en de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken

III.2.2.4. De toezending

De beslissing tot bevriezing wordt door de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat rechtstreeks overgemaakt aan de voor de tenuitvoerlegging bevoegde rechterlijke autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat. Deze toezending dient op zodanige wijze te geschieden dat in alle gevallen een schrift elijk docu-ment kan worden voorgelegd, op grond waarvan de tenuitvoerleggingsstaat de echtheid van de beslissing en het certifi caat kan vaststellen.213214

De toezending van de beslissing tot bevriezing gaat in beginsel gepaard met een door de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat gedaan ver-zoek tot de overgave van het betrokken bewijsstuk enerzijds of de confi scatie van de voorwerpen in kwestie anderzijds.215 In dit laatste geval kan het overigens zowel gaan om de vraag tot tenuitvoerlegging van een reeds door de beslissings-staat genomen beslissing tot confi scatie, als om het aan de tenuitvoerleggingsbeslissings-staat gericht verzoek om zelf tot confi scatie te beslissen en om deze beslissing vervol-gens uit te voeren.216

Verzoeken tot overgave van een bewijsstuk of tot confi scatie worden ingediend en behandeld overeenkomstig de geldende voorschrift en voor wederzijdse rechts-hulp in strafzaken en internationale samenwerking op het vlak van confi scatie.217

213 Art. 4, eerste lid Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor Frankrijk, zie art. 695-9-6, eerste lid CPP. Is de voor de tenuitvoerlegging bevoegde rechterlijke autoriteit niet bekend, dan kan de rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat via alle mogelijke kanalen – waaronder de contactpunten van het Europees justitieel netwerk – de nodige inlichtingen aan de tenuitvoerleggingsstaat vragen (art. 4, derde lid Kaderbesluit 22 juli 2003).

214 Luidens art. 5 § 1 van de Wet van 5 augustus 2006 zijn de Belgische rechterlijke autoriteiten wel verplicht om een kopie van de ontvangen beslissingen tot bevriezing over te maken aan de Federale Overheidsdienst Justitie, die aldus een algemeen beeld verkrijgt over de toepassing van de Wet en tevens statistieken kan opstellen (Wetsontwerp inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2106/001, 10). Daarnaast brengen de bevoegde Belgische rechterlijke autoriteiten onverwijld de Federale Overheidsdienst Justitie op de hoogte van elke moeilijkheid die zij bij de toepassing van de Wet van 5 augustus 2006 zouden ondervinden (art. 5 § 2 Wet 5 augustus 2006). Op hun verzoek kunnen de Belgische rechterlijke autoriteiten overigens bij de tenuitvoerlegging van beslissingen tot bevriezing worden bijgestaan door het Centraal Orgaan voor de Inbeslagne-ming en de Verbeurdverklaring, voor zover diens bevoegdheden dit althans toelaten (art. 10 Wet 5 augustus 2006).

215 Art. 10, eerste lid, a en b Kaderbesluit 22 juli 2003. Zie voor Frankrijk art. 695-9-4 CPP. Daar-naast bestaat de mogelijkheid om in het certifi caat de instructie op te nemen dat het betref-fende voorwerp in de tenuitvoerleggingsstaat blijft , in afwachting van een door de beslissings-staat gedaan verzoek tot overgave of confi scatie. In dat geval zal in de instructie de verwachte datum van indiening van dit verzoek worden aangegeven (zie art. 10, eerste lid, c Kaderbesluit 22 juli 2003).

216 Art. 10, eerste lid, b Kaderbesluit 22 juli 2003.

217 Art. 10, tweede lid Kaderbesluit 22 juli 2003. Voor wat België betreft , zie art. 17, eerste lid Wet 5 augustus 2006. Voor Frankrijk, zie art. 695-9-26 en art. 695-9-28 CPP. In die zin is de beslis-sing tot bevriezing aldus gerelateerd aan twee onderscheiden vormen van strafrechtelijke

Deel I. Het verdragsrechtelijk kader

60 Intersentia

Ter zake moet dan ook rekening worden gehouden met de in de verdragen en de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat voorziene weigeringsgronden.218 Ten aanzien van de behandeling van verzoeken tot overgave van bewijsstukken voorziet het Kaderbesluit echter wel in een versoepeling. Voor zover een dergelijk verzoek betrekking heeft op een strafb aar feit waarvoor de dubbele strafb aarheid niet mag worden getoetst (supra, III.2.2.2) enerzijds en dit feit in de beslissings-staat strafb aar gesteld is met een vrijheidsstraf van minimaal 3 jaar anderzijds, kan de tenuitvoerleggingsstaat de uitvoering ervan aldus niet weigeren wegens het ontbreken van dubbele strafb aarheid.219

III.2.3. DE TOEPASSINGSVOORWAAR DEN INZAKE DE