• No results found

De kwestie der Falkland-eilanden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De kwestie der Falkland-eilanden "

Copied!
600
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

•k.r - • » r v s - M i S S s : : »

(2)
(3)
(4)

.

(5)

Indië-Vaert,

DOOR

G. L. TICHELMAN.

Reeds lang voor er van Indië-vaert sprake kon zijn, gold de oud-vaderlandsche leus: „die zee houdt, wint de reis" en aan het feit, dat onze Nederlandsche zeevaarders, afstammelingen van Rijnschippers, Noormannen en wellicht bezoekers van het Ultima Tule in een grijzen voortijd, zoo sterk van deze waarheid door- drongen waren, danken wij niet slechts den moed en onder- nemingslust van hen, die h u n leven op de woeste baren waagden om een zeeweg naar Indië's befaamden rijkdom te vinden, m a a r ook den niet minder grooten moed en ondernemingslust van de goede Nederlandsche kooplieden, die h u n geld niet slechts staken in ondernemingen, waar veilig op te bouwen viel en waarvan men spoedig genoeg de nuttige baten kon verwachten, m a a r die groote risico's durfden nemen.

Hel was de Portugees Vasco da Gama, die in 1498, dus zes jaar na de ontdekking van Amerika, den weg via Kaap de Goede Hoop naar Indië heeft ontdekt en sindsdien is deze route ge- durende meer dan 3 % eeuw, althans voor goederen tot in de tweede helft van de vorige eeuw, de meest gebruikte naar Indië geweest en die waarop de Nederlandsche scheepvaart geheel aangewezen was, nadat Heemskerk er niet in geslaagd was een nieuwen weg om de Noord te vinden.

De Portugeezen hielden uit welbegrepen eigenbelang de route om de Kaap zorgvuldig geheim, maar binnen de eeuw slaagden Cornells de Houtman en Pieter Dircksz. Keyser er in dien weg te vinden, gebruik makende van de gegevens van den Haar- lemmer, J a n Huygen van Linschoten, die in Portugeeschen dienst in Indië was geweest. En het sprak vanzelf, dat zij voor dezen tocht, die al aanstonds de meest uitgesproken handelsoogmerken had, zich bedienden van vier spiegelschepen, daar dit immers de schepen waren, die behalve laadruimte, ook gelegenheid boden voor een volledige oorlogsuitrusting en een uitgebreide beman-

i

(6)

4

In deze zeeën, waar men de schimmen meent te ontwaren van hen, die leefden in de rauwe tijden van weleer, is het dan ook, dat de door schip en techniek beveiligde reizigers van dezen tijd alle zelfingenomenheid dienen af te leggen, om in ootmoed te herdenken de hier in gelatenheid verzwegen heldhaftigheid van de veelal onbekend gebleven grooten uit verstorven eeuwen.

Oorlogen noch calamiteiten waren ooit meer in staat de nieuw verworven gebieden van Nederland te vervreemden. Al ging Noord-Amerika verloren, iets van den Hollandschen geest bleef er behouden tot op den huidigen dag. Al kwijnden de bezittingen in het Zuiden van dit werelddeel en geraakten die van West- Afrika in verval, rondom de Kaap zou onze taal nog altijd ge- sproken blijven en in Insulinde, op steeds meer eilanden, onder onloochenbare kenteekenen van steeds meer beschaving en wel- vaart, zou onze driekleur blijven wapperen.

Inmiddels gingen de tijden vooruit, stond de techniek niet stil.

De zeilschepen werden door stoombooten uit de vaart verdrongen en niet alleen op deze wijze werd nu de Indië-vaart aanmerkelijk beveiligd en bekort. Door de opening van het Suez-kanaal in 1869 bood zich eindelijk de langgezochte gelegenheid om direct per zee- schip van Europa door de Middellandsche Zee naar Nederlandsch- Indië te varen. Nederland behoorde tot de eersten, die van deze mogelijkheid een ruim gebruikt maakten. Ook op andere wijze, door den technischen vooruitgang, werd de Indië-vaart steeds meer vergemakkelijkt. De Dieselmotor bracht met één ruk de verbruikscijfers voor brandstof en leeftocht naar beneden. De snelheid van alle nieuwe schepen vermeerderde aanmerkelijk en onze kloeke reeders zijn zelden achtergebleven bij die der andere zeevarende naties; geen tegenspoed van commercieelen of nau- tischen aard, gebrek aan kapitaal, of onvoldoende inkomsten in latere jaren, moeilijke concurrentie of scheepsrampen hebben hen ooit er van af gebracht de traditie der vaderen gestand te doen. Ook die traditie, volgens welke wij er altijd op uit waren te speuren naar nieuwe middelen en mogelijkheden.

