• No results found

Het juridisch statuut van de verplichtingen uit de energieprestatie regelgeving: wat is de invloed op de aansprakelijkheid van de aannemer en de architect bij residentiële nieuwbouw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het juridisch statuut van de verplichtingen uit de energieprestatie regelgeving: wat is de invloed op de aansprakelijkheid van de aannemer en de architect bij residentiële nieuwbouw"

Copied!
134
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bij residentiële nieuwbouw

aansprakelijkheid van de aannemer en de architect

energieprestatie regelgeving: wat is de invloed op de

Het juridisch statuut van de verplichtingen uit de

Academiejaar 2019-2020

Master of Science in de industriële wetenschappen: bouwkunde Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van

Begeleider: Edouard Dumolin

Promotoren: prof. dr. ir.-arch. Jelle Laverge, dr. ir.-arch. Marc Delghust

Studentennummer: 01409784

(2)

Toelating tot bruikleen

De auteur, Nestor Vindevogel, geeft Universiteit Gent en zijn medewerkers de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de masterproef te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de bepalingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.

(3)

Voorwoord

In het kader van mijn opleiding Master of Science in de industriële wetenschappen: Bouwkunde, heb ik gepoogd een masterproef te schrijven omtrent het juridisch statuut van een bouwkundig onderwerp. Vanuit de interesse die tijdens mijn Masterstage werd opgewekt voor het belang van juridische activiteiten in de bouwsector, leek het mij interessant om een onderwerp als de energieprestatieregelgeving in te kaderen. De relatief jonge wetgeving rond energieprestatie en binnenklimaat van gebouwen is de laatste twee decennia sterk uitgebouwd. Vanwege het belang ervan binnen het kader van het algemeen energiebeleid en het streven naar een duurzamere ontwikkelingsaanpak voor nieuwe gebouwen koos ik alsmede voor dit boeiende onderwerp. Ik wil graag professor dr. ir.-arch. Jelle Laverge, naast de waardevolle feedback, bedanken voor het ter beschikking stellen van een juridisch onderwerp binnen een ingenieursrichting. Mijn dank gaat ook uit naar professor dr. ir.-arch. Marc Delghust voor de begeleiding en de verbinding met nuttige contacten uit zijn netwerk. In het bijzonder bedank ik Edouard Dumolin voor zijn altijd beschikbare begeleiding en behulpzaam inzicht. Verder wil ik ook alle mensen bedanken die op een of andere manier meegewerkt hebben aan het verwezenlijken van deze masterproef. Ten slotte, maar zeker niet in het minst, wil ik mijn familie, mijn vriendin Nathalie en mijn vrienden bedanken, niet enkel om me te helpen mijn studies tot een goed einde te brengen, maar ook en vooral om er steeds voor me te zijn en klaar te staan met raad en daad.

Bijkomend werd de wereld gedurende het schrijven van deze verhandeling getroffen door de Coronacrisis. Daaropvolgende maatregelen hebben vooral invloed gehad op de mogelijkheid tot het raadplegen van juridische bronnen. Het sluiten van de faculteitsbibliotheek Rechtsgeleerdheid te Gent resulteert in het feit dat veelal verwezen wordt naar digitale bronnen in deze literatuurstudie. Desalniettemin werd gepoogd om een analyse omtrent de energieprestatieregelgeving uit te voeren door middel van beschikbare digitale juridische platformen en media.

(4)

Abstract

Het juridisch statuut van de verplichtingen uit de energieprestatieregelgeving: wat is de invloed op de aansprakelijkheid van de aannemer en de architect bij residentiële nieuwbouw

Door: Nestor Vindevogel

Promotoren: prof. dr. ir.-arch. Jelle Laverge, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw

dr. ir.-arch. Marc Delghust Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2019-2020

Begeleider: Edouard Dumolin

Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van: Master of Science in de industriële wetenschappen: bouwkunde

Trefwoorden: energieprestatieregelgeving, aansprakelijkheid, professionele bouwpartijen

Samenvatting:

In het zog van de ratificatie van het Verdrag van Kyoto heeft Europese Unie doorheen de jaren verschillende initiatieven genomen in het streven naar meer duurzaamheid. Dit gaf op Vlaams niveau aanleiding tot heel wat regelgeving, en dan specifiek tot verschillende decreten en besluiten. Daarmee ontstonden nieuwe eisen die van toepassing zijn voor alle nieuwe gebouwen die een stedenbouwkundige vergunning verkregen na 1 januari 2006. Niettegenstaande deze decretale regelgeving blijven een aantal juridische vragen onbeantwoord, waaronder de precieze verdeling van aansprakelijkheid voor het niet-naleven van de energieprestatieregelgeving tussen de betrokken professionele partijen. De regelgeving zelf richt zich op dit vlak vooral tot de aangifteplichtige of bouwheer, onder meer met administratieve sancties ingeval van eventuele inbreuken. Bij de totstandkoming van deze regelgeving erkende de Vlaamse decreetgever evenwel dat de bouwheer kan trachten om de aannemer, architect of ingenieur contractueel aansprakelijk te stellen, met het oog om deze kosten te verhalen. Voorliggend onderzoek gaat in op deze laatste situatie, en tracht te achterhalen op welke wijze dit precies mogelijk is en met welke moeilijkheden de bouwheer daarbij mogelijks kan worden geconfronteerd. Na een verkenning van de procedure, de verplichtingen en eventuele sancties die gelden binnen de Vlaamse energieprestatieregelgeving, wordt geanalyseerd op welke wijze respectievelijk de aannemer, de architect dan wel de ingenieur mogelijks contractueel aansprakelijk kunnen worden gesteld wegens het niet-naleven van de energieprestatieregelgeving. De analyse van de mogelijke aansprakelijk van deze actoren binnen het bouwproces gebeurt volgens een vast stramien. Eerst wordt onderzocht welke contractuele band zij precies hebben met de bouwheer. De precieze verbintenissen en hun kwalificatie in de aannemingsovereenkomsten van de drie partijen zijn daarbij doorslaggevend. Hun eventuele aansprakelijkheid kan immers slechts volgen uit de verbintenissen waartoe zij contractueel zijn gehouden. Vervolgens wordt dieper ingegaan op deze contractuele aansprakelijkheid en de wanprestaties die deze teweeg kan brengen. Tot slot wordt er telkens concreet onderzocht hoe respectievelijk de aannemer, architect en ingenieur zich mogelijks aan deze aansprakelijkheid zouden kunnen onttrekken. Hieromtrent worden in de praktijk veelal exoneratie- of bevrijdingsclausules gebruikt die, om geldig te zijn, bepaalde juridische voorwaarden dienen te respecteren. Ten slotte worden voor- en nadelen alsook opportuniteiten en uitdagingen van de huidige regelgeving geïdentificeerd aan de hand van een SWOT-analyse. Zo blijkt dat het huidige juridische kader heel wat vrijheid gunt aan de partijen wiens functie door de jaren verduidelijkt werd door rechtsleer en -spraak. Toch is er geenszins sprake van eenduidigheid voor de verdeling van de aansprakelijkheid voor wat betreft de naleving van de energieprestatieregelgeving. Dit is vooral in het nadeel van de bouwheer-leek, daar professionele bouwactoren reeds bij de totstandkoming van de overeenkomst hun mogelijke contractuele aansprakelijkheid kunnen trachten uit te sluiten. Mits enige juridische kennis en/of bijstand kan de bouwheer hier niettemin tegen worden gewapend, al zal dit mogelijks aanleiding geven tot bepaalde kosten. Toch is het maar zeer de vraag hoe deze problematiek zich in de komende jaren verder zal ontwikkelen. De bevoegdheidsverdeling op het vlak van de regelgeving zorgt daarbij voor een stevige uitdaging. Innovatieve ontwikkelingen en eventuele bijkomende bouwactoren kunnen in de toekomst eveneens leiden tot steeds complexere situaties. Niettemin is het duidelijk dat dit vraagstuk de aanleiding kan vormen voor heel wat juridisch getouwtrek binnen de bouwsector. Het valt af te wachten hoe de rechtspraak en verschillende wetgevers hier een mouw aan zullen passen.

