• No results found

3.2 Contractuele aansprakelijkheid

3.2.2 De aansprakelijkheid van de architect na de aanvaarding van de werken

3.2.2.2 Lichte verborgen gebreken

Naast de tienjarige aansprakelijkheid conform de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek blijft de architect eveneens aansprakelijk voor lichte verborgen gebreken die niet onder voormelde bepalingen ressorteren. Een licht verborgen gebrek is een gebrek dat, zonder de soliditeit van het gebouw in gevaar te brengen, het normaal gebruik ervan verstoort en dat bij de goedkeuring van de werken door een normaal oplettend persoon niet kon worden opgemerkt, doch van die aard is dat indien de bouwheer het ten tijde van de aanvaarding had gekend, deze het niet had aanvaard (zie supra 2.2.5.2).

Net zoals dit het geval is bij de aannemer kan deze vorm van aansprakelijkheid wel degelijk een rol spelen binnen voorliggend onderzoek. Zo kan het immers voorvallen dat de niet- naleving van de energieprestatieregelgeving door de bouwheer, en aldus de aanleiding voor diens poging tot het aansprakelijk stellen van een of meerdere contractanten, zijn oorsprong vindt in een licht verborgen gebrek. Zoals reeds gesteld bij de bespreking van deze vorm van aansprakelijkheid bij de aannemer, dient hierbij evenwel aandacht te worden besteed aan een aantal elementen.

Zo is het vooreerst vereist dat de niet-naleving van de energieprestatieregelgeving, welke aanleiding heeft gegeven tot een administratieve sanctie voor de bouwheer, ook effectief kan worden beschouwd als een licht verborgen gebrek. Het is aldus noodzakelijk dat de architect een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van dit gebrek.

Verder is het, zoals reeds eerder benadrukt, van belang dat de bouwheer-benadeelde ook diligent handelt. Dit slaat niet alleen op het feit dat hij dit gebrek niet had kunnen opmerken bij de aanvaarding van de werken, maar eveneens op het feit dat hij bij de ontdekking van het gebrek daadkrachtig heeft gehandeld om hier tegen op te treden (vb. door de aannemer en/of architect hierop aan te spreken, onderhandelingen op te starten, een rechtsgeding in te leiden).

3.2.3 Aansprakelijkheid in solidum

In het vorige hoofdstuk werd de mogelijke aansprakelijkheid in solidum reeds omschreven. Kort gesteld houdt dit in dat indien de onderscheiden fouten van aannemer en architect tot dezelfde schade hebben bijgedragen, zij juridisch als samenlopende fouten worden beschouwd. In dat geval kunnen zowel de aannemer als de architect elk afzonderlijk voor het geheel van de (bewezen) schade in hoofde van de bouwheer worden aangesproken. Na de vergoeding van de gehele schuld kan de schuldenaar die de gehele schade heeft vergoed een

73 regresrecht uitoefenen ten belope van hetgeen hij meer dan zijn persoonlijk aandeel in de schade heeft betaald.

In geval van samenlopende fouten kiest de bouwheer vaak de architect om de volledige schade te verhalen. Dit is een gevolg van het feit dat de architect wettelijk verplicht is zich voor eventuele beroepsaansprakelijkheid te verzekeren en/of omwille van een voorkomende insolvabiliteit van de aannemer. Als gevolg van dit gegeven, en eveneens van het feit dat de in solidum-aansprakelijkheid in beginsel niet van openbare orde, noch van dwingend recht wordt beschouwd, komt het in de praktijk vaak voor dat er bedingen worden opgenomen die deze in solidum-aansprakelijkheid trachten te beperken. In dergelijke clausules wordt desgevallend bepaald dat de in solidum-aansprakelijkheid wordt uitgesloten, zodat de bouwheer de architect slechts kan aanspreken voor diens persoonlijk aandeel in de totstandkoming van de schade. Zeker bij grote bouwprojecten is dit interessant. In de rechtspraak en rechtsleer bestond reeds enige tijd discussie over de rechtsgeldigheid van een voornoemd contractueel beding tot uitsluiting van de in solidum-aansprakelijkheid.

