• No results found

BETROKKENEN BIJ DE UITVOERING VAN EEN AMBTELIJKE OPDR ACHT

VII. HET WEIGEREN VAN DE GEVRAAGDE RECHTSHULPGEVRAAGDE RECHTSHULP

VII.3. DE POLITIEKE DELICTEN

VII.3.1. DE VER DR AGSR ECHTELIJKE R EGELING

Vóór de Tweede Wereldoorlog werd het toepassingsgebied van de kleine rechts-hulp beperkt tot strafb are feiten van gemeen recht, hetgeen onder meer impli-ceerde dat geen rechtshulp werd verleend in het kader van procedures die betrek-king hadden op politieke delicten.629 Als gevolg van de politieke, economische en militaire alliantievorming die zich sindsdien voltrok, werd deze absolute exceptie in een eerste fase genuanceerd tot een facultatieve exceptie.630 In de artikelen 2, (a) ERV en 22, tweede lid, a BUV wordt aldus slechts voorzien in de mogelijkheid – en niet in de verplichting – voor de aangezochte Staat om het verlenen van rechtshulp te weigeren in die gevallen waarin het verzoek betrekking heeft op strafb are feiten die door deze Staat631 als een politiek misdrijf of als een hiermee samenhangend strafb aar feit worden beschouwd.632

In een aantal meer recente verdragen wordt de mogelijkheid voor de aange-zochte Staat om zich te beroepen op de exceptie inzake politieke delicten evenwel uitdrukkelijk uitgesloten. Enerzijds kan deze exceptie niet worden ingeroepen in het kader van de wederzijdse rechtshulp die betrekking heeft op procedures uit hoofde van één van de in de artikelen 1 en 2 ETV voorziene delicten.633 Artikel 8,

628 F. TRAVAILLOT, l.c., 78.

629 F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 139. Over de achtergronden van deze regel, zie J.J.E. SCHUTTE, “Th e regionalization of international criminal law and the protec-tion of human rights in internaprotec-tional cooperaprotec-tion in criminal proceedings”, R.I.D.P. 1994, (83) 112-113; P.E. TROUSSE, l.c., 17-18; P.E. TROUSSE en J. VANHALEWIJN, o.c., nr. 541.

630 F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 140.

631 De kwalifi catie van de feiten volgens het recht van de verzoekende Staat is in dit verband niet relevant (D. McCLEAN, o.c., 174).

632 Vgl. tevens art. 18, eerste lid, d Witwasovereenkomst.

633 Het gaat met name om:

– de strafb are feiten vallend onder het Verdrag van Den Haag van 16 december 1970 tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (art. 1, a ETV);

– de strafb are feiten vallende onder het Verdrag van Montreal van 23 september 1971 tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burger-luchtvaart (art. 1, b ETV);

– de strafb are feiten waarbij een ernstige aanslag is gepleegd tegen het leven, de fysieke inte-griteit of de vrijheid van personen die recht hebben op internationale bescherming, met inbegrip van diplomatieke ambtenaren (art. 1, c ETV);

het misdrijf van wederrechtelijke vrijheidsberoving en de strafb are feiten waarbij een ont-voering of gijzeling heeft plaatsgevonden (art. 1, d ETV);

VII. Het weigeren van de gevraagde rechtshulp

eerste lid ETV houdt immers voor deze gevallen niet alleen de verplichting in tot het verlenen van de ruimst mogelijke rechtshulp, doch bepaalt tevens uitdrukke-lijk dat de rechtshulp niet mag worden geweigerd op grond van het enkele feit dat het gaat om een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend feit of een feit ingegeven door politieke motieven. Uit artikel 8, derde lid ETV blijkt daarenboven ondubbelzinnig dat de gevraagde rechtshulp in deze gevallen even-min kan worden geweigerd op grond van artikel 2, (a) ERV.634

Anderzijds dient rekening te worden gehouden met het VN-Sluikhandelver-drag. Ten behoeve van de samenwerking tussen de verdragspartijen – waaronder ook de wederzijdse rechtshulp wordt begrepen635 – worden de in overeenstem-ming met artikel 3 van dit Verdrag strafb aar gestelde feiten inzake de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoff en niet beschouwd als politieke delicten of als delicten die op politieke motieven berusten. De politieke exceptie kan dan ook niet worden ingeroepen. Deze regel doet echter geen afb reuk aan de grondwettelijke beperkingen en de fundamentele nationale wetgeving van de ver-dragspartijen.636

