• No results found

2.3 Bevrijding van de aansprakelijkheid

2.3.3 Bevrijdings of exoneratiebedingen

De meest voor de hand liggende wijze voor de aannemer om in de context van deze verhandeling te ontsnappen aan de aansprakelijkheid zoals gevorderd door de opdrachtgever kan gebeuren aan de hand van een zogenaamd bevrijdings- of exoneratiebeding. Via dergelijke clausule kunnen partijen zich geheel of gedeeltelijk bevrijden van de op hen rustende aansprakelijkheid ten gevolge van een contractuele tekortkoming. Gelet op het verbintenisrechtelijke principe van wilsautonomie en contractsvrijheid wordt de principiële geldigheid van dergelijke clausules geaccepteerd in de Belgische rechtsorde (Petosa, 2018). Dit kan zelfs voor zware foute, maar niet voor opzet. Daarbij is het vooreerst vereist dat de aannemer kan aantonen dat het beding ook effectief werd aanvaard door de opdrachtgever. Dit hoeft niet expliciet, maar heeft niettemin een omstandig karakter.

Ook de inhoud van deze clausule moet duidelijk en ondubbelzinnig te zijn. Een exoneratiebeding is in beginsel geldig, ook in bouwzaken, tenzij:

- het beding de aangegane verbintenis volledig uitholt en aldus iedere betekenis aan de overeenkomst ontneemt;

- het strijdig is met de openbare orde of met bepalingen van dwingend recht; - in geval van opzettelijke fout, bedrog of fraude.

Deze laatste beperking spreekt voor zich. De overeenkomst dient immers steeds te goeder trouw worden uitgevoerd, conform artikel 1134 BW. In het kader van deze verhandeling zijn vooral de eerste twee beperkingen relevant.

Een eerste beperking aan het gebruik van exoneratiesclausules omvat het verbod op het uithollen van de overeenkomst. Een bevrijdingsbeding mag, op straffe van nietigheid, het voorwerp van de verbintenis niet teniet doen. Dit zal evenwel steeds moeten worden beoordeeld in het licht van de opgenomen verbintenissen van beide partijen alsook hun respectievelijke hoedanigheid. Zo oordeelde het Hof van Beroep te Brussel in 2013 dat een exoneratiebeding waarmee het vorderingsrecht van de bouwheer voor lichte verborgen gebreken werd teruggeschroefd tot drie maanden, geldig was. In de rechtsleer leidt men hieruit af dat de aansprakelijkheid van de aannemer in grote mate kan worden ingeperkt.

Dergelijke bedingen worden in de praktijk veelvuldig toegepast (zie Bijlage). Ook in de voorbeelden van een aannemingsovereenkomst van de Confederatie Bouw wordt de contractuele aansprakelijkheid van de aannemer aanzienlijk beperkt.

“2.3 Voorzieningen inzake energieprestatieregelgeving, opgelegd door de opdrachtgever en die niet gekend waren op het ogenblik van het indienen van de offerte, zijn niet in onze offerte

56 begrepen, tenzij anders vermeld. Deze voorzieningen zullen worden doorgerekend aan de klant. De opdracht kan enkel worden uitgevoerd wanneer de aannemer tijdig over de nodige informatie beschikt, vervat in o.a. studies, plannen, documenten, schetsen, tekeningen, stalen en ontwerpen enz.

Deze technische informatie wordt <voorafgaand aan de werken / ten minste …. werkdagen voor de aanvang> overhandigd door de opdrachtgever en/of zijn aangestelden (bv. architect of studiebureau). Deze informatie moet tijdig aan de aannemer bezorgd worden zodat hij over voldoende tijd beschikt om de werken naar behoren voor te bereiden. Bij gebreke hieraan kan de aannemer niet aangesproken worden voor vertragingen of termijnoverschrijding. De aannemer kan nooit aansprakelijk worden gesteld voor het niet behalen van het E-peil.” Artikel 10 - Lichte verborgen gebreken

Gedurende een periode van één jaar na de voorlopige oplevering is de aannemer aansprakelijk voor de lichte verborgen gebreken die niet gedekt zijn door de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek.

Elke rechtsvordering op die grond is echter maar ontvankelijk als ze ingesteld wordt binnen een termijn van 6 maanden na de dag dat de opdrachtgever kennis kreeg of had moeten krijgen van het gebrek. Deze termijn wordt evenwel geschorst gedurende de termijn waarbij sprake is van ernstige onderhandelingen met het oog op het vinden van een oplossing voor het dreigende geschil.