In een arrest van 5 september 2014 heeft het Hof van Cassatie beslist dat indien en voor zover de 10-jarige aansprakelijkheid ex artikel 1792 BW in het geding is, de contractuele exoneratie van de in solidum-aansprakelijkheid niet geldig is. Het Hof was immers van mening dat aangezien de architect zijn aansprakelijkheid niet kan uitsluiten op grond van artikel 1792 BW (daar dit van openbare orde is), ook de in solidum-aansprakelijkheid in dit geval niet kan worden beperkt. In de doctrine wordt a contrario geredeneerd dat dergelijke clausule wél rechtsgeldig kan zijn wanneer de ingeroepen aansprakelijkheid niet uit deze wetsbepaling voortvloeit, zoals de contractuele aansprakelijkheid voor de oplevering of de aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken.

3.3 Bevrijding van de aansprakelijkheid

In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat de aannemer zich op verschillende wijzen kan trachten te bevrijden van zijn aansprakelijkheid. Daarbij werden verschillende pistes onderzocht: (i) de afstand van rechtsvordering; (ii) de exceptie van niet-uitvoering; (iii) bevrijdings- of exoneratiebedingen en; (iv) overmacht.

In voorliggend onderzoek is evenwel enkel de derde optie relevant, daar de overige wijzen van mogelijke bevrijding van aansprakelijkheid niet afhankelijk zijn van de architect zelf. In hoofdstuk 2 van dit werk werden de begrenzingen aan bevrijdings- of exoneratiebedingen reeds opgelijst. Deze gelden eveneens voor de architect: (i) zij mogen niet strijdig zijn met de openbare orde of dwingend recht; (ii) kunnen geen aansprakelijkheid uitsluiten voor persoonlijk bedrog, fraude of opzettelijke fout en; (iii) mogen de overeenkomst niet uithollen.

74 Ook voor de architect dient zich aldus er van te vergewissen welke hoedanigheid de tegenpartij heeft. Wanneer er sprake is van een bouwheer-consument in de zin van artikel I, 1, 2° WER, gelden er immers dwingende regels ter bescherming van deze laatste. Deze problematiek werd reeds uiteengezet in het tweede hoofdstuk van dit werk.

Toch is het interessant om te verwijzen naar een advies (nr. 26) van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen, die zich op 16 september 2009 diende uit te spreken over de contractuele bepalingen in een overeenkomst tussen een architect en zijn cliënt. Daarbij diende de Commissie te oordelen over volgende clausule: “De aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken die niet gedekt zijn door de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek wordt conventioneel beperkt tot een periode van 1 jaar na de voorlopige oplevering. Elke rechtsvordering uit dien hoofde is slechts ontvankelijk mits ze ingesteld wordt binnen een termijn van zes maanden na de dag dat de bouwheer kennis had of had moeten hebben van het gebrek”. In deze zaak oordeelde de Commissie dat de beperking van de waarborgtermijn tot één jaar na de voorlopige oplevering van lichte verborgen gebreken onrechtmatig was. Een termijn van drie jaar na de voorlopige oplevering van de opgesomde gebreken leek de Commissie redelijker. Deze beslissing impliceert echter geenszins dat de minimumtermijn drie jaar dient te zijn, maar benadrukt dat het al dan niet onrechtmatig karakter van een clausule steeds in concreto dient te worden beoordeeld, in het licht van de conventioneel opgenomen verbintenissen.

75

Besluit voor de architect

Het derde hoofdstuk van deze masterscriptie ging dieper in op de verhouding tussen architect en bouwheer bij de realisatie van een nieuwbouwwoonst. Allereerst werd de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en het beroep van architect beschouwt dewelke een wettelijk vastgelegd monopolie voor de architect creëerde. De verplichte tussenkomst van de architect wordt geregeld door middel van een architectenovereenkomst, voor het maken van afspraken tussen de bouwheer en de architect. Uit de bepalingen van de wet van 20 februari 1939 kan gehaald worden dat de verplichte inschakeling van de architect louter geldt voor het opmaken van de plannen en de controle op de uitvoering. Echter kan het voorwerp van de architectenovereenkomst in de praktijk uitgebreider bepaald worden.

