• No results found

en een persoonlijke noot

In document De kwestie der Falkland-eilanden (pagina 195-200)

DOOR

GEORGE NYPELS.

De Padri-oorlog was beëindigd; Bondjol was, na een kranige verdediging onder Toeankoe Iman, in 1837 gevallen, waartoe de legercommandant, Generaal-Majoor F. D. Cochius, zelf naar Sumatra's Westkust gekomen was om de leiding van den aanval op zich te nemen. Het plan van den Gouverneur-Generaal, Graaf J. van den Bosch, tot het in bezit nemen van de geheele Padangsche bovenlanden, was daarna, onder leiding van Kolonel A. V. Michiels, tot een goed einde gebracht.

Alles scheen zich in vredesgezindheid te zetten en te ontwikke-len, toen in het begin van 1841, geheel onverwacht, de rust ver-stoord werd in een hoek, waar men dit volstrekt niet verwacht had.

De Regent van Batipo (Padangsche bovenlanden) had tijdens den nu afgeloopen oorlog aan onze zijde gestaan, zijn macht was hierdoor vergroot. Maar de bevolking bleef aan den adat hechten, die de hoofden der Soekoe's als de rechtmatige gezaghebbers aanwees. Dit ging tegen den Regent in, die hierdoor dan ook erg ontstemd was. In de Padangsche bovenlanden geldt het matriarchaat erfpacht en zoo was Datoe Pamoentak, zijn zuster's zoon, zijn aangewezen opvolger. Deze was het Gouvernement niet goed gezind, hij wakkerde den wrevel van den Regent Kalie Radja aan, in dien geest, dat hij hem tot een opvatting bracht, die aanleiding werd tot een relletje, waarbij een soldaat met diens vrouw en een Chinees op den weg van Fort van der Capellen Haar Padang Pandjang vermoord werden. Begrijpende, dat dit niet met een sisser kon afloopen en verhit en verward in den ontstanen toestand, ging de Regent er toe over zich in opstand

13

194

tegen het Gouvernement te stellen. Hij riep den 24sten Februari de bevolking der VI Kota op, om alle bergpassen en rivierover-gangen in zijn gebied af te sluiten. In Padang Pandjang werd de oude gezaghebber vermoord en werden de woningen van Euro-peanen in brand gestoken. De kloof, waardoor de Aneh-rivier van Padang Pandjang naar de benedenlanden stroomt, werd be-zet. De Resident, Kapitein C. P. C. Steinmetz, die te Priaman aan de kust was toen hij het verontrustende bericht vernam, trok dadelijk met een klein gevolg door het zwaar begroeid lastige ge-bergte van Lima Badak, langs moeilijke binnenpaden naar Fort de Koek, w a a r hij huizen van Europeanen vernield vond. Hij wist in het gebied van Agam, ten noorden van Batipo, de gemoederen der ook daar reeds te wapen geloopen bevolking tot rust te bren-gen, zoodat bijna geheel Agam er van af zag zich bij de oproerige beweging aan te sluiten.

Deze greep intusschen op bedenkelijke wijze om zich heen. Ook te Padang iRiboe-Riboe waren huizen verbrand. Een gedeelte van T a n a h Datar en van de IV Kotta was afvallig. De post Goegoer Malintang 1) was aangevallen.

De civiele en militaire Gouverneur ter Sumatra's Westkust, Kolonel Michiels, gaf terstond bevelen om de in de Padangsche bovenlanden, onder Luitenant-Kolonel F. E. Neuhaus, aan-wezige troepen tegen de opstandelingen in beweging te stellen.

Kapitein Bernhardt trok uit de benedenlanden op en bereikte den 27sten Februari met een afdeeling Kajoe Tanam, aan den voet van het gebergte. Daar voegde de kolonel zich den volgenden dag bij hem, met 150 bajonetten. Den l s t e n Maart werd de ver-sperde kloof van Aneh ingetrokken, in de richting van Padang Pandjang.

Ik heb zoo een zeer beknopt overzicht gegeven van den toe-stand, waarin de bovenlanden verkeerden toen het d r a m a van Goegoer Malintang zich afspeelde, dat wij straks in zijn vollen omvang weergeven.

Alvorens hiertoe over te gaan, melden wij toch nog een paar zaken.

Zullen wij zien hoe Goegoer Malintang zich gehouden heeft, de tegenstelling hiermede werd door de bezetting van Fort v. d.

Capellen gegeven. Deze in T a n a h Datar gelegen versterking werd, zonder dat zij aangevallen was, op aandrang of op aan-raden van den Assistent-Resident van T a n a h Datar voor het dreigend gevaar door de bezetting verlaten. Zij trok op Tandjong

n) De schrijfwijze verschilt. Zij wordt als Goegoe-, Goegoek-, Goegoeq- en Goegoer Malintang aangetroffen.

195

Alam terug. De officier-postcommandant werd hiervoor tot één jaar detentie veroordeeld1).