In het licht van deze evolutie kan het op het eerste gezicht merkwaardig lijken dat de politieke exceptie als weigeringsgrond in de EU-Rechtshulpovereenkomst niet zonder meer wordt uitgesloten. Vermeulen wijst er hieromtrent op dat de afschaffi ng – of zelfs de beperking – van deze exceptie op geen enkel moment aan de orde is geweest in de loop van de onderhandelingen die hebben geleid tot deze Overeenkomst.637 Intussen moet echter rekening worden gehouden met artikel 9, eerste lid van het bij de EU-Rechtshulpovereenkomst horend Protocol van

– de strafb are feiten gepleegd met gebruikmaking van bommen, (hand-)granaten, raketten, automatische vuurwapens of bombrieven of -pakjes, voor zover dit gebruik gevaar voor personen oplevert (art. 1, e ETV);

– de poging tot één van de bovengenoemde strafb are feiten of de deelneming eraan als mededader of medeplichtige van een persoon die een zodanig feit pleegt of daartoe een poging doet (art. 1, f ETV);

elke ernstige daad van geweld die niet bedoeld is in art. 1 ETV en die gericht is tegen het leven of de vrijheid van personen, dan wel beoogt personen lichamelijk letsel toe te bren-gen (art. 2, eerste lid ETV);

iedere ernstige daad, anders dan bedoeld in art. 1 ETV, gericht tegen enig goed, wanneer daarbij gemeen gevaar voor personen is ontstaan (art. 2, tweede lid ETV); en

de poging tot één van de in art. 2, eerste en tweede lid ETV bedoelde strafb are feiten of de deelneming eraan als mededader of medeplichtige van een persoon die een zodanig feit pleegt of daartoe een poging doet (art. 2, derde lid ETV).

634 De aangezochte Staat behoudt echter wel de mogelijkheid om zich te beroepen op artikel 2, (b) ERV (F. THOMAS, Internationale rechtshulp in strafzaken, nr. 152). Ook in de hier aan de orde zijnde gevallen kan de uitvoering van het rechtshulpverzoek dus worden geweigerd indien de aangezochte Staat van mening is dat deze uitvoering zou kunnen leiden tot een aantasting van zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen (supra, VII.2.1.1).

635 Zie art. 7 VN-Sluikhandelverdrag.

636 Art. 3, tiende lid VN-Sluikhandelverdrag.

Deel II. Het formele kader voor de afh andeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken door België, Duitsland en Frankrijk

142 Intersentia

16 oktober 2001. Hierin wordt bepaald dat voor de wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten geen enkel strafb aar feit door de aangezochte lidstaat mag worden beschouwd als een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend feit of een feit ingegeven door politieke motieven.638

VII.3.2. DE R EGELING IN BELGIË

De Belgische wetgeving voorziet de weigeringsgrond voor politieke misdrijven alleen ten aanzien van rechtshulpverzoeken die niet kaderen in een internationaal rechtsinstrument met betrekking tot wederzijdse rechtshulp tussen België en de verzoekende Staat. In die gevallen gaat het om een verplichte weigeringsgrond. Indien een dergelijk verzoek betrekking heeft op feiten die in België politieke mis-drijven of daarmee samenhangende mismis-drijven vormen, zal de tenuitvoerlegging dus steeds worden geweigerd.639 Bestaat er tussen België en de verzoekende Staat wel een verdrag of een bilaterale overeenkomst, dan zijn slechts de daarin voor-ziene weigeringsgronden van toepassing.640 Voor aan België gerichte Nederlandse rechtshulpverzoeken dient, dan ook alleen rekening te worden gehouden met het hoger geanalyseerde verdragsrechtelijk kader.

Indien de tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp kan worden geweigerd uit hoofde van de omstandigheid dat het verzoek betrekking heeft op feiten die in België politieke misdrijven of daarmee samenhangende mis-drijven vormen, geldt wel een specifi eke informatieplicht. De aangezochte Belgi-sche rechterlijke autoriteit is in dat geval verplicht om het rechtshulpverzoek aan de minister van Justitie over te maken. Ingeval het rechtshulpverzoek werd ont-vangen door een procureur des Konings of een onderzoeksrechter, geschiedt deze toezending door tussenkomst van de procureur-generaal.641 Ook hier geldt dat de aangezochte Belgische autoriteiten het ontvangen rechtshulpverzoek kunnen overmaken aan het Directoraat-generaal Wetgeving/Fundamentele Rechten en Vrijheden van de Federale Overheidsdienst Justitie, dat de zaak dan zal voorleg-gen aan het kabinet van de minister van Justitie.642