(5)

The legal status of obligations from energy

performance regulations: what is the impact on the

accountability of the contractor and the architect for

new residential constructions

Nestor Vindevogel

Supervisors: prof. dr. ir.-arch. Jelle Laverge, dr. ir.-arch. Marc Delghust

Abstract: Today, the quest for sustainable living is

increasingly affecting various aspects of the economy, including the construction industry. In the wake of European initiatives to support this trend, the Flemish region has implemented various rules and regulations regarding energy performance of newly constructed buildings. However, this also gave rise to several legal questions, one of which is the liability of the contracting parties in case of non-compliance with these rules. The legislation primarily focuses on the notifiable person, which is the building supervisor, and the administrative penalties he receives in case of non-compliance with regulation. However, the building supervisor can try to defer his contractual liability to the contractor, the architect or the engineer. This dissertation researches the latter. Based on the relevant rules and regulations, it analyses the possible contractual liability of the various actors involved and evaluates this situation from the perspective of the building supervisor.

Keywords: energy performance regulations,

accountability, professional parties

I.

I

NTRODUCTION

The diverging measures of the Kyoto Protocol had as a main goal to focus attention on the importance of an energy policy towards a sustainable way of living. In extension of the Kyoto Protocol, the European Union took its own separate measures. In conjunction with the European Council, the Union laid out several regulations regarding the energy performance of buildings. In line with the separation of legislative powers in Belgium, the three Regions have the competence to implement the aforementioned regulations separately. Although some legislative action had already been taken, Flanders’ regulatory

framework regarding the energy performance of buildings originated in 2006. This framework was redefined on several occasions throughout the subsequent years, resulting in the so-called “energy decree” of 8 May 2009, which serves as a legal basis today [1]. Therefore, building permits distributed after 2006 are characterized by extensive rules on energy performance. For example, the decree of 8 May 2009 introduced new demands and a legal control framework on thermal insulation. Nevertheless, a number of questions concerning the legal status of energy performance regulations continue to arise at the Flemish level. For example, the legal interdependence of the parties involved with the building remains unclear to some extent. Although the supervisor is held accountable for compliance with these regulations, the Flemish rules do not define a possible legal responsibility of the various actors involved. Can the failure to comply with these energy performance regulations be subject to legal action? Can the professional parties contributing to the building process somehow evade legal accountability in this regard?

II.

R

ESEARCH A.METHOD

This dissertation aims to investigate how the responsibility for non-compliance with the Flemish regulation on energy performance is shared between the various actors involved in the construction of residential real estate. It should be noted that a certain demarcation takes place within the overall framework.

(6)

Hence, this research reasons from the situation where the EPB-reporter is assumed to exercise all his responsibilities properly. The main research question can be formulated as follows: “Can the building supervisor defer some of the liability regarding compliance with energy performance regulation, in the construction of residential real estate in Flanders, to one of the other concerned parties?”. The contractor, architect and engineer are considered in this regard. In order to be able to formulate an answer to this rather broad research question, it is divided into several sub-research questions, which also help to attain a clear structure throughout the dissertation.

In the first chapter, a general overview is outlined of the existing regulation on energy performance and indoor climate. First of all, the development of these regulations at European level is discussed in greater detail. It is then examined how these European initiatives have been introduced into the Belgian legal landscape. In view of the aim of this master's thesis, particular attention is paid to the various obligations that these regulations entail in the construction of residential real estate.

After this exploration of the procedure, the obligations and sanctions that apply within the Flemish energy performance regulations, it is then analyzed to what extent the building supervisor could attempt to recover the damage as a result of the non-compliance with these regulations, from his contracting parties. In the second, third and fourth chapters of this master's thesis, it is analyzed how the contractor, architect or engineer may be held contractually liable for non-compliance with the energy performance regulations.

The analysis of the possible liability of these actors within the construction process is done according to a fixed pattern. First, their respective contractual relationship with the building supervisor will be examined. After all, their liability can only follow from the obligations to which they are contractually bound. Subsequently, this contractual liability is discussed in more detail. Finally, specific research is carried out into how the contractor, architect and engineer, respectively, might be able to evade this liability. Finally, there is a critical analysis of the current way in which liability for non-compliance with the EPB requirements is divided between the various actors in the construction residential real estate. This synthesis is treated by means of a SWOT analysis. Such an instrument not only makes it possible to assess the

strengths and weaknesses of the current situation from the perspective of the building supervisor, but also allows for a future perspective. Hence, this framework allows to not only highlight strengths and weaknesses, but also to take a look at future courses of action. Which possible future elements could have a positive or negative impact on this situation?

B.GENERAL ASSESSMENT

The starting point of the assessment is the existing legislation on the energy performance of newly constructed residential buildings. The legislation shows that there are numerous situations where non-compliance can occur and where the Flemish Energy Agency (FEA) penalizes the building supervisor. Nevertheless, in reality the building supervisor will rarely agree to be liable for the entire penalty. Therefore, he will likely try to defer his liability to some of the contracted parties.

Various parties involved in the establishment of residential new construction are eligible for this. In the first place, the contractor, who is responsible for the realization of the property. In addition, the architect and the engineering office may also come into the picture. The next three chapters systematically investigate for each of these contracting parties whether and to what extent they could be held liable for non-compliance (or insufficient compliance) with the energy performance regulations. As mentioned before, the possible liability of each of these parties is separately discussed.

C.CONTRACTOR

The contractor is the first party whose relationship with the building supervisor is discussed. The legal context of the relationship is firstly looked at. It was first investigated within which legal framework this relationship will take shape. There is no specific legal definition for the aforementioned relationship. The general description in Belgium’s Civil Code qualifies the relationship between contractor and building supervisor as a “remuneration of works and services”. Both parties have separate responsibilities attached with the building contract in question. Considering the aim of this research, the contractor's commitments regarding compliance with EPB requirements are reviewed extensively. As regards the influence of the energy performance regulations on the contractual liability of the contractor, acceptance of the works is an important pivotal moment. After all, the contractor

(7)

can be held contractually liable for non-performance before acceptance of the works.

Thus, a crucial moment with regards to the liability regarding energy performance is the acceptance of the works. The contractor is liable before the acceptance of the works. Exemplary cases showed that the contractor can be held accountable for non-compliance of energy performance standards. These cases showed that it is essential that EPB-norms can be qualified as a technical norm to which the contractor has to adhere. This results from the fact that adherence to technical norms falls under the contractor’s obligation to correctly fulfil his duty. Moreover, there are also situations in which the contractor can be held liable after acceptance of the works. In this respect, the violation of the energy performance regulations may result from a so-called slightly hidden defect is discussed.

Moreover, the contractor may be able to waive this contractual liability regarding energy performance standards. There are four judicial instruments that achieve the aforementioned for the contractor. Nevertheless, in practice solely the exoneration clauses are useful. Exemplary contracts show that these exoneration clauses are frequently used when it comes to limiting liability regarding energy performance. However, there are three conditions that have to be fulfilled before exoneration is possible: (i) the used exoneration clauses are always subordinate to mandatory law; (ii) the clauses cannot be used to exempt the contractor from personal deceit nor from intentional mistakes; (iii) the clauses may not undermine the contract. Furthermore, the contractor is obliged to check the professional capacity of his counterparty. The rules of the “Wetboek Economisch Recht (WER)” or federal Economic Law Code impose a level of legal protection to protect customers on the market, which includes, to some extent, the building supervisor. This results from the legal point of view that the building supervisor can, in some situations, be considered a novice. The WER prevents the use of certain unlawful clauses, which limit the possibility for the contractor waive his contractual liability, on top of the three conditions mentioned above. For example, the fairness of the limited time-limit for lightly concealed defects should be assessed in specific terms by its unlawful nature in light of the conventionally recognized commitments.