Na zulk een uitstekende beoefening der zeevaart lag het voor de hand, dat Nederland niet afzijdig zou blijven van een even ondernemende beoefening van de luchtvaart en drie eeuwen na Coen werd de eerste postvlucht vanuit Nederland naar Insulinde volbracht. De geest der groole voortrekkers was gelukkig nog niet uitgestorven. De navigatie door het wijder en daarom ook hache- lijker r u i m van de lucht, heeft ook zijn de Houtmannen en Kevsers voortgebracht, die wellicht door een later geslacht niet minder geëerd zullen worden dan genoemde zeevaarders thans door ons. En de geregelde vliegdienst op Indië, welke zij succes-

(7)

5

vol begonnen zijn en die slechts door toevallige omstandigheden een, laten wij hopen slechts kortstondige, onderbreking onder- vindt, is stellig een niet minder groote prestatie dan de Indië- vaart om de Kaap in de broze spiegelschepen en fluiten van die dagen.

Het Nederlandsche volk leefde mee met zijn luchtvaart, uit dit volk geboren en door dit volk gedragen, omdat dit in wezen groote en krachtige volk den vliegenden tijd begrijpt en zijn banier in de lucht wil hooghouden.

Dit is geen toeval! Als volk van zeevaarders waren de Hollan- ders altijd ingesteld op groote ruimten, op het onbegrensde. Zij zien in de verten, omsloten door het hemelgewelf. De loop van de zon, de dans van de sterren is h u n na en vertrouwd en zoo wendt zich het denken en religieus gevoel van de aarde af.

Door zijn koloniale politiek, die gezonde ethiek aan d a a d k r a c h t wist te paren, heeft Nederland de innerlijke rechtvaardiging ge- toond voor het bezit van een overzeesch gebied.

Stellig, ook bij de luchtvaart zal niet worden stilgestaan. Wel- licht is de dag niet ver meer, dat de Indië-vaart een onderneming zal wezen, die nagenoeg geen gevaren of risico's meer met zich mee brengt en waaraan elke Nederlander tenminste eenmaal in zijn leven zal kunnen deelhebben. Op dien dag zal een eeuwen- oud en grootsch ideaal in vervulling gegaan zijn: dat ondanks oceanen en woestijnen, die ons op het oppervlak der aarde scheiden, Nederland en zijn Rijksdeelen over Zee niet slechts in den geest, maar ook in tijd en ruimte één geworden zullen zijn.

(8)

Indisch fonds voor particuliere nooden.

De heer F. H. von Meyenfeldt, secretaris van het Hoofdbe- stuur van de Vereeniging „Oost en West", gaf aan zijn artikel in de Octobei-aflevering 1940 van D. I. G. dezen langen titel: „De Hulpverleening van „Oost en W e s t " aan hen, die h. t. 1. in finan- cieele moeilijkheden geraakten door het verbreken van de ver- binding met de beide Indien". Dit opschrift gaf zoo goed weer.

waar het in deze om ging. En de laatste zin gaf aan, hoe men kort samengevat over het bereikte resultaat mocht denken: „Tot nog toe mogen wij trotsch zijn op het bereikte resultaat en met voldoening moge worden geconstateerd, dat het begrip „Toeloeng Menoeloeng" ook voor een belangrijk deel van de Nederlandsche maatschappij een levend beginsel is".

Intusschen is men tot de overtuiging gekomen, dat de regeling van deze aangelegenheid op meer vasten bodem gesteld behoort te worden.

De voorzitter van „Oosl en West", de heer P. J. Gerke, heeft hierover in het officieel orgaan der vereeniging van 23 November

1940 een uiteenzetting gegeven, die wij hier vrijwel geheel over- nemen.