Na het beëindigen van den Padri-oorlog was over het uitge-breide gebied van Sumatra's Westkust een bentengstelsel ver-spreid gebleven van een 50-tal grootere en kleine posten. Eenige hiervan waren tot sterkten of forten ingericht, andere hadden als eigenlijke verdediging niet meer dan een reduit in een geretran-cheerd k a m p . De kleinere posten hadden 1 officier tot comman-dant, er waren zelfs onderofficiers-tusschenposten, met 40 à 50 man bezetting. In totaal was de niet altijd complete formatie 157 officieren en 5345 man. De militairen waren deels in het ver-sterkte gedeelte gehuisvest, waar allen ook kwamen om den op-gedragen dienst te vervullen. Maar anderdeels en buiten dienst verbleven velen, met vrouwen en kinderen, buiten, vlak bij de sterkte.

Bovendien hielden nog veldtroepen, verdeeld over het geheele gebied, garnizoen in verschillende plaatsen.

Er bestaan over het gebeurde in de Padangsche bovenlanden in 1841 vele beschrijvingen. Ieder sehr., die de geschiedenis dei-Westkust verhaald heeft, vroeg voor Goegoer Malintang volle aandacht. In het archief van het Departement van Oorlog (des-tijds te Batavia) en het archief van het Departement van Koloniën in Den Haag en in dat van het garnizoen te Padang Pandjang werd het verslag opgeborgen door Luitenant J. B. Banzer, den Ren Maart, enkele dagen na het gebeurde opgemaakt. Het werd omstreeks 1918 door den heer IJ. Baan, t h a n s res. Luitenant-Kolonel b. d., tijdens zijn detacheering bij het Indische leger, in bet archief te Padang Pandjang aangetroffen en, met de ver-mischte toestemming daartoe, overgenomen; het journaal is in het veertiendaagsch orgaan van de Kon. Ver. Oost en West van 15 Maart j.1. weergegeven. Sober, eenvoudig, onopgesmukt, zoo-als een officieel relaas pleegt te zijn, is het een waardevol verhaal van het droevig drama. Acht ik het een goede daad van Oost en West bij de 100-jarige herinnering van het wapenfeit het verslag van den commandant zelf weergegeven te hebben, het lijkt mij stellig niet te onpas het verhaal daarnaast te stellen van een ander mede-aanwezige, den Sergeant A. van Holy, aan wien door Luitenant Banzer ook in het bijzonder lof werd toegekend. Het is te vinden in „Fastes militaires", het in 1859 door den Kapitein der artillerie, A. J. A. Gerlach, in het F r a n s c h uitgegeven boek-deel. De sehr, van dit destijds door het Indische leger hoogelijk

:) G. B. Hooyer. De Krijgsgeschicdenis van N. I., I, blz. 213.

196

gewaardeerde werk, had het in het Nederlandsen door Sergeant van Holy opgestelde verslag in zijn boek verwerkt. Men vindt het geheel, nu weer door zeer bekwame h a n d in het Nederlandsch overgebracht, in het hier volgende.

De verdediging van Goegoer Malintang. Vertaald u i t : „Fastes Militaires des Indes-Orientales Néerlandaises" van A. J. A. Gerlach, Kapitein der artillerie. Uitg. Joh. Homan & Fils, Zalt-bommel, 1859.

Het garnizoen van deze schans, of liever van het verschanste kamp van Goegoer Malintang, dat op twee mijl van Batipo ge-legen is, bestond uit een vijftigtal m a n s c h a p p e n1) , onder de be-velen van den Luitenant der infanterie J. B. Banzer. Duizenden opstandelingen, die slechts dorstten n a a r moord en roof, vielen hen onverwacht aan, m a a k t e n zich van de buitenste versterkings-werken meester, die veel te groot waren voor de zoo zwakke be-zetting en staken alle woningen in brand. Onze soldaten, die nauwelijks tijd hadden gehad naar de wapens te grijpen, moesten zich met de punt van de bajonet een doortocht banen naar het binnenste gedeelte van de verschansing, waar de verdediging althans tot het mogelijke behoorde.

Geen enkel teeken had een gewapend oproer doen vermoeden, toen den 24sten Februari, bij het aanbreken van den dag, Ser-geant van Holy ") van een der bastions der schans af ontdekte, dat de op tien minuten afstands van daar gelegen kampong Padang Pandjang vrijwel geheel in vlammen stond. Hij schreef dit feit aanvankelijk toe aan de bekende onachtzaamheid der inlanders, m a a r toen de Sergeant-geweermaker, Schelling, hem was komen zeggen, dat gewapende Maleiers diens woning, die op eenige passen afstands der sterkte lag, waren binnengedrongen, twijfelde hij niet meer of er was sprake van verraad. Oogenblik-kelijk werd de commandant van den post ingelicht en weldra was de geheele bezetting gewapend om de aanvallers, die zich reeds, onder het slaken van wilde kreten, op de kleine troep stortten, terug te dringen. Deze oude, aan den strijd gewende soldaten, in wier midden men nog juist de vrouwen en kinderen had k u n n e n plaatsen, hielden tegen dezen even onverwachten als krachtigen aanval, onwrikbaar stand.