D.ARCHITECT

The architect is the second professional party to be examined in this research. The contractual relation between architect and building supervisor results mainly from a law dating back to 20 February 1939. This law describes the protections an architect enjoys, such as a statutory monopoly regarding the compulsory involvement of an architect for drawing up construction plans and checking their implementation. However, the subject of the architect agreement can be determined in more detail in practice. The agreement between architect and building supervisor is essentially a contract of work that is immaterial in nature and characterized by payment of an honorary fee. The architect’s obligations are mainly of a design and controlling nature. However, the architect also serves as a trustee for the building supervisor from a coordination point of view. These obligations are in essence best-efforts undertakings. However, the agreement also contains obligations of results for essential elements in the design of the building. On top of that, the architect is still assumed to perform his work in a correct manner. There are certain situations in which the architect can be held accountable for non-compliance to energy performance standards. The acceptance of the works can again be considered as an essential pivotal point to determine legal liability. The architect may be contractually liable, preceding to the acceptance of the works, in case of technical shortcomings that are defined by the EPB-norms. The architect can be liable in case of design mistakes, that are lawfully determined. Furthermore, the architect is also liable if he does not implement recommendations formulated by the EPB-reporter. As mentioned before, this is of course under the assumption that the EPB-reporter correctly performs his tasks. Furthermore, most of the architect’s obligations are categorized as best-effort undertakings. Nevertheless, situational judgement may be applied to contest the architect’s competence. This may also result in the architect being liable. Finally, there are some specific situations in which the architect may be held liable after the acceptance of the works. In this respect, liability for so-called minor hidden defects is particularly important, since these may indicate a violation of the energy performance regulations. The latter form of liability can, however, be limited in time. In addition, converging errors can occur in which the builder often chooses to recover the full damage from the architect. This is due to the fact that the architect is legally obliged to take out

(8)

professional liability insurance and / or because of the contractor's insolvency. As a result, it often happens in practice that clauses are included that try to limit this in solidum liability.

The architect also has the possibility to waive his contractual liability. Exoneration clauses are essential to achieve this, as was the case for the contractor. The architect also has to account for certain legal conditions that allow the use of exoneration clauses. The assumption of the building supervisor being a novice is also incorporated in the building supervisor-architect agreement. Again, this assumption serves to stabilize the unequal building supervisor-architect relationship.

Moreover, Flemish Regulation dictates that the information obligations regarding EPB-norms lie with the architect. When applying for a building permit, the architect has to declare on the application form that he has taken into account from the concept phase the measures required to comply with the Flemish energy performance regulations. The energy performance-applicant declares on the same form that he has been informed by his architect of the measures required to comply with the Flemish energy performance regulations. The energy performance-applicant and the architect must therefore take into account from the concept phase what is and what is not possible in the context of the energy performance regulations and must take into account the consequences of such choices.

E.ENGINEER

The final relationship that is described in this Master’s Dissertation is the one between the engineer and the building supervisor. The engineering contract is referred to as a building contract and more specifically a contracting of services. To this end, the engineer undertakes to carry out such operations as studies, calculations, technical guidance and preparations against payment of a price.

The engineer is obliged to the undertake certain design and control tasks related to the EPB-norms. In essence, these tasks are best-efforts undertakings, as was the case for the architect. However, also obligations of results are incorporated in the contract. For example, the engineer is obliged to perform his design assignment conform with the best-practice laws set out for engineers in general. These laws are very strict,

since engineers are renown for their high degree of specialty.

The contractual relation between engineer and building supervisor is of a situational nature. Depending on the situation, the engineer will have a different contractual relationship to the building supervisor. On the one hand he can contractually act as a direct service provider of the building supervisor, whereas on the other hand he may act as subcontractor to the architect or contractor. In the latter case, the contractor or architect is held directly liable by the injured builder. In turn, they will pass on the liability for a breach of energy performance regulations to an engineer as a subcontractor.

In addition, the engineer can commit contractual breaches regarding the energy performance regulations, whereby the design obligation of the engineer and especially the mutual relationship with the architect is particularly striking. Regardless of their mutual contractual relationship, the liability of both actors will always interact. After all, the engineer does not currently enjoy any immunity of liability for his design obligation, so that the architect is no longer automatically responsible for concept errors by specialists. However, the engineer's liability is still estimated lower for his conception error. The breach of the energy performance regulations within the conceptual contribution of the engineer will in principle entail a liability for the architect. However, such responsibility must be framed within the professional knowledge of the architect regarding a specific energetic field. In addition, the architect is obliged to call on an engineer when the need arises to consult an engineer for a particular study, design or advice. If so, it would be contradictory to hold an architect liable for the engineer's conception error that is present just because the designer lacks the necessary expertise. Secondly, the engineer may be linked to a duty of control. This obligation will be assessed to what extent he made all expected efforts so that he would have noticed an incorrect execution by a contractor. The assessment of the control error must be the same as for the architect, nuanced by the fact that control does not involve supervision. Nevertheless, the engineer will be expected to have a higher degree of specialization and will therefore be lifted more heavily where a control error relates to it. As a final piece on the contractual liability of the engineer, it has been shown that he, too, can contribute to a concomitant error by different construction actors. Since the engineering contract is a building contract, the liability

(9)

in solidum for the engineer is regulated in accordance with that of the contractor and architect.

Again, the engineer has the possibility to waive his contractual liability. As with the contractor and architect, only the exoneration clause is considered relevant for the engineer in limiting his liability for compliance with EPB requirements. In principle, these clauses can only be used if they adhere to certain legal conditions, as mentioned before. The fairness of exoneration clauses is particularly important if the engineering contract is not eroded. After all, it is not easy to assess when a clause exactly erodes the engineering contract. To that end, it will first be necessary to consider the commitments made by the engineer in the present case. However, legal doctrine emphasizes that the engineer's specific responsibility should always remain the engineer's responsibility. It is thus incumbent on the engineer not to attempt to discharge his obligations within this framework E.SWOT

A SWOT-analysis was performed in the final chapter of this dissertation. The SWOT framework’s unique character not only allows to measure the weaknesses and strengths of the current legislation, but also allows to take a look at future influential elements.

Firstly, the strengths of the current situation were examined. The main strengths are all derived from the fact that despite the situational-dependent character of the contractual obligations, there is a clear underlying basis that broadly defines each actor’s main responsibilities. Especially, the architect’s role is essential. The adherence to EPB-norms cannot completely be determined by the contracted parties. Nevertheless, the legislation still allows the parties to contractually modulate certain liabilities. The legislation is not a one-size-fits-all approach.

In that sense, it can be stated that, despite the manner in which the building contract leaves room for the parties, the outline of the construction process has a fixed interpretation. The architect in particular plays a pivotal role in practice. The fulfillment of the energy performance regulations is therefore not a subject for the parties that can simply be extended on the basis of contractual terms. After all, the basis is still the division of tasks of the respective parties within this process. However, the rules surrounding the building contract leave the parties free - to some extent - or within the limits of law - to modulate mutual

commitments and any liability that may arise therefrom. There is therefore no way to speak of a one-size-fits-all approach, on the contrary. The parties can largely specify their mutual commitments with regard to their liability.

Nevertheless, the current situation clearly has certain weaknesses as well. For example, there is no specific legal framework that deals with the division of liability between the building actors following non-compliance of EPB-norms. The ability of the building supervisor to defer penalties to the contracted parties has to be integrated in a legal framework that dates back to Napoleon. Logically, these rules are not well equipped to deal with the breach of EPB-norms. The building supervisor is always in the disadvantage, due to the fact that he is assumed to be a novice. He is unfamiliar with technical and judicial implications of these situations. The other parties on the other hand tend be familiar with the technicalities. As a result, they will try to limit their liability at origination of the project. Cases show that exoneration is frequently used in practice.