De heer Gerke schrijft :

„Toen de gevolgen van de bezetting van ons land in de tweede helft van Mei 1940 tot hen, die persoonlijke banden met Oost- en West-Indië hebben, duidelijk gingen spreken, is door Indische vereenigingen steun toegezegd aan diegenen, die door het „ver- broken" contact" in financieele moeilijkheden zijn gekomen en die niet door anderen (de „Indische" banken, de Surinaamsche Bank, de ondernemers, het Ministerie van Koloniën, de pensioen- fondsen, studiekassen e.a.) zouden worden geholpen. Het beroep op het publiek, dat begrip van deze moeilijkheden kon hebben, krachtig gesteund door de pers, is beantwoord op een wijze, welke aanvankelijk de verwachtingen overtrof: er is door velen en in totaal veel gegeven. Om tweeërlei redenen is het nochtans noodzakelijk geacht het geïmproviseerd karakter van deze hulp- verleening aan een hechtere, goed doordachte organisatie te

(9)

binden. Zoowel uit personeel als uit financieel oogpunt is bij eenigszins längeren d u u r van de verbroken verbindingen het kleine hoofdkantoor van „Oost en West" niet in staat al het noodige werk kosteloos te verrichten en de onvermijdelijke risico's, verbonden aan het verleenen van voorschotten zonder onderpand, te dragen. Voorschotten: nl. op de te zijner tijd te verwachten geldzendingen uit de Indien. Weliswaar helpen de aan de actie deelnemende vereenigingen bij het beoordeelen van de aanvragen om hulp, m a a r haar steun is voornamelijk moreel en informatorisch. In de tweede plaats is het noodig vooruit te zien: zonder geldelijken steun van veel méér personen en van groote lichamen is — gelijk ons al spoedig is voorgehouden deze bijstand niet vol te houden. De behoeften, welke de Ver- eeniging „Oost en West" en de met haar tot dit doel samenwer- kende Indische vereenigingen, hebben te dekken, zijn, in geld,

± ƒ 10.000 à ƒ 12.000 per maand. Voor het nauwgezet beheer en de verantwoording van een dergelijk bedrag is een andere orga- nisatievorm noodig dan die, waarin het leven van een cultureele vereeniging kan zijn besloten: het zullen vooral financieele des- kundigen moeten zijn — en dan allereerst zij, die in de breede kringen, waaruit men de ruimere bijdragen hoopt te ontvangen, persoonlijke bekendheid en vertrouwen genieten - die den toon aangeven.

Om deze redenen is voorgesteld en goedgevonden de deel- nemende vereenigingen te doen toetreden tot een stichting, een afzonderlijk lichaam, dat zelfstandig handelt en beheert alléén op het terrein der financieele hulpverleening. De officieele be- williging op de Stichtingsakte is nu verkregen; op Donderdag 21 November hebben de samenwerkende vereenigingen ver- gaderd om de dadelijk noodzakelijke maatregelen te bespreken.

Er is een Algemeen Bestuur gevormd uit en representatief voor de aangesloten vereenigingen, dat zich met het algemeen beleid en het algemeen toezicht zal hebben bezig te houden; er is een Dagelijksch Bestuur gevormd, voor het grootste deel bestaande uil leden van het Algemeen Bestuur, dat belast is met de dage- lijksche leiding en afdoening van zaken. Dit Bestuur beslist over de aanvragen om financieelen bijstand. Naast dit Bestuur staat een Baad van Toezicht voor de financiën, uitsluitend bestaande Uit vertegenwoordigers der Oost- en West-Indische circulatie- banken en de bekende drie groote banken in Ned.-Indië. Deze Raäd heeft de bevoegdheid preventieve en repressieve controle uit te oefenen op het beheer en op de verantwoording der geld- middelen, de voorschot-verleening aan bepaalde financieele

(10)

grenzen te binden, bepaalde personen van het ontvangen van hulp uit te sluiten, uitkeeringen te verhoogen of te verlagen, enz.

Aanvankelijk werd vermeend, dat Dagelijksch Bestuur en Raad van Toezicht zouden k u n n e n worden gecombineerd, doch dit is practisch niet mogelijk gebleken.

