• No results found

5. SWOT-analyse

5.1 Strenghts

Met strenghts of sterktes wordt binnen een SWOT-analyse doorgaans verwezen naar de positieve factoren van interne herkomst.

93

5.1.1 Actieve conceptie en wederzijdse controle

Zoals blijkt uit de voorgaande drie hoofdstukken fungeert de architect in de praktijk als spilfiguur binnen het bouwproces. Immers verzorgt hij de uiteenzetting van de algemene conceptielijnen voor de nieuwbouwwoonst alsook bevindt hij zich in een rol als overkoepelend controleorgaan voor de aannemer en de ingenieur. Gevolglijk wordt beschouwd dat de architect in beginsel de zwaarste aansprakelijkheid zal kennen jegens het feit dat zijn verantwoordelijkheden verweven kunnen zijn met de opdrachten van de andere twee partijen. Echter kende het vorige een afzwakkende evolutie in de laatste decennia. De algemene strekking binnen rechtsleer en jurisprudentie inzake conceptie- en controlefouten jegens de andere twee professionele partijen verschoof zodoende in het voordeel van de architect. Ten eerste wordt op heden de aannemer niet beschouwd als een slaafse uitvoerder. Hij moet zijn uitvoeringstaak voltooien door op allerhande situaties te anticiperen met een gedragscombinatie van beroepsbekwaamheid en informatieplicht. De aannemer wordt geacht om EPB-gerelateerde voorschriften uit plannen of studies niet blindelings op te volgen maar in functie van zijn te verwachten specialisatiegraad ook zelf te reflecteren over de conceptie rond zijn uitvoering. Bijkomend is hij informatieplichtig ten aanzien van de bouwheer in wiens voordeel hij de situatie voorafgaand en gedurende zijn werken kritisch bekijkt, hetgeen niet alleen geldt in situ maar ook tegenover de bijdrage van architect en ingenieur die relevant is voor de correcte uitvoering van zijn werk.

Ten tweede leidde de uitspraak door het Hof van Cassatie in 1978 tot een meer beperkte verantwoordelijkheid in hoofde van de architect verband houdend met de bijdrage van specialisten (Hof van Cassatie, 1978). Zodoende is de ingenieur in de huidige gerechtelijke toestand zeker niet immuun voor aansprakelijkheid rond conceptiefouten. De beoordeling van de controleplichtige architect ten opzichte van dergelijke fouten zal situatieafhankelijk zal gebeuren waarbij de geleverde inspanning en te verwachten kennis van de architect onder de loep worden genomen. Tevens kan het ingenieurscontract ook verbintenissen bevatten omtrent controletaken op de uitvoering van aannemers.

Inzake de technische normering uit EPB-eisen geldt voorgaande denkwijze evenzeer. Dit blijkt uit de analyse omtrent de invloed van de energieprestatieregelgeving op de contractuele aansprakelijkheid van de aannemer, architect en ingenieur. Immers wordt aan de hand van voorbeeldcasussen aangetoond dat de drie partijen verplicht worden om krachtens wettelijke, contractuele of beroepseigen bepalingen de energieprestatieregelgeving na te leven in hun conceptie- en/of controletaken. Op zulke wijze worden de professionele actoren geduwd in een systeem waarbij zij alle drie actief begaan moeten zijn met hun (on)stoffelijke conceptie jegens het naleving van technische normen uit de energieprestatieregelgeving. Bijkomend zorgen wederzijdse controleplichten voor een nauwer samenwerkingsverband tussen de aanwezige vakkundige partijen. Bijgevolg zorgen dergelijke ingesteldheid en onderlinge

94 relaties tussen de professionele partijen voor meer bescherming van de belanghebbende bouwheer.

5.1.2 Aansprakelijkheid in grote mate moduleerbaar

Een andere sterkte van de huidige situatie inzake de verdeling van de aansprakelijkheid voor de nakoming van de energieprestatieregelgeving is de hoge mate van moduleerbaarheid ervan tussen de partijen. Aangezien de bepalingen omtrent de aannemingsovereenkomst zoals vervat in het Burgerlijk Wetboek in grote mate van aanvullend recht zijn staat het de partijen immers in zekere mate vrij hier vanaf te wijken. Dit biedt voor de bouwheer en respectievelijk aannemer, architect en ingenieur heel wat mogelijkheden.

Vooreerst staat het de partijen immers vrij hun onderlinge verbintenissen vast te leggen. Dit kan zowel op generiek wijze gebeuren als bijzonder expliciet. Bovendien kunnen de partijen daarbij hun wens uitdrukken voor wat betreft het karakter van deze verbintenissen. Afhankelijk van het gewicht dat aan bepaalde elementen wordt gegeven kan het gaan om middelen- dan wel resultaatsverbintenissen. Dit heeft zoals eerder gesteld gevolgen voor het bewijs van de nakoming van de verbintenissen en eventuele vaststelling van een wanprestatie.

In paragraaf 2.3 werden vier mogelijke juridische instrumenten voor de bevrijding van aansprakelijkheid jegens de aannemer opgesomd. Daaruit is gebleken dat de exceptie voor niet-uitvoering (ENAC) niet relevant is voor deze verhandeling gezien ervan wordt uitgegaan dat de bouwheer geen contractuele tekortkomingen begaat. De aannemer zou mogelijks ook de afstand van rechtsvordering en overmacht kunnen opwerpen om zijn aansprakelijkheid in te perken maar deze middelen vinden slechts uitzonderlijk hun toepassing en bevatten weinig relevantie voor de energieprestatieregelgeving. Desalniettemin kan een vierde bevrijdingsinstrument, zijnde de exoneratiebeding, wel een aanzienlijke invloed uitoefenen op de aansprakelijkheid voor de naleving van de EPB-regelgeving.

Uit de analyse in paragraaf 2.3.3 blijkt dat de aannemers een geldige exoneratieclausule in de aannemingsovereenkomst kunnen inlassen waarbij de waarborgtermijn voor lichte verborgen gebreken danig kan worden ingekort en de proceduretermijn gemoduleerd wordt. De voorbeeldovereenkomst (zie Bijlage) gebruikt dergelijke bevrijding opdat een aannemer na verloop van 1 jaar na de voorlopige oplevering niet meer aansprakelijk kan gesteld worden voor licht verborgen gebreken die niet gedekt zijn door art. 1792 en 2270. Ook kan de rechtsvordering daarvoor slechts ingesteld worden tot 6 maanden nadat de bouwheer kennis had of had moeten hebben van desbetreffend gebrek.

De aannemingsovereenkomst is een consensuele overeenkomst. Zij ontstaat zodoende vanaf het moment dat er wilsovereenstemming tussen de partijen is bereikt. De partijen kunnen evenwel conventioneel bepaalde afspraken maken omtrent hun contractuele verbintenissen

95 en zodoende, wanprestaties. Niettemin moeten er zoals duidelijk werd in dit onderzoek met bepaalde grenzen rekening worden gehouden. Toch vormt dit uitgangspunt van een brede wilsautonomie een niet te onderschatten sterkte binnen dit juridisch vraagstuk.