The current situation, which fails to clearly divide liability in case of non-compliance with EPB-norms among the different actors, clearly has some opportunities as well. The flexibility of the civil law code assures that the wishes of the different parties can be taken into account. Next to that, there are several rules from mandatory law that provide additional protection for the building supervisor, such as book IV from the federal economic law code. If the building supervisor already knows the judicial consequences of certain liability disputes, it is possible to prevent unnecessary court rulings. Another opportunity is that in most cases court hearings can be held if necessary, to determine a fair outcome.

Nevertheless, it is clear that the current situation will not become any easier in the future. One of the factors proving this statement is the highly innovative nature of the construction industry. Additional duties and/or actors can also further complicate the determination of liability in case of non-compliance with energy performance standards. This would also make it more difficult for the building supervisor to defer administrative penalties to one of the contracted parties. The division of competences also enlarges the complexity of this matter. Regulation regarding energy performance is originally established on a European level on the one hand. These regulations have to been introduced by the separate Regions in Belgium. On

(10)

the other hand, the contractual relationship between building supervisor and the contracted parties is handled by Belgian Federal law. Next to that, legislators in Belgium are known to be hyperactive and highly instrumental. This results in an unclear web of regulations that becomes increasingly complex and a costly affair for people unfamiliar with the matter. A clear challenge is to retain a certain uniformity in the regulation dealing with energy performance standards. This all to prevent an even more diverging regulatory framework between the different Regions.

III.

C

ONCLUSION

In conclusion, it can be stated that the division of liability with regard to compliance with the energy performance regulations between the various construction actors in the development of residential real estate has no unambiguous pattern. First of all, it should be noted that the energy performance regulations themselves are not particularly concerned with the actual distribution of liability between the parties involved. After all, these regulations, which were implemented by the three Regions as a result of European directives, are only addressed to the energy performance-notifiable actor. He is the holder of the building permit, and in practice usually the building supervisor. The energy performance-notifiable actor is accountable for the project being compliant with EPB-norms and is responsible for a timely execution of the administrative procedure. Therefore, he is penalized in case of non-compliance with the aforementioned. However, the building supervisor has the possibility to hold different contracted parties liable as well. Next to that, the Flemish Legislator shifted a part of the responsibility to the architect by transferring the information obligation on EPB-norms to the architect. However, the building developer will have to base his legal action on the mutual agreements with the various construction actors. Both the contractor, the architect and the engineer rely on the figure of the building contract. This classic contract form from the Civil Code leaves a lot of room for the parties to arrange their contractual relationship. In the area of liability, the first thing to consider is the precise commitments that have been included. Namely, what was the exact will of both parties at inception of the contract, and was the attainment of a certain result determined to be essential. These questions are essential to determine liability of the various parties involved.

Throughout this research it became clear that, given the broad contractual freedom of the parties involved,

they can also evade potential contractual liability in various ways, and therefore possibly also for liability resulting from non-compliance with the energy performance regulations. Although various options are available in this respect, in practice this is often done by means of so-called exoneration or liberation clauses. These clauses allow actors to limit their liability at inception of their contracts. Nevertheless, these clauses can’t undermine the contract nor exonerate actors from fraudulent practices. On top of that, public order and mandatory law always precedes the contract at hand.

Finally, a SWOT-analysis was performed to identify the different (dis)advantages of the current situation. On the one hand, the current legal framework offers a great deal of freedom for the parties, whose respective roles in case law and doctrine have been clarified over the years. However, there is ambiguity on who can be held liable for non-compliance with EPB-norms by the building supervisor, who tries to compensate for his administrative sanction. This is mainly to the disadvantage of the occasional, novice-building supervisor, who may be confronted with construction actors who will already try to exclude their possible contractual liability in this regard when the agreement is concluded. With some legal knowledge and / or assistance, the builder can nevertheless be armed against this, although this may give rise to certain costs. However, it is highly questionable how this question of liability will develop in the coming years. The division of powers in the field of regulation creates a serious challenge. Innovative developments and possible additional construction actors may also lead to increasingly complex situations in the future. Nevertheless, it is clear that this issue can give rise to a lot of legal tug-of-war within the construction sector. It remains to be seen how the judiciary and various legislators will try to adjust this situation.

R

EFERENCES

[1] Flemish Parliament. (2009, 7 July). Decree of 8 may 2009 concerning the general provisions on energy policy

(11)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 1

Context en probleemstelling... 1

Onderzoeksvragen, methodologie en opbouw van het onderzoek ... 3

1 Algemene bespreking ... 5

1.1 Europese richtlijnen als uitgangspunt ... 5

1.1.1 Energieprestatierichtlijn van 16 december 2002 ... 5

1.1.2 Herziening van de Eerste EPB-richtlijn ... 6

1.1.3 Herziening van de Tweede EPB-richtlijn ... 7

1.2 Omzetting door het Vlaams Gewest ... 8

1.2.1 Het Energieprestatiedecreet van 7 maart 2004 ... 8

1.2.2 Energieprestatiedecreet van 22 december 2006 ... 8

1.2.3 Interpretatie van de Europese richtlijnen door het Vlaams Parlement ... 9

1.3 Energieprestatie en binnenklimaat binnen het energiedecreet ... 10

1.3.1 De EPB-eisen ... 10

1.3.2 Procedure ... 11

1.3.2.1. Startverklaring... 11

(12)

1.3.2.3 Energieprestatiedatabank ... 12

1.3.2.4 Controleambtenaren ... 12

1.3.3 Betrokken partijen en hun verplichtingen ... 12

1.3.3.1 Aangifteplichtige ... 12 1.3.3.2 EPB-verslaggever ... 14 1.3.3.3 Aannemer ... 15 1.3.3.4 Architect ... 15 1.3.3.5 Ingenieur of ingenieursbureau ... 15

1.4 Energieprestatiecertificaten ... 16

1.4.1 Administratieve sancties bij de energieprestatieregelgeving opgelegd door het

Vlaams Energieagentschap ... 16

1.4.1.1 Sancties tegen de EPB-verslaggever ... 17

Opsomming van de mogelijke sancties ... 17

Analyse van de sancties en verhouding tot de aansprakelijkheid van aannemer en architect ... 18

1.4.1.2 Sancties tegen de aangifteplichtige ... 19

Opsomming van de mogelijke sancties ... 19

Analyse van de sancties en verhouding tot de aansprakelijkheid van aannemer en architect ... 20

1.4.1.3 Sancties tegen de architect en aannemer ... 20

1.5 Energiebesluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 ... 21

1.5.1 Toepassingsgebied ... 21

(13)

1.5.2.1 thermische isolatie ... 22

1.5.2.2 Ventilatie ... 22

1.5.2.3 E-peil en oververhitting ... 23

1.5.2.4 EPB-haalbaarheidsstudies voor alternatieve energiesystemen ... 23

1.5.2.5 Vrijstellingen en afwijkingen ... 24

Tussenbesluit ... 25

2 Contractuele aansprakelijkheid van de aannemer ...26

2.1 De aannemingsovereenkomst ... 26

2.1.1. Definiëring ... 26

2.1.2 Totstandkoming en beëindiging ... 27

2.1.2.1 Vormvereisten ... 27

2.1.2.2 De oplevering ... 28

2.1.3 Verbintenissen van beide partijen ... 29

2.1.3.1 Verbintenissen van de aannemer ... 29

a. De aanneming goed uitvoeren ... 29

b. het overeengekomen werk tijdig uitvoeren ... 30

c. Informatieplicht ... 30

d. Leveren van de werken en teruggave van de goederen ... 31

2.1.3.2 Verbintenissen van de opdrachtgever... 32

(14)

b. De aannemingsprijs bepalen ... 32

c. De oplevering ... 32

2.1.3.3 kwalificatie van de verbintenissen ... 33

Uitgangspunt: middelenverbintenis ... 33 Uitzondering: resultaatsverbintenis ... 33