De architectenovereenkomst wordt principieel gezien als een aannemingsovereenkomst van diensten of bepaalde werkzaamheden met een onstoffelijk karakter tegen betaling van een ereloon. De verbintenissen uit de architectenopdracht bestaan hoofdzakelijk uit conceptie- en controleplichten maar kennen ook een ruimere betekenis als vertrouwenspersoon van de bouwheer vanuit een coördinatie- en bijstandsplicht. Het karakter van deze verbintenissen is bepalend voor het contractueel aansprakelijkheidskarakter van de ontwerper. In beginsel worden al deze verbintenissen aanzien als zijnde middelenverbintenissen. Echter zijn ook resultaatsverbintenissen opgenomen in het contract jegens het verplicht naleven van essentiële elementen in het ontwerp onder de vorm van wettelijke of reglementaire bepalingen alsook het beroepshalve voldoen aan de regels der bouwkunst. In specifieke omstandigheden kunnen inbreuken op de verbintenissen van de architect leiden tot zijn contractuele aansprakelijkheid omtrent het niet naleven van de energieprestatieregelgeving. Een tijdsafhankelijke onderverdeling wordt gemaakt waarbij de aanvaarding van de werken het overgangsmoment is.

De gevolgen op de contractuele aansprakelijkheid van de architect voorafgaand aan de aanvaarding van de werken wordt getoetst ten aanzien van tekortkomingen inzake technische normering voortkomend uit de EPB-eisen. De invloed van de energieprestatieregelgeving wordt bekeken vanuit drie verschillende situaties zijnde: (i) niet-naleving van de conceptieplicht binnen de ontwerpopdracht; (ii) niet-naleving van de controleplicht op de aannemer; (iii) weigering van de bouwheer in verhouding tot de bijstandsplicht. Aan de hand van enkele praktische voorbeelden werd duidelijk gemaakt dat de architect op verschillende wijzen contractueel aansprakelijk kan worden gesteld door de bouwheer die niet voldeed aan de energieprestatieregelgeving en dit tracht de verhalen op de architect. Ten eerst kan de architect aansprakelijk gesteld worden voor zijn conceptiefouten tegen technische normen uit wettelijk bepalingen of regels der kunst. Vermits de EPB-verslaggever zijn werk naar behoren uitoefent, zal de architect aansprakelijk gesteld worden wanneer hij de ontwerpaanbevelingen van de eerstgenoemde niet toepast. In geval de niet-naleving van de aanbevelingen voortkomt

76 uit beroepsonbekwaamheid zal de architect aansprakelijk zijn voor de schending van desbetreffende resultaatsverbintenis om zijn ontwerp te laten voldoen aan de EPB-eisen. Echter bestaat de mogelijkheid ook dat de niet-naleving volgt uit een weigering van de bouwheer. In dat geval is het voor de architect van belang om zich te exonereren van dergelijk beslissing door de leek. Ten tweede is de volledigheid van de conceptie belangrijk opdat de aannemer op basis daarvan een EPB-gerechtigde uitvoering moet kunnen leveren. Aanvullend dient de controleplicht van de architect evenzeer correct toegepast te worden opdat dergelijke uitvoering wordt gerealiseerd. De inbreuk tegen dergelijke middelenverbintenissen zal situatieafhankelijk beoordeeld moeten worden tegenover de geleverde inspanningen en te verwachten bekwaamheid van de architect.

In andere omstandigheden kan de architect ook nog aansprakelijk worden gesteld na de aanvaarding van de werken door de bouwheer. Enerzijds kan de aannemer gedurende tien jaar aansprakelijk worden gesteld voor gebreken die ernstig van aard zijn en een bedreiging inhouden voor de stevigheid van het gebouw wat niet relevant blijkt voor de energieprestatieregelgeving. Anderzijds blijft de architect eveneens aansprakelijk voor lichte verborgen gebreken. Zo kan het wel voorvallen dat een schending van de energieprestatieregelgeving voortvloeit uit een licht verborgen gebrek. Deze laatste vorm van aansprakelijkheid kan evenwel worden beperkt in de tijd.

Desgevallend samenlopende fouten zich voordoen, kiest de bouwheer vaak de architect om de volledige schade te verhalen. Dit is een gevolg van het feit dat de architect wettelijk verplicht is zich voor eventuele beroepsaansprakelijkheid te verzekeren en/of omwille van een voorkomende insolvabiliteit van de aannemer. Als gevolg van dit gegeven, en eveneens van het feit dat de in solidum-aansprakelijkheid in beginsel niet van openbare orde, noch van dwingend recht wordt beschouwd, komt het in de praktijk vaak voor dat er bedingen worden opgenomen die deze in solidum-aansprakelijkheid trachten te beperken.