*) Er w a r e n bovendien een veertigtal v r o u w e n en k i n d e r e n .

-) Sehr, d a n k t de i n t e r e s s a n t e bijzonderheden v a n dit v e r h a a l a a n den h e e r Van Holy zelf, die zoo goed is geweest liet a u t h e n t i e k r e l a a s , van hetgeen zich in die ongeluksdagen heeft afgespeeld, te zijner beschikking te stellen.

197

Zij hadden gebrek aan patronen en liepen gevaar van alle zijden ingesloten te worden. Toen gaf Banzer bevel tot een aan-val, in gesloten orde, met de bajonet. Men moest zich tot eiken prijs meester maken van 't reduit — een kleine veldschans, die aan den buitenkant van het k a m p gelegen was — waar zich twee

S I T U A T I E - S C H E T S . nvier- S u m a t r a ' s Westkust.

kloof

Agam Fort de Koek Boven-Landen Bg. Singalang ;V I K o t a

Goegoer A_. . P a d a n g Pandjang

I : 815000.

. P a j a Kombo

Bg. Merapi

.Tandjong Alam

»Fort v. d. Capellen Tanah

Datar

Indische

Oceaan Padang Riboe Riboe

PADANG

kanonnen en het kruithuis bevonden, daar dit punt alleen eenig middel tot verdediging bood en, inderdaad, de vijand merkte

spoedig tot zijn nadeel, dat men daar het noodige had om hem te antwoorden. Evenwel hadden niet allen een wijkplaats in deze veldschans gevonden: Keppel, de kwartiermeester, die op twee-honderd pas afstands van daar woonde, had er zich niet in

198

k u n n e n terugtrekken. Sergeant van Holy begreep, dat er geen oogenblik te verliezen was als men hem wilde redden en hij vroeg tien vrijwilligers om hem te volgen. „Sluipend", zegt hij, „door een ravijn naar den anderen kant van den vestingwal, slaagden wij er in de woning van den luitenant te bereiken, juist op het oogenblik, dat de vijand onze gevaarvolle onderneming ontdekte".

Keppel, die nauwelijks hersteld was van een ernstige ziekte, nog zwak en niet in staat zich van zijn wapens te bedienen, wachtte den dood af te midden zijner zes kinderen, die slechts hem tot steun en schut hadden. Plotseling hoort hij, dat men zijn deur i n t r a p t : hij waant zich reeds verloren, hij drukt reeds zijn kin-deren in zijn armen als om ze met zijn lichaam te dekken, als hij zich door zijn wapenbroeders omringd ziet. Maar de tijd drong:

de officier en de kinderen werden midden tusschen de soldaten geplaatst en men begaf zich naar het reduit, dat onze mannen, ondanks de vervolging van eenige inlanders, veilig en wel bereik-ten. Vader en kinderen waren gered !

Nadat de opstandelingen alles wat h u n in handen viel te vuur en te zwaard hadden verwoest, waren zij gedwongen zich terug te trekken om zich zelf tegen de vlammen te beschermen, die hen van alle zijden bedreigden. Wij maakten van dit oogenblik respijt gebruik — zoo vervolgt de verteller — om, ten einde ons tegen de vijandelijke geweerkogels te beschermen, de borstwering te" verhoogen met behulp van oude munitie-kisten, die wij met zand vulden en aldus aanwendden als bepantsering. Nauwelijks was de schans op deze wijze, zoo goed en zoo kwaad als dat ging, tegen een verrassing beveiligd of de aanval begon: het vuren hield van weerszijden gedurende eenige uren aan, m a a r op het-zelfde oogenblik, waarop men een algemeenen aanval verwachtte, trokken de inlanders zich achter de schanskorven van het k a m p terug. Het reduit had aan alles gebrek : met uitzondering van de oorlogsmunitie, waren alle voorraden verbrand. Een soldaat doodde, door een gelukkig toeval, een klein varken, waarvan elk zijn deel k r e e g e n dat men aan de punt van de bajonet braadde, teneinde het langer te k u n n e n bewaren. Het was het eenige for-tuintje van de bezetting; en toen ieder zijn lijfgoed had ver-scheurd om het aan de arme gewonden te geven, die op den grond lagen, had men niets meer om hen aan te bieden, zelfs geen druppel water om h u n verschroeienden dorst te lesschen. Den volgenden dag begon de schaarschte aan levensmiddelen zich zoo wreed te doen gevoelen, dat men een hond slachtte. „Het gebrek aan water werd ondragelijk", zoo vervolgt van Holy, „en de klachten van onze arme gewonden deden ons het hart breken. Ik besloot me tot eiken prijs water te verschaffen in een rijstland,

In document De kwestie der Falkland-eilanden (pagina 195-200)