2.2 Contractuele Aansprakelijkheid ... 34

2.2.1 Niet-Uitvoering ... 35

2.2.1.1 Algemeen toepassingsgebied ... 35 2.2.1.2 Niet-correcte uitvoering ... 35 Algemene situering ... 35

De technische norm en zijn juridische draagwijdte ... 35

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 37

2.2.1.3 Niet-conforme uitvoering ... 38

Algemene situering ... 38

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 39

2.2.2 Informatieplicht ... 40

2.2.2.1 Algemeen toepassingsgebied ... 40

2.2.2.2 Voorlichtingsplicht ... 41

Algemene situering ... 41

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 41

2.2.2.3 Raadgevingsplicht ... 42

(15)

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 43

2.2.2.4 Waarschuwings- of reactieplicht ... 43

Algemene situering ... 43

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 43

2.2.3 Gebruik van foutieve materialen ... 44

2.2.3.1 Algemeen toepassingsgebied ... 44

2.2.3.2 Niet-conforme materialen ... 44

Algemene situering ... 44

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 45

2.2.3.3 Gebrekkige materialen ... 46

Algemene situering ... 46

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 47

2.2.3.4 Verhaal op de producent en de leverancier ... 48

Verplichtingen in hoofde van de producent ... 48

Verplichtingen in hoofde van de leverancier... 48

2.2.4 Verantwoordelijkheid voor het werk van ondergeschikten ... 49

2.2.4.1 De werknemer ... 49

2.2.4.2 De onderaannemer ... 49

2.2.5 De aansprakelijkheid van de aannemer na de aanvaarding van de werken door de

bouwheer ... 50

2.2.5.1 Tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer ... 50

(16)

Toepassing van de energieprestatieregelgeving ... 52

2.2.6 Aansprakelijkheid in solidum ... 52

2.3 Bevrijding van de aansprakelijkheid ... 54

2.3.1 Afstand van rechtsvordering ... 54

2.3.2 Exceptie van niet-uitvoering ... 54

2.3.3 Bevrijdings- of exoneratiebedingen ... 55

2.3.4 Overmacht ... 58

Besluit voor de aannemer ... 59

3 Contractuele aansprakelijkheid van de architect ...61

3.1 De architectenovereenkomst ... 61

3.1.1 Definiëring ... 61

3.1.2 Voorkomen ... 62

3.1.3 Plichten van de architect ... 63

3.1.3.1 Conceptieplicht ... 63

3.1.3.2 Controleplicht ... 63

Controle op de aannemer ... 64

Controle op de ingenieur ... 64

3.1.3.3 Coördinatie- en bijstandsplicht ... 64

(17)

3.2 Contractuele aansprakelijkheid ... 66

3.2.1 De aansprakelijkheid van de architect voorafgaand aan de aanvaarding van de

werken: EPB-eisen als technische normering ... 66

3.2.1.1 Niet- naleving van de conceptieplicht ... 67

Wettelijke of reglementair opgelegde technische norm ... 67

Technische norm als weergave van de regels der kunst ... 68

3.2.1.2 Gevolgen op de controleplicht... 69

Algemene situering ... 69

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 70

3.2.1.3 Weigering van de bouwheer ... 70

Algemene situering ... 70

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 71

3.2.2 De aansprakelijkheid van de architect na de aanvaarding van de werken ... 71

3.2.2.1 De tienjarige aansprakelijkheid van de architect ... 71

3.2.2.2 Lichte verborgen gebreken ... 72

3.2.3 Aansprakelijkheid in solidum ... 72

3.3 Bevrijding van de aansprakelijkheid ... 73

Besluit voor de architect ... 75

4 Contractuele aansprakelijkheid van de ingenieur ...78

4.1 Het ingenieurscontract ... 78

(18)

4.1.2 Voorkomen ... 79

4.1.3 Plichten van de ingenieur ... 79

4.1.3.1 Evolutie binnen de rol van ingenieur ... 79

4.1.3.2 Soorten plichten ... 80

conceptieplicht ... 80

Controleplicht ... 80

4.1.3.3 Kwalificatie van de verbintenissen ... 81

4.2 Contractuele aansprakelijkheid ... 81

4.2.1 Contractuele aansprakelijkheid in functie van de medecontractant ... 82

4.2.1.1 Rechtstreeks dienstverlener ... 82

Rechtstreeks dienstverlener van de bouwheer ... 82

Architect of aannemer als lasthebber van de bouwheer ... 82

4.2.1.2 Onrechtstreeks dienstverlener ... 82

Onderaannemer van de architect ... 82

Onderaannemer van de aannemer ... 83

4.2.2 Contractuele wanprestaties ... 83

4.2.2.1 Conceptiefouten ... 83

Algemene situering ... 83

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 84

4.2.2.2 Controlefouten ... 86

(19)

Invloed van de energieprestatieregelgeving ... 87

4.2.3 Aansprakelijkheid in solidum ... 87

4.3 Bevrijding van de aansprakelijkheid ... 87

Besluit voor de ingenieur ... 89

5. SWOT-analyse ...92

5.1 Strenghts ... 92

5.1.1 Actieve conceptie en wederzijdse controle ... 93

5.1.2 Aansprakelijkheid in grote mate moduleerbaar ... 94

5.2 Weaknesses ... 95

5.2.1 Geen specifiek juridisch kader voorhanden ... 95

5.2.2 Feitelijke en juridische ongelijkheid tussen de verschillende partijen ... 95

5.3 Opportunities ... 96

5.3.1 Mogelijkheid tot a priori uitspreken over aansprakelijkheid ... 96

5.3.2 Rechterlijke toetsing als stok achter de deur ... 97

5.4 Threats ... 98

5.4.1 Innovatie versus oude juridische principes ... 98

5.4.2 Bevoegdheidsverdeling ... 98

(20)

Lijst van afkortingen en symbolen

EPB = Energieprestatie en binnenklimaat VEA = Vlaams Energieagentschap

VCRO = Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening

Energiedecreet = Decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid

Energiebesluit = Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene bepalingen over het energiebeleid

SERV = Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen

K-peil = Kengetal voor de globale warmte-isolatie van een gebouw

S-peil = ‘Schilpeil': maat voor de globale warmte-efficiëntie van een gebouw E-peil = Maat voor de globale energieprestatie van een gebouw

λ = Warmtegeleidingscoëfficiënt U = Warmtedoorgangscoëfficiënt WER = Wetboek Economisch Recht MER = Milieu- en Energierecht

(21)

1

Inleiding

Context en probleemstelling

Een van de belangrijkste uitdagingen uit de eenentwintigste eeuw is wellicht het behoud en de bescherming van het milieu. Het Verdrag van Kyoto gaf op internationaal niveau als startschot aandacht aan het energiebeleid dat door allerhande maatregelen de mens bewust dient te maken van het belang van de zoektocht naar een duurzame samenleving. In navolging van dit verdrag nam ook de Europese Unie uiteenlopende initiatieven in het streven naar meer duurzaamheid. Om de beschikbare energiebronnen van de planeet te beschermen alsook de opwarming van het klimaat tegen te gaan, hebben het Europees Parlement en de Europese Raad doorheen de jaren heel wat regelgeving aangenomen, onder meer met betrekking tot de energieprestatie van gebouwen.

Als gevolg van deze initiatieven werden ook de Europese lidstaten geacht deze regelgeving na te leven dan wel te implementeren in hun nationale rechtsstelsel. Gelet op de Belgische staatsstructuur en verdeling van bevoegdheden kwam het aan de drie Gewesten toe hun wetgeving hieromtrent te conformeren. De Vlaamse regelgeving omtrent de energieprestatie van gebouwen dateert oorspronkelijk van 2006. In de loop der jaren werd deze meermaals aangescherpt waarbij de wettelijke bepalingen uit het Energiedecreet van 8 mei 2009 als juridische fundering kunnen worden gezien.

