• No results found

4.1 Het ingenieurscontract

4.2.2 Contractuele wanprestaties

4.2.2.2 Controlefouten

Algemene situering

Een tweede contractuele wanprestatie die de ingenieur kan begaan, is een controlefout. Immers afhankelijk van het voorwerp van het ingenieurscontract kan de ingenieursopdracht tevens de controle van bepaalde werken, technische systemen, plannen of lastenboeken omvatten. Hij fungeert in dergelijke zin als de ‘rechterhand-specialist’ van de bouwheer door

87 controle uit te voeren en ter goede trouw zijn opdrachtgever bij te staan voortkomend uit een technische reactie- en adviesplicht. Gezien een bijzondere expertise van hem wordt verwacht inzake een bepaald specialisatiegebied, moet hij met grote bekwaamheid controle uitoefenen op hetzij de uitvoering door een aannemer hetzij het ontwerp van een architect. Bijgevolg moet de ingenieur kunnen wijzen op mogelijke tekortkomingen dewelke hij middels zijn specialisatie had kunnen vaststellen en na vaststelling communicatief correct handelen naar de belanghebbende partij (Beyaert, 2007).

Invloed van de energieprestatieregelgeving

Net als bij paragraaf 3.2.1.2 omtrent de gevolgen van de EPB-regelgeving op de controleplicht van de architect, zal dezelfde plicht in hoofde van de ingenieur een invloed kennen. Wanneer de ingenieur tekortkomingen begaat op deze middelenverbintenis, moet beoordeeld worden in hoeverre hij alle te verwachten inspanningen leverde opdat hij een niet-correcte uitvoering vanwege een aannemer wel zou bemerkt hebben. De beoordeling van de controlefout moet idem als bij de architect genuanceerd worden door het feit dat controle geen toezicht inhoudt. Desondanks zal van de ingenieur wel verwacht worden dat hij een hogere specialisatiegraad heeft. Aldus zal zwaar getild worden aan de aansprakelijkheid van de ingenieur indien de controlefout betrekking heeft op een uitvoering die deelt uitmaakt van het specialisatiegebied van de ingenieur.

4.2.3 Aansprakelijkheid in solidum

Zoals eerder duidelijk werd in deze verhandeling kan het voorvallen dat verschillende bouwactoren gezamenlijk bijdragen aan een fout, en zodoende elk aansprakelijk zijn ten opzichte van de bouwheer. Ook de ingenieur komt hiervoor in aanmerking. De situatie van de ingenieur wijkt daarbij niet af van deze van de architect en de aannemer. Om herhaling te vermijden volstaat het dan ook te verwijzen naar de bespreking van deze problematiek in de vorige hoofdstukken (supra 2.2.6 en 3.2.3).

4.3 Bevrijding van de aansprakelijkheid

Net zoals dit het geval is bij de aannemer en de architect, is het voor de ingenieur in zekere mate mogelijk zich te bevrijden van zijn eventuele aansprakelijkheid. Zoals duidelijk werd in het tweede hoofdstuk van dit onderzoek zijn daartoe verschillende mogelijkheden voorhanden: (i) de afstand van rechtsvordering door de benadeelde bouwheer; (ii) de exceptie van niet- uitvoering; (iii) bevrijdings-of exoneratiebedingen en; (iv) overmacht. In het kader van voorliggend onderzoeksopzet is evenwel enkel de derde optie relevant. De overige wijzen waarop de ingenieur immers aan zijn aansprakelijkheid heeft hij immers niet zelf in de hand.

88 Wat betreft exoneratie- of bevrijdingsbedingen gelden voor de ingenieur in beginsel dezelfde regels als voor de aannemer en de architect: (i) de bedingen mogen niet in strijd zijn met de openbare orde of dwingend recht; (ii) zij gelden niet voor persoonlijk bedrog, fraude of opzettelijke fout en; (iii) mogen de overeenkomst niet uithollen.