Toch zal er steeds, geval per geval, dienen te worden beoordeeld in welke mate de exoneratie van aansprakelijkheid de verbintenissen van de partijen niet uitholt.

Hoewel dergelijke clausules courant worden opgenomen in aannemingsovereenkomsten kan hier zonder meer van worden afgeweken door de partijen. In voorliggend onderzoek wordt er evenwel vanuit gegaan dat de bouwheer een leek is, en zodoende weinig vertrouwd is met de juridische achtergrond van deze transacties. Indien de aannemingsovereenkomst dergelijke clausules bevat en de bouwheer heeft deze middels zijn ondertekening geaccepteerd, is de contractuele aansprakelijkheid van de aannemer drastisch ingeperkt. Niettemin kan de bouwheer-leek in dit geval op een bijkomende, wettelijke bescherming rekenen. Zoals reeds eerder opgemerkt in dit onderzoek kan het immers voorvallen dat de bouwheer kwalificeert als een consument in de zin van het Wetboek Economisch Recht. In voorkomend geval geniet de bouwheer enkele bijkomende garanties, die tot doel hebben de ongelijkheid tussen professioneel beroepsbeoefenaar en consument (i.e. ieder natuurlijk persoon die handelt voor doelen die buiten zijn beroepsactiviteit vallen) te temperen. Bij het sluiten van de aannemingsovereenkomst dienen partijen aldus rekening te houden met deze dwingende bepalingen. Krachtens artikel VI.84 WER is elk onrechtmatig beding verboden en nietig.

57 In het kader van dit onderzoek is vooral artikel VI.83 WER relevant. Met name 15° en 30° van dit artikel, die de mogelijkheid van een exoneratie van aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken op dwingende wijze inperkt. Conform artikel VI.84 WER kan de consument immers niet a priori afstand doen van de rechten die hem bij wet worden toegekend. Indien dit door middel van een clausule toch het geval zou zijn, beschikt de consument over de mogelijkheid zich hier tegen te verzetten. Gelet op de hierboven geciteerde bedingen kan vooreerst worden verwezen naar artikel VI.83, 15° WER, waarin wordt gesteld dat het bepalen van een onredelijk korte termijn om gebreken in het geleverde product aan de onderneming te melden, onrechtmatig is. Gelet op de vele toepassingsmogelijkheden van contracten met consumenten, is het niet mogelijk om expliciet te bepalen wat als onredelijk kort kan worden beschouwd. In de doctrine blijkt evenwel dat de consument niet de kans mag worden ontnomen om de aannemer in kennis te stellen van de kwestieuze gebreken (Petosa, 2018). Artikel VI.83, 30° WER vormt eveneens een belangrijke grens voor exoneratieclausules. Volgens dit artikel is er sprake van een onrechtmatig beding wanneer op ongepaste wijze de wettelijke rechten van de consument ten aanzien van de onderneming of een andere partij worden uitgesloten of beperkt in geval van volledige of gedeeltelijke wanprestatie of van een gebrekkige uitvoering door de onderneming van een van zijn contractuele verplichtingen. Ten slotte vormt ook artikel VI.83, 22° WER een laatste “vangnet” voor de bouwheer- consument. Deze bepaling omvat immers een algemene toetsingsnorm voor de rechtmatigheid van de opgenomen clausules. Als onrechtmatig wordt immers beschouwd elk beding of elke voorwaarde in een overeenkomst met een consument die, alleen of in samenhang met één of meerdere andere bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen ten nadele van de consument. Deze afweging wordt uiteindelijk door de rechter beslecht.

Concluderend kan aldus worden gesteld dat hoewel de aannemer in de mogelijkheid is om zijn aansprakelijkheid te beperken, dit zeker niet onbegrensd kan. De heersende rechtspraak en rechtsleer is van oordeel is dat partijen een geldige exoneratieclausule in de aannemingsovereenkomst kunnen inlassen waarbij de aansprakelijkheid van de aannemer danig wordt beperkt, zoals bijvoorbeeld door het inperken van de waarborgtermijn voor lichte verborgen alsook het moduleren van de proceduretermijn. Hierbij dient echter steeds de vraag worden gesteld in welke mate een de verbintenissen van de aannemer, in het bijzonder zijn aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken, wordt uitgehold. Alsook in welke mate deze exoneratie in overeenstemming is met regels van openbare orde en dwingend recht, zoals boek VI van het Wetboek Economisch Recht.

58