Als gevolg van voormelde Europese regelgeving en de Vlaamse omzetting hiervan, werden er heel wat nieuwe eisen in het leven geroepen die van toepassing zijn voor alle nieuwe gebouwen waarvoor de stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd na 1 januari 2006. De energieprestatieregelgeving werd oorspronkelijk gevormd door het EPB-decreet van 22 december 2006 en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005. Hoewel er voor deze Europese initiatieven reeds reglementering in Vlaanderen van kracht was voor wat betreft de warmte-isolatie van nieuwe woongebouwen, vormde deze nieuwe regelgeving de grondslag voor heel wat nieuwe eisen, alsook de creatie van een juridisch kader voor wat betreft de controle hiervan. Momenteel is de energieprestatieregelgeving opgenomen in het Energiedecreet van 8 mei 2009 en het Energiebesluit van 19 november 2010.

Desalniettemin blijven een aantal fundamentele vragen over het juridisch statuut van de energieprestatieregelgeving voortvloeien uit de Europese richtlijn en de implementatie ervan in de Belgische en Vlaamse context. Zo is de rechtspositie van de betrokken professionele partijen tegenover elkaar en de bouwheer niet volledig duidelijk binnen deze energieprestatieregelgeving. Uit de parlementaire bespreking binnen het Vlaams Parlement blijkt duidelijk dat de bouwheer verantwoordelijk is voor het naleven van de

(22)

2 energieprestatievereisten, bijgestaan door de architect. Zo adviseerde de SERV in 2004 en herhaalde het in 2006 dat de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van diverse betrokken bouwactoren niet volledig uitgeklaard en vaak vermengd zijn (Vlaams Parlement, 2006). De verslaggever is dan weer verantwoordelijk voor het correct omschrijven van de uitgevoerde maatregelen en de correcte opmaak van de EPB-aangifte. Andere betrokkenen, zoals de aannemer of de ingenieur, krijgen door de Vlaamse energieprestatieregelgeving aldus geen rechtstreeks verantwoordelijkheid opgelegd. Niettemin blijkt uit deze bespreking dat indien een bouwheer een administratieve boete wordt opgelegd wegens het niet-naleven van de EPB-eisen, deze kan nagaan of de aannemer of andere bouwactoren ter zake schuld treft en zodoende verhaal zou kunnen halen via de rechtbank.

(23)

3

Onderzoeksvragen, methodologie en opbouw van het onderzoek

Deze masterscriptie sterkt er zodoende toe te onderzoeken hoe de verantwoordelijkheid voor de niet-naleving van de energieprestatieregelgeving wordt verdeeld tussen de verschillende actoren die zijn betrokken bij de constructie van residentieel vastgoed. Wel dient bemerkt te worden dat een afbakening gebeurt binnen het totale kader. Deze verhandeling redeneert vanuit de situatie waarbij tijdsonafhankelijk aangenomen wordt dat de EPB-verslaggever al zijn verantwoordelijkheden naar behoren uitoefent. Vervolgens kan de hoofdonderzoeksvraag als volgt worden geformuleerd: kan de bouwheer de aansprakelijkheid voor het niet-naleven van de energieprestatieregelgeving verhalen op één of meerdere contractpartijen bij de bouw van nieuw residentieel vastgoed? Zodoende worden de aannemer, architect en ingenieur beschouwd als desbetreffende contractpartijen.

Om een antwoord te kunnen formelen op deze brede hoofdonderzoeksvraag, wordt zij beantwoord aan de hand van verschillende subonderzoeksvragen, die eveneens mee vorm geven aan de opbouw van deze masterscriptie.

In het eerste hoofdstuk van deze verhandeling wordt een algemeen overzicht geschetst van de bestaande regelgeving omtrent energieprestatie en binnenklimaat. Daarbij wordt vooreerst dieper ingegaan op de totstandkoming van deze regelgeving op Europees niveau. Vervolgens wordt onderzocht hoe deze Europese initiatieven in het Belgische juridische landschap zijn geïntroduceerd. Gelet op het doel van deze masterscriptie wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de verschillende verplichtingen die deze regelgeving met zich meebrengt bij de constructie van een nieuw woongebouw.

Na deze verkenning van de procedure, de verplichtingen en eventuele sancties die gelden binnen de Vlaamse energieprestatieregelgeving, wordt vervolgens geanalyseerd in welke mate de bouwheer zou kunnen trachten de schade, als gevolg van de niet-naleving van deze regelgeving, te verhalen op diens contractpartijen. In het tweede, derde en vierde hoofdstuk van deze masterscriptie wordt daartoe geanalyseerd op welke wijze respectievelijk de aannemer, de architect dan wel de ingenieur mogelijks contractueel aansprakelijk kunnen worden gesteld wegens het niet-naleven van de energieprestatieregelgeving.

De analyse van de mogelijke aansprakelijkheid van deze actoren binnen het bouwproces gebeurt volgens een vast stramien. Daarbij wordt telkens eerst onderzocht welke contractuele band zij precies hebben met de bouwheer. Hun eventuele aansprakelijkheid kan immers slechts volgen uit de verbintenissen waartoe zij contractueel zijn gehouden. Vervolgens wordt dieper ingegaan op deze contractuele aansprakelijkheid en dan specifiek de contractuele wanprestaties die hiertoe aanleiding kunnen geven. Ten slotte wordt er telkens concreet onderzocht hoe respectievelijk de aannemer, architect en ingenieur zich mogelijks aan deze aansprakelijkheid zouden kunnen onttrekken.

(24)

4 In het vijfde en laatste hoofdstuk volgt een synthese. Daarbij wordt getracht een louter beschrijvend onderzoek te overstijgen en op kritische wijze de huidige verdeling van aansprakelijkheid voor wat betreft de nakoming van de EPB-regelgeving te evalueren vanuit het standpunt van de bouwheer. Dit gebeurt aan de hand van een SWOT-analyse.

Gelet op de hierboven geformuleerd onderzoeksvragen, is het duidelijk dat deze masterscriptie in de eerste plaats juridisch van aard is. De gehanteerde methodologie kan daarbij worden omschreven als klassiek rechtswetenschappelijk onderzoek. Voormelde probleemstelling wordt daarbij geanalyseerd aan de hand van wetgeving, rechtspraak en rechtsleer.

(25)

5

1 Algemene bespreking

In het eerste hoofdstuk van dit onderzoek wordt ingegaan op de regelgeving omtrent energieprestatie. Dit strekt ertoe een overzicht te schetsen van de vereisten waaraan dient te worden voldaan bij de constructie van een residentiële nieuwbouw. De aanleiding voor deze regelgeving kan worden gevonden in de Europese richtlijn van 16 december 2002, die het vertrekpunt vormt van dit eerste hoofdstuk. Daarbij wordt onderzocht hoe deze richtlijn is omgezet door het Vlaamse Gewest. Verder wordt nagegaan welke doelstellingen de energieprestatieregelgeving precies tracht te bewerkstelligen en tot welke concrete verplichtingen dit precies leidt.

1.1 Europese richtlijnen als uitgangspunt

1.1.1 Energieprestatierichtlijn van 16 december 2002

De richtlijn van 16 december 2002 (Europees Parlement en de Raad, 2003), de zogenaamde “Eerste EPB-richtlijn”, vormt de basis voor het energieprestatiebeleid van gebouwen in Europa. De Europese Unie stelde de richtlijn in met het oog op de verbetering van energie-efficiëntie. Aangezien uit waarnemingen bleek dat gebouwen verantwoordelijk zijn voor 40 procent van de energieconsumptie binnen de Europese Unie, omvatte de richtlijn maatregelen voor de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen. Hoofdzakelijk kan deze richtlijn in twee kernpunten samengevat worden. Enerzijds wou de EU de afhankelijkheid van energiebronnen verminderen en anderzijds was het reduceren van de uitstoot van schadelijke gassen om het broeikaseffect in te dijken een aandachtspunt. Beide bepalingen komen voort uit het verdrag van Kyoto (Verenigde Naties, 2002). Om het vooropgestelde te behalen, legde het Europees parlement en de Raad met de EPB-richtlijn een minimumregeling op aan alle lidstaten. Bijgevolg werden de lidstaten aangewezen om de regeling vorm te geven mits de in acht name van hun klimatologische en plaatselijke omstandigheden (Henrotte, 2015).