De Stichting zetelt in Den Haag; de secretaris-penningmeester heeft, dank zij de medewerking van de Nederlandsche Handel- Mij., kantoorruimte gekregen in h a a r bankgebouw aan den Kneuterdijk. In Amsterdam zal, in het „Koloniaal Instituut", een

„filiaal" van de Stichting gevestigd worden om de zaken in Amsterdam te behandelen, evenals tot dusver geschiedde door het bureau van de afdeeling Amsterdam van de Vereeniging

„Oost en W e s t " en de Indische Club. Secretaris-penningm. is de heer L. D. Termijtelen, Kneuterdijk 1, den Haag (gironr. 396963).

Aan de Stichting is de n a a m gegeven: „Indisch fonds voor particuliere nooden"; deze sluit aan bij dien van het fonds, dat in Nederland zoo enorm veel goed gedaan heeft en nog doet.

Moge dit van ons fonds ook k u n n e n worden gezegd! Ik twijfel er niet aan. „Oost en W e s t " heeft in de periode M e i - November reeds heel veel en goed werk gedaan om de begin-moeilijkheden te overwinnen — ter vergadering is daarvan hartelijk getuigd;

de heeren Van Peski, Von Meyenfeldt, Mr. Eskes in Den Haag en de heer Van Geest in Amsterdam, hebben zich maandenlang, dag in dag uit, ook vele avonden, met hart en ziel aan dit werk ge- geven. Ik sluit mij aan bij de zoo sympathieke woorden van den vertegenwoordiger van den Indischen Pensioenbond, de heer Doppenberg, die deze heeren huldigde: ik dank hen uit naam van de geheele vereeniging.

„Oost en W e s t " behoudt in de nieuwe Stichting een belangrijke functie. Maar zij staat niet meer alleen voor de moeilijkheden en voor de verantwoordelijkheid. De basis van den arbeid is ver- breed en hechter. „Oost en W e s t " heeft het allen voor één en één voor allen begrepen en toegepast. Op dien weg ga zij verder".

Amsterdam, 22 November 1940.

* *

Een indrukwekkend cijfer: ƒ10.000 à ƒ12.000 per maand. En voor hoe lang nog? Zij, die tot nu toe reeds hebben bijgedragen, en zij, die een vast bedrag per m a a n d hebben toegezegd, weten dat h u n geld aan een edele zaak en taak is ten goede gekomen.

Maar veel blijft in de naaste toekomst noodig, men blijve dus steunen, men steune krachtig. Het beleid der fondszaken en -aangelegenheden is in uitstekende handen.

(11)

„Waar is mijne moeder?'

Indische Tooneelschets in één Bedrijf

DOOR

H. G. H.

PERSONEN:

W I L L E M DE HEUS, suikerfabrikant.

MEVROUW DE HEUS, zijne echtgenoote, stiefmoeder van Anne.

ANNE DE HEUS, zijne dochter.

GERARD DE HEUS, zijn broer en logeergast.

EDDIE MULLER, chemiker.

DOMINE STERKENBERG, de p r e d i k a n t LUCIE STERKENBERG, zijne dochter

Voorgaanderij der woning van de familie de Heus.

le TOONEEL.

Mevrouw de Heus is in peignoir gekleed met eenig naaiwerk bezig als h e t scherm opgaat.

ANNE.

(In avondtoilet binnenkomend). Goeje middag, mama.

MAMA.

Zoo Anne, is de teekenles afgeloopen?

ANNE.

Ja, Frits heeft goed opgepast; de jongen is er met h a r t en ziel bij. Ik vind het erg leuk, dat mijn broertje mijn eerste leerling is.

MAMA.

Ik heb nooit van teekenen gehouden; geef ook niet om schil- derijen.

logeergasten van de Heus.

(12)

ANNE.

Niet? Dan heeft Frits zijn aanleg zeker van papa, net als ik.

MAMA.

Zou je dat denken? Geloof je aan erfelijkheid daarbij?

ANNE.

Natuurlijk.

MAMA.

Is die blouse van jou niet wat te wijd? Hoe vindt je mijn peignoir?

ANNE.

Aardige stof, koopt u die aan de deur?

MAMA.

Ja natuurlijk en voor de goedkoopte moest ik ze zelf opmaken.

Juffrouw Anne heeft in den laatsten tijd te Brussel zoo veel geld gekost, dat wij hier zuinig hebben moeten leven. Frits ook k a n sedert eenige maanden niet meer in zijn poneywagentje rijden, omdat het stuk is en Papa nog niet tot het bestellen van een ander is overgegaan.

ANNE.

Dat spijt me, maar gelukkig is het geld aan mijne opvoeding besteed niet weggegooid, want ik kan nu mijn eigen brood ver- dienen.

MAMA.

Dat zal zoo gemakkelijk niet gaan; er zijn in Indië genoeg teekenj uf f rouwen.

ANNE.

Hoe noemt u die menschen, teekenjuffrouw?

MAMA.

Zeker, je zegt immers ook pianojuffrouw, kinder juffrouw, enz.

ANNE.

O, zoo! ik heb toch wel idee, dat het mij lukken zal. U k u n t d a n verder uwe japonnen door de modiste laten maken en Frits een nieuw wagentje krijgen. Is er geen brief voor me?

MAMA.

Laat eens kijken (zoekt onder het pak brieven en couranten op tafel). Ja, hier, een brief, blijkbaar van een dame.

ANNE.

f Maakt den brief open en leest dien verrast). O, wat leuk! ik kan geplaatst worden aan een particuliere meisjesschool te

(13)

"Il

Batavia, omdat ik akte-middelbaar heb voor teekenen. Ziet u wel, mama, dat ik zooeven niet te veel zei ?

MAMA.

Dat is wel verbazend vlug; die hebben zeker geen andere k u n n e n krijgen. (Vriendelijker). En denk je die betrekking aan te nemen? en gauw weg te gaan?

ANNE.

( Verwonderd). En ik ben pas een maand tehuis !

MAMA.

O neen, ik vind het best al wou je voor goed tehuis blijven; wat mij betreft is daartegen geen bezwaar, maar je zult je stellig gauw vervelen, want het is hier voor jonge meisjes om te leeren tooveren.

ANNE.

Ik zal er eens met papa over spreken; trouwens ik heb niet veel afleiding noodig, ik k a n mij best zelf bezighouden. Is er niets anders voor mij gekomen?

MAMA.

(Haalt een brief, vooraf door haar onder een courant gelegd, te voorschijn). Jawel, nog een brief — deze is blijkbaar van een heer.

ANNE.

Had u die verstopt onder die courant?

MAMA.

Neen, maar, zie j e van een heer, poststempel Samarang. Heb je daar kennissen, onder de heeren liefst?

ANNE.

(Verheugd, doch ontwijkend). Juist, van Samarang, een heer, die de reis met dezelfde boot maakte (leest den brief, waarvan de inhoud haar zenuwachtig' maakt). De laatste trein . . . . hoe laat komt die hier aan?

MAMA.

Vanwaar ?

ANNE.

Van Samarang.

MAMA.

Die stopt hier zoowat om dezen tijd of iets later, ik weet het niet precies.

ANNE.

W a a r is papa?

(14)

12

MAMA.

Natuurlijk in de fabriek, zooals altijd op dit uur.

ANNE.

Dat is w a a r . . . . maar hij komt toch dadelijk thee drinken?

MAMA.

W a t is er dan toch?

ANNE.

Och, een zaak die rechtstreeks papa aangaat.

MAMA.

Je m a a k t mij n i e u w s g i e r i g . . . . Mag ik het niet w e t e n ? . . . . Heb je geheimen voor mij, jonge dame?

ANNE.

Neen dat is het niet. Of daar zie ik papa al aankomen. (Staat op).

2e TOONEEL.

(Papa komt op, in het wit gekleed).

ANNE.

(Hem hartelijk tegemoet gaande). Goeje middag, papa, hebt u dorst? Wil ik u een kop thee inschenken?

MAMA.

Neen, neen, dat zal ik wel doen, zooals gewoonlijk.

PAPA.

(Tot Anne). Wat is er kind, wal ben je zenuwachtig!

ANNE.

Nu daar is ook wel reden voor, ik ontving met de post twee goede tijdingen.

PAPA.

(Gaat zitten). Zoo, dat doet mij plezier. (Zijne vrouw op- nemend). Sapperloot vrouw, wat ben je deftig van middag! W a a r - om geen saroeng en kebaja zooals gewoonlijk?

MAMA.

Nou, om je de waarheid te zeggen, ik heb besloten voortaan 's middags in peignoir thee te schenken, je vindt me toch nog jong genoeg daarvoor? Anne