Ook hier gelden dus dezelfde bedenkingen die reeds zijn geformuleerd met betrekking tot de beperking van de aansprakelijkheid door middel van exoneratiebedingen door de aannemer en de architect. Specifiek voor de laatste beperking op de geldigheid van exoneratiebedingen dient rekening te worden gehouden met de functie van de ingenieur. Het ligt immers niet voor de hand om op globale wijze te stellen wanneer een beding de ingenieursovereenkomst nu precies uitholt. Daartoe zal in de eerste plaats dienen te worden gekeken naar de verbintenissen die de ingenieur in casu opneemt. In de rechtsleer wordt evenwel benadrukt dat de verantwoordelijkheid van de ingenieur steeds de verantwoordelijkheid van de ingenieur dient te blijven, vertrekkende vanuit diens dubbele functie van conceptie en controle. Het komt de ingenieur aldus niet toe om te trachten zich te ontheffen van zijn verbintenissen binnen dit kader, bijvoorbeeld door de overdracht van het bodemonderzoek (Devos, 2020).

89

Besluit voor de ingenieur

In het vierde hoofdstuk van deze masterscriptie werd dieper ingegaan op de verhouding tussen ingenieur en bouwheer bij de realisatie van een residentiële nieuwbouw. Allereerst werd hierbij het juridisch kader rond de overeenkomst tussen de ingenieur en bouwheer geschetst. Het ingenieurscontract wordt principieel betiteld als zijnde een aannemingsovereenkomst en meer specifiek een aanneming van diensten. Hiertoe verbindt de ingenieur zich om verrichtingen als studies, berekeningen, technische begeleiding en voorbereidingen uit te voeren tegen de betaling van een prijs.

Voorts werden de plichten van de ingenieur behandeld waaruit duidelijk is dat hij verbonden kan zijn tot het leveren van conceptie- en controletaken die verband houden met de energieprestatieregelgeving. In beginsel wordt aangenomen dat de ingenieur onderhevig is aan middelenverbintenissen. Zodoende zijn net als bij de architect ook de conceptie- en controleplicht van de ingenieur bepaald als inspanningsverbintenissen. Nochtans zullen ook resultaatsverbintenissen voorkomen. Zo zal de ingenieur tijdens het uitvoeren van de conceptieopdracht rekening moeten houden met wettelijke en reglementaire bepalingen alsook de regels der kunst omtrent een bepaald vakgebied, des te meer gezien zijn specialisatiegraad hoog wordt ingeschat.

De analyse omtrent de invloed van de energieprestatieregelgeving op de aansprakelijkheid van de ingenieur werd in deze verhandeling aangevat vanuit het feit dat verscheidene partijen opdracht kunnen geven aan een ingenieur. De ingenieur zal situatieafhankelijk een verschillende contractuele relatie hebben ten opzichte van de bouwheer. Enerzijds kan hij contractueel voorkomen als rechtstreeks dienstverlener van de bouwheer en anderzijds treedt hij mogelijks op in onderaanneming van de architect of aannemer. In het tweede geval wordt de aannemer of architect rechtstreeks aansprakelijk gesteld door de benadeelde bouwheer. Zij zullen op hun beurt de ingenieur aansprakelijk stellen opdat hij vanuit zijn rol als onderaannemer een fout heeft begaan dewelke oorzakelijk is voor het overtreden van de energieprestatieregelgeving.

Voorts werden de contractuele wanprestaties van de ingenieur onder de loep genomen. De algemene situering van conceptie- en controlefouten in hoofde van de ingenieur werden aangevuld met voorbeeldcasussen om de verhouding tot de EPB-regelgeving te interpreteren. Ten eerste sprong bij de conceptieplicht van de ingenieur vooral de onderlinge realisatie met de architect in het oog. Ongeacht hun onderlinge contractuele band zal de aansprakelijkheid van beide actoren steeds een wisselwerking kennen. Immers geniet de ingenieur op heden geen aansprakelijkheidsimmuniteit voor zijn conceptieplicht opdat het arrest van 3 maart 1978 door het Hof van Cassatie inluidde dat de architect niet meer vanzelfsprekend verantwoordelijk is voor conceptiefouten door specialisten. Echter wordt de conceptieplicht van de ingenieur nog steeds lager gerangschikt dan het geval is voor de architect. Desgevallend is de ingenieur

90 niet aansprakelijk voor een gemaakte conceptiefout indien: (i) de architect vanuit zijn controleplicht dergelijke fout had moeten ontdekken in functie van zijn te verwachten kennis en geleverde inspanning; (ii) onnaspeurbare foutieve gegevens jegens externe partijen oorzakelijk zijn hiervoor; (iii) het geleverd conceptiewerkstuk slechts betrekking heeft op een onderdeel en de globale toepassing ervan niet bedongen is in het contract. Bijgevolg zal de inbreuk op de energieprestatieregelgeving binnen de conceptuele bijdrage van de ingenieur in beginsel een aansprakelijkheid voor de architect meebrengen. Echter moet dergelijke verantwoordelijkheid gekaderd worden binnen de professionele kennis van de architect omtrent een specifiek energetisch vakgebied. Bovendien is de architect verplicht om beroep te doen op een ingenieur wanneer de necessiteit ontstaat om een ingenieur te raadplegen voor een bepaalde studie, ontwerp of advies. Desgevallend zou het contradictorisch zijn om een architect aansprakelijk te stellen voor de conceptiefout van een ingenieur diegene aanwezig is net omdat de ontwerper niet beschikt over de nodige expertise. Ten tweede kan de ingenieur verbonden zijn tot een controleplicht. Deze verplichting zal beoordeeld worden in hoeverre hij alle te verwachten inspanningen leverde opdat hij een niet-correcte uitvoering vanwege een aannemer wel zou bemerkt hebben. De beoordeling van de controlefout moet idem als bij de architect genuanceerd worden door het feit dat controle geen toezicht inhoudt. Desondanks zal van de ingenieur wel verwacht worden dat hij een hogere specialisatiegraad heeft. Aldus zal zwaar getild worden aan de aansprakelijkheid van de ingenieur indien de controlefout betrekking heeft op een uitvoering die deelt uitmaakt van het specialisatiegebied van de ingenieur. Als sluitstuk op de contractuele aansprakelijkheid van de ingenieur is gebleken dat ook hij kan bijdragen aan een samenlopende fout in hoofde van verschillende bouwactoren. Gezien het ingenieurscontract een aannemingsovereenkomst betreft, wordt de aansprakelijkheid in solidum voor de ingenieur conform geregeld als bij de aannemer en architect.

Het laatste deel van dit hoofdstuk onderzocht op welke wijze de ingenieur zich mogelijks kan bevrijden van deze contractuele aansprakelijkheid. Evenals bij de aannemer en architect wordt enkel de exoneratie- of bevrijdingsbeding relevant geacht voor de ingenieur omtrent de inperking van zijn aansprakelijkheid voor het naleven van EPB-eisen. In beginsel gelden voor de ingenieur dan ook dezelfde regels: (i) de bedingen mogen niet in strijd zijn met de openbare orde of dwingend recht; (ii) zij gelden niet voor persoonlijk bedrog, fraude of opzettelijke fout en; (iii) mogen de overeenkomst niet uithollen. Specifiek voor de laatste beperking op de geldigheid van exoneratiebedingen dient rekening te worden gehouden met de functie van de ingenieur. Het ligt immers niet voor de hand om op globale wijze te stellen wanneer een beding de ingenieursovereenkomst nu precies uitholt. Daartoe zal in de eerste plaats dienen te worden gekeken naar de verbintenissen die de ingenieur in casu opneemt. In de rechtsleer wordt evenwel benadrukt dat de specifieke verantwoordelijkheid van de ingenieur steeds de

91 verantwoordelijkheid van de ingenieur dient te blijven. Het komt de ingenieur aldus niet toe om te trachten zich te ontheffen van zijn verbintenissen binnen dit kader.

Concluderend kan worden beschouwd dat de aansprakelijkheid van de ingenieur voor inbreuken op de energieprestatieregelgeving veelal grond zal treffen in de specifieke vakkundige kennis dewelke van hem wordt verwacht. Zodoende zal hij in aanmerking komen om een door het VEA beboet bouwheer te compenseren voor de geleden schade. Enerzijds doen zich situaties voor waar de bouwheer rechtstreeks vordert daaromtrent, anderzijds is bij onderaanneming de terugvordering vanwege de architect of aannemer mogelijk. De huidige strekking binnen de rechtsleer en -spraak evolueert op vlak van aansprakelijkheid richting de ingenieur. Vermits hij zich vanwege specifieke ingenieurstaken moeilijker kan exonereren zonder zijn verbintenissen uit te hollen, blijft de vraag hoeveel de verantwoordelijkheidslijn omtrent conceptiefouten nog verschuiven mag opdat een zo goed mogelijk aansprakelijkheidsverdeling zou plaatsvinden in de praktijk.

92