Eerder al verplichtte de zogenaamde ‘Save’-richtlijn de lidstaten tot het opstellen van programma’s inzake de energie-efficiëntie in de bouwsector (Raad EU, 1993). Een aanvullend wettelijk instrument werd echter noodzakelijk geacht om concrete acties vast te stellen zodat het nog niet gerealiseerde potentieel voor energiebesparingen kon worden benut en de grote verschillen tussen de resultaten van de lidstaten in deze sector zouden kunnen worden verminderd. Om hieraan tegemoet te komen werd de Eerste EPB-richtlijn tot stand gebracht (Melis, 2005).

In de Eerste EPB-richtlijn worden een vijftal maatregelen uitwerkt, die zijn uiteengezet in het eerste artikel. Vooreerst hebben lidstaten de verplichting een methode uit te werken om de

(26)

6 energieprestatie van gebouwen te berekenen. Daarnaast worden zij eveneens verplicht minimumvereisten te formuleren voor de energieprestatie van nieuwe gebouwen en grote gebouwen die ingrijpend werden gerenoveerd. De haalbaarheid van alternatieve energiesystemen, die kunnen bijdragen tot energiebesparing bij nieuwe grote gebouwen diende eveneens te worden onderzocht. Ten vierde werden de Europese lidstaten verplicht een systeem van energieprestatiecertificaten in te voeren bij de bouw, verkoop en verhuur van gebouwen. Een laatste verplichting betreft centrale verwarmingsketels met een bepaald minimumvermogen die worden aangedreven op niet-hernieuwbare brandstoffen. Als gevolg van de richtlijnen dienen de lidstaten een regelmatige keuring te voorzien. De lidstaten dienden de Eerste EPB-richtlijn uiterlijk tegen 4 januari 2006 te hebben omgezet in nationale wetgeving. Het is echter zo dat de richtlijn veel ruimte liet voor de interpretatie ervan.

1.1.2 Herziening van de Eerste EPB-richtlijn

In het “Actieplan voor energie-efficiëntie – het potentieel realiseren” uit 2006 identificeerde de Europese Unie een groter energiebesparingspotentieel bij gebouwen dan wat tot op dat moment in regelgeving werd opgenomen. Daarop werd besloten de Eerste EPB-richtlijn aan herziening te onderwerpen. De Europese energieprestatierichtlijn van 19 mei 2010, de “Tweede EPB-richtlijn” (Europees Parlement en de Raad, 2010) verving de voorafgaande richtlijn uit 2002 in en trad in werking op 8 juli 2010. Van de lidstaten werd verwacht dat ze hun voorgaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aanpasten tegen 9 juli 2012 om aan de inhoud van de nieuwe richtlijn te voldoen. De Europese Unie engageerde de lidstaten om het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen met 20 procent te reduceren alsook de heroriëntering van 20 procent van het totale energieverbruik naar hernieuwbare energiebronnen. De herziene energieprestatierichtlijn beschrijft zijn bepalingen op drie niveaus (Dewaele, 2009).

Allereerst werd de afbakening van het toepassingsgebied van de normen aangescherpt en uitgebreid. Nieuwe gebouwen en nieuwe eenheden kregen in termen van energieprestatie strengere minimumvereisten opgelegd. Nieuwe entiteiten ongeacht hun oppervlakte werden hierbij gespiegeld aan een haalbaarheidsstudie waarbij de belanghebbende verplicht is om rekening te houden met zijn bekomen resultaten. Bijkomend stelde de EU zijn objectief voor om de ontwikkeling van quasi-energieneutrale nieuwbouwprojecten tegen 2020 te realiseren. Bestaande gebouwen moeten opnieuw getoetst worden aangevuld met een grondige renovatie van de bouwunits. Inzake technische systemen bij gebouwen worden de normen doorgetrokken naar alle betrokken installaties. Zo worden warm watersystemen, verlichting en ventilatievoorzieningen toegevoegd waar het alsnog enkel ketels en koelsystemen besloeg (Dewaele, 2009).

(27)

7 Vervolgens moderniseerde de nieuwe richtlijn de energieprestatieniveaus om de lidstaten te voorzien van een uniform instrument om de berekening van de energieprestatie van gebouwen uit te voeren. Het model is gebaseerd op onderlinge vergelijking tussen de energieniveaus op basis van de respectievelijke kosten die hieraan verbonden zijn. Het houdt rekening met het verband tussen de investeringskosten en de energiekosten die hier respectievelijk mee uitgespaard worden voor de levensduur van een bepaald gebouw. Door de invoering van het instrument kunnen de lidstaten de optimale niveaus met de overeenkomstige kosten van de minimumvereisten berekenen. De resultaten vergelijken ze vervolgens met de geldende minimumvereisten waarbij eventuele negatieve verschillen gerechtvaardigd moeten worden met gepaste maatregelen (Dewaele, 2009).

Ten derde wordt de publieke sector opgeroepen om een leidraad te zijn voor de gemeenschap door het consequent deelnemen aan de vooropgestelde voorschriften. Bijgevolg geldt de verplichting voor de overheidsinstanties om vanaf 2018 nieuwe gebouwen te ontwikkelen met een energieverbruik dat quasi gelijk is aan nul (Dewaele, 2009).

1.1.3 Herziening van de Tweede EPB-richtlijn

Volledigheidshalve kan wordt opgemerkt dat ook de Tweede EPB-richtlijn ondertussen reeds is gewijzigd door de richtlijn 2018/844/EU (Europees Parlement en Raad, 2018). Op grond van de Tweede EPB-richtlijn diende de Commissie op 1 januari 2017 een evaluatie uit te voeren in het licht van de ervaring die is opgedaan en de vooruitgang die is geboekt met de toepassing van de richtlijn, en zo nodig voorstellen te doen. Uit de resultaten van de evaluatie en effectbeoordeling die hieruit volgde bleek dat er een aantal wijzigingen nodig waren om de bepalingen van de Tweede EPB-richtlijn te versterken en bepaalde aspecten te vereenvoudigen. Bovendien vormt het zogenaamde target setting al geruime tijd een onmisbaar onderdeel geworden in de strijd tegen klimaatverandering. Op Europees niveau leggen de EU en de lidstaten zichzelf al dan niet bindende streefdoelen op die moeten dienen als ijkpunt voor hun energie- en klimaatbeleid. (Vandendriessche & Claeys, 2019) Met betrekking tot de doelstellingen stelde de Richtlijn als volgt: “De Unie verbindt zich ertoe tegen 2050 een duurzaam, concurrerend, betrouwbaar en koolstofvrij energiesysteem te ontwikkelen. Om die doelstelling te verwezenlijken, hebben de lidstaten en investeerders maatregelen nodig die erop gericht zijn de broeikasgasemissiedoelstelling voor de lange termijn te behalen en ervoor te zorgen dat het gebouwenbestand, dat verantwoordelijk is voor ongeveer 36 % van de totale CO2-uitstoot, in 2050 koolstofvrij is. De lidstaten moeten streven naar een kostenefficiënt evenwicht tussen het koolstofvrij maken van de energievoorziening en het verminderen van het finale energieverbruik. Hiertoe hebben de lidstaten en investeerders een duidelijke visie nodig om hun beleid en investeringsbeslissingen op te

(28)

8 baseren, onder meer indicatieve nationale mijlpalen en acties met betrekking tot energie-efficiëntie om de doelstellingen voor de korte (2030), middellange (2040) en lange (2050) termijn te verwezenlijken. Met het oog op die doelstellingen en gelet op de algemene ambities inzake energie-efficiëntie van de Unie, is het van essentieel belang dat lidstaten het verwachte resultaat van hun langetermijnrenovatiestrategieën benoemen en de ontwikkelingen volgen door binnenlandse voortgangsindicatoren te bepalen, met inachtneming van nationale omstandigheden en ontwikkelingen”.