638 Wel voorziet art. 9, tweede lid van het Protocol in de mogelijkheid tot het maken van bepaalde voorbehouden. Daar staat tegenover dat de voorbehouden uit hoofde van art. 13 ETV niet van toepassing zijn op de wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten (art. 9, derde lid Protocol). Zie verder Toelichtend verslag over het Protocol bij de Overeenkomst van 2000 betreff ende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, PB. C 2002, 257/7.

639 Art. 4 § 2, 2° Wet 9 december 2004.

640 Wetsontwerp betreff ende internationale rechtshulp in strafzaken. Memorie van Toelichting,

Parl.St. Kamer 2003-2004, nr. 1278/001, 9.

641 Art. 5, tweede lid Wet 9 december 2004.

642 Gemeenschappelijke Omzendbrief van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal van 9 februari 2005 betreff ende de internationale rechtshulp in strafzaken, punt II.7.2.

VII. Het weigeren van de gevraagde rechtshulp

In voorkomend geval zal de minister van Justitie vervolgens de verzoekende overheid ervan op de hoogte brengen dat aan het rechtshulpverzoek geheel of gedeeltelijk geen gevolg kan worden gegeven. Deze informatie wordt tevens aan de betrokken Belgische rechterlijke autoriteit meegedeeld en verhindert de tenuit-voerlegging van het rechtshulpverzoek, dan wel de terugzending van de uitvoe-ringsstukken.643

VII.3.3. DE R EGELING IN DUITSLAND

Het IRG bevat geen bijzondere regeling voor rechtshulpverzoeken die betrekking hebben op politieke delicten.644

VII.3.4. DE R EGELING IN FR ANKRIJK

In een door Frankrijk afgelegde verklaring wordt het toepassingsgebied van arti-kel 9, eerste lid van het bij de EU-Rechtshulpovereenkomst horend Protocol beperkt tot de strafb are feiten als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het ETV (supra, VII.3.1) enerzijds en tot de samenspanning of deelneming met het oog-merk één van deze strafb are feiten te plegen anderzijds. In de overige gevallen behoudt Frankrijk zich aldus het recht voor om rechtshulp te weigeren op grond van het politiek karakter van het aan het rechtshulpverzoek ten grondslag lig-gende strafb aar feit.

Verder bevat de Franse wetgeving geen specifi eke bepalingen met betrekking tot de weigering van rechtshulp bij politieke delicten. Uit een arrest van het Hof van Cassatie van 30 maart 1999 lijkt daarenboven te kunnen worden afgeleid dat de aangezochte Franse gerechtelijke autoriteiten niet bevoegd zijn om de exceptie voor politieke misdrijven in te roepen en aldus de gevraagde rechtshulp te weige-ren.645 Dit dreigt tot gevolg te hebben dat de beoordeling van het al dan niet poli-tiek karakter van het aan een rechtshulpverzoek ten grondslag liggende strafb aar feit mee aan bod komt bij de toepassing van de ordre public-exceptie en zodoende een zaak wordt van de minister van Justitie (supra, VII.2.4).646 In de rechtsleer werd nochtans terecht aangegeven dat deze beoordeling wezenlijk van juridische

643 Art. 5, derde lid Wet 9 december 2004.

644 Voor rechtshulpverzoeken die afk omstig zijn van een Staat die geen lid is van de Europese Unie en die betrekking hebben op politieke delicten dient wel rekening te worden gehouden met punt 5, b van de Zuständigkeitsvereinbarung 2004. De beslissing over de tenuitvoerlegging van dergelijke rechtshulpverzoeken komt aldus toe aan de Bondsregering.

645 Crim. 30 maart 1999, B. 1999, nr. 60. Zie tevens F. DESPORTES, l.c., 133-134; L. DESESSARD,

l.c., 578; C. GHICA-LEMARCHAND, l.c., 40.

Deel II. Het formele kader voor de afh andeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken door België, Duitsland en Frankrijk

144 Intersentia

aard is, waarbij de logica van het stelsel van rechtstreekse overdracht van rechts-hulpverzoeken met zich brengt dat zij aan de aangezochte autoriteiten zou wor-den toevertrouwd.647