Het laatste deel van dit hoofdstuk onderzocht op welke wijze de ontwerper zich mogelijks kan bevrijden van deze contractuele aansprakelijkheid. In voorliggend onderzoek werden enkel bevrijdings- of exoneratiebedingen relevant beschouwd. De architect kan dergelijke bedingen implementeren in zijn overeenkomst wanneer zij voldoen aan de voorwaarden: (i) zij mogen niet strijdig zijn met de openbare orde of dwingend recht; (ii) kunnen geen aansprakelijkheid uitsluiten voor persoonlijk bedrog, fraude of opzettelijke fout en; (iii) mogen de overeenkomst niet uithollen. Aldus moet de architect zich vergewissen omtrent welke hoedanigheid de tegenpartij heeft. Gezien wordt uitgegaan van een leek als opdrachtgever, is er sprake van een bouwheer-consument waarvoor het WER immers dwingend regels voorziet ter bescherming van deze laatste. Dergelijke wetgeving heeft de bedoeling om meer balans te brengen in de ongelijkheid tussen professioneel beroepsbeoefenaar en consument. Aanvullend zijn ook onrechtmatige bedingen van belang voor de totstandkoming van een

77 geldige exoneratieclausule in hoofde van de architect. Desgevallend moet de billijkheid van de beperkte termijn voor licht verborgen gebreken in concreto beoordeeld worden naar zijn onrechtmatig karakter in het licht van de conventioneel opgenomen verbintenissen.

Concluderend kan worden beschouwd dat de architect jegens zijn uitgebreide conceptie- en controleplicht veelal in aanmerking komt om aansprakelijk te worden gesteld door de bouwheer wanneer niet wordt voldaan aan de vereisten van de energieprestatieregelgeving. Deze laatste zou immers kunnen trachten de eventuele boetes wegens de niet-naleving van deze regelgeving te verhalen op de architect op basis van diens contractuele aansprakelijkheid. Toch zal dit telkens afhankelijk zijn van de concrete situatie, en geval per geval dienen te worden beoordeeld door een bevoegd rechter. Aanvullend zijn ook exoneratiebedingen vanwege de architect mogelijk maar zullen zij alsmede situatieafhankelijk moeten beoordeeld worden omtrent hun rechtmatigheid. Ook het gegeven van een bouwheer- leek dient in hetzelfde licht te worden gehouden.

78

4 Contractuele aansprakelijkheid van de ingenieur

In de twee voorafgaande hoofdstukken werd de contractuele aansprakelijkheid van de aannemer en de architect besproken. Het is echter ook mogelijk dat een aannemer, architect of bouwheer van een nieuw woongebouw beroep doet op de medewerking van een ingenieur of ingenieursbureau. Een bouwkundig ingenieur of ingenieursbureau is een gespecialiseerde partij die zich toespitst op het leveren van diensten zijnde de technische begeleiding en advisering bij bouwprojecten door middel van studies en berekeningen. Binnen de contractuele context rond het verwezenlijken van een residentiële nieuwbouw leunt de ingenieur aan tegen het profiel van aannemer. Echter vanwege de specifieke expertise die een ontwerper van technische bouwsystemen hoort te bezitten, wordt in dit hoofdstuk afzonderlijk ingegaan op de aansprakelijkheid van de ingenieur (Burssens, 2019).

De energieprestatieregelgeving zal invloed uitoefenen op de contractuele aansprakelijkheid van de ingenieur vanuit de schade die een bouwheer kan lijden wegens een administratieve sanctie ten gevolge van de afwijking op een technische norm uit de EPB-eisen dewelke gesteld kunnen worden aan een nieuw woongebouw. De fout die een ingenieur maakt en oorzakelijk verband houdt met de schade, zal toe te schrijven zijn aan een handeling of onthouding van de ingenieur dewelke een wanprestatie in het ingenieurscontract betreft. Tevens zal de onderlinge wisselwerking tussen de verplichtingen van de architect of aannemer en de ingenieur aan bod komen. Opnieuw moet opgemerkt worden dat de kern van dit hoofdstuk verband houdt met sancties door een Vlaamse overheidsinstantie (VEA). Desalniettemin komen gelijksoortige omstandigheden voor in het Waals en Brussels gewest.