Richtlijn 2018/844/EU maakt deel uit van het zogenaamde Clean Energy Package, waarvan de publicatie in 2019 werd afgerond. In het kader van dit onderzoek kan echter worden opgemerkt dat de richtlijn 2018/844/EU maar beperkte wijzigingen met zich meebracht voor wat betreft het EPC. Bovendien is de omzetting op Vlaams niveau nog volop lopende (Deurinck en Dewaele, 2020).

1.2 Omzetting door het Vlaams Gewest

1.2.1 Het Energieprestatiedecreet van 7 maart 2004

Gelet op de interne Belgische staatsstructuur zijn de gewesten bevoegd om de bepalingen van de Energieprestatierichtlijn om te zetten in regionale wetgeving. Het “rationeel energiegebruik” is conform artikel 6 § 1, VIII, h van de Bijzondere Wet op de hervorming der instellingen immers een gewestelijke bevoegdheid. De Vlaamse decreetgever toonde zich een ijverige leerling, en nam reeds op 7 maart 2004 een Eerste EPB-decreet aan, alsook verschillende uitvoeringsbesluiten (Tormans & Reynders, 2011). Verschillende bepalingen van dit decreet bleken in de praktijk echter overbodige administratieve verplichtingen te bevatten en/of onwerkbaar te zijn, waardoor een hervorming noodzakelijk werd geacht (re & Tormans, 2007).

1.2.2 Energieprestatiedecreet van 22 december 2006

Zodoende werd het EPB-decreet van 2004 grondig bewerkt met wijzigingen dewelke leidden tot het EPB-decreet van 22 december 2006 (Vlaams Parlement, 2007). Na coördinatie met de overige Vlaamse energiewetgeving is de inhoud van dit Tweede EPB-decreet echter gewijzigd en opgenomen in titel XI van het ruimere Energiedecreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid. Daarnaast coördineert het Energiebesluit de bestaande besluiten inzake energiewetgeving, waaronder ook de verschillende uitvoeringsbesluiten over energieprestatie van gebouwen (Reynders & Tormans, 2011).

(29)

9 Het primerend doel van het Energieprestatiedecreet van 2004 en de grondige herwerking ervan uit 2006 is het energieverbruik door Vlaamse gebouwen te laten afnemen. Om het doel te behalen worden hierbij energieprestatie-eisen voorop gesteld. Het beduidt vereisten met betrekking tot energieprestaties, thermische isolatie, binnenklimaat en ventilatie van gebouwen. De eisen komen praktisch naar voor in de plaatsing van isolatie, de installatie van beter renderende technische installatie, de aanwending van duurzame energiebronnen en het toepassen van hoogrendementsbeglazing. De decreetgever poogt op termijn de uitstoot van

CO2 te reduceren zodat zowel het klimaat en milieu als de leefomgeving hier baad bij hebben

(Dewaele, 2009).

Zoals eerder vermeld, geldt in het Vlaams Gewest tot op vandaag het Energiedecreet van 8 mei 2009 als basis voor het energiebeleid binnen de Europese Unie. Het decreet onderging in 2011, 2014, 2017 en 2018 veranderingen maar het kernobjectief van het document bleef ongewijzigd. Derhalve is de beschrijving in dit hoofdstuk gebaseerd op “Titel XI: Energieprestaties van gebouwen” uit het Decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid door het Vlaams Parlement (2009, 7 juli) of Energiedecreet.

1.2.3 Interpretatie van de Europese richtlijnen door het Vlaams Parlement

In het Vlaams Gewest kwamen eisen inzake energieprestaties van gebouwen voor het eerst naar voor op 1 januari 2006 bij het Energieprestatiedecreet van 22 december 2006. Hierbij werden de eisen omtrent de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen alsook voor het energieprestatiecertificaat vastgesteld. Op heden wordt de kwestie voor de algemene bepalingen van het energiebeleid geregeld door het Energiedecreet van 8 mei 2009. De praktische zaken van de decreten werden omgezet door de Vlaamse regering in tal van besluiten waarbij het Energiebesluit van 19 november 2010 als referentie wordt genomen (Henrotte, 2015).

Omtrent de invulling die de Vlaamse decreetgever heeft gegeven aan de Europese EPB-richtlijn kan men kort zijn. De Vlaamse Regering heeft in zijn besluit de afdelingen omtrent de energieprestatie-eisen en de energieprestatiecertificaten uit het Europees energiedecreet van 8 mei 2009 nagenoeg ongewijzigd overgenomen. Voor de doelstellingen inzake de technische installaties verwijst de Vlaamse regering naar het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswaterverband (Henrotte, 2015).

(30)

10 In tegenstelling tot het Waals en het Brussels Gewest heeft de Vlaamse Regering een openbare organisatie ingezet die gespecialiseerd is aangaande het energiebeleid. Het VEA of Vlaams Energieagentschap speelt een belangrijke rol in de naleving van de energieprestatie-eisen daar ze toezicht houdt op de uitvoering van de voorschriften door middel van controleambtenaren. Bijkomend slaat de instantie alle gegevens met betrekking tot energiecertificaten op en stelt ze informatie beschikbaar aan alle energiedeskundigen. Daarnaast houdt de instantie een energieprestatiebank bij om als digitaal gewricht tussen iedere omgevingsvergunning verlenende overheid en de aangifteplichtige te fungeren (Henrotte, 2015).

1.3 Energieprestatie en binnenklimaat binnen het energiedecreet

1.3.1 De EPB-eisen

Conform artikel 2.1.1 van het Energiedecreet is het Vlaamse energiebeleid er onder meer op gericht om energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren. Om aan deze doelstelling te voldoen werden verschillende eisten op het vlak van energieprestaties en binnenklimaat bepaald waaraan gebouwen dienen te voldoen, de zogenaamde EPB-eisen. Deze worden in art. 1.1.3 (48°) van het Energiedecreet omschreven als “voorwaarden waaraan een gebouw, een technisch bouwsysteem of de constructieonderdelen inzake energetische prestaties, thermische isolatie, binnenklimaat, systeemeisen en ventilatie moeten voldoen”.

De EPB-eisen waaraan gebouwen in het Vlaamse Gewest moeten voldoen worden vastgelegd door de Vlaamse Regering. De eisen gelden voor alle gebouwen waarvoor een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen moet worden ingediend alsook voor stedenbouwkundige handelingen met een bijhorende meldingsplicht zoals bepaald in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (Vlaamse Regering, 2009). De EPB-eisen zijn opgesplitst in bepalingen voor nieuwe gebouwen of bestaande gebouwen. Beide types zijn vervolgens gecompartimenteerd in verschillende categorieën gebouwen. In deze literatuurstudie zal uitsluitend gekeken worden naar bepalingen dewelke toepasselijk zijn voor nieuwe woongebouwen. In het kader van de doelstelling naar bijna-energieneutrale gebouwen bepaalt de Vlaamse Regering welke EPB-eisen hiermee corresponderen. Het Energiedecreet geeft de opdracht om de energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen ten laatste op 1 januari 2021 te laten overeenstemmen met EPB-eisen van bijna-energieneutrale gebouwen. Voor nieuwe gebouwen die het eigendom zijn van overheidsinstanties wordt de eis verstrengd naar 1 januari 2019. De energieprestatie-eisen uit het Energiedecreet worden ondeelbaar beschouwd. Ze laten zich telkens gelden voor de totaliteit van de werken en de daarmee

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sylvia Verschueren en Stef Mermuys Bij deze Afzettingen is een enquête over excursies en web-..

[r]

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Bovendien zorgt een grotere productiviteit van de vegetatie in een gebied voor een grovere bedding en een grotere stabiliteit, waar- door meer sediment wordt ingevangen en

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Omdat deze beweging in het pad toch al moet worden gemaakt, is stereo vision de eenvoudigst toepasbare technologie om 3D-beelden te realiseren, door ter plekke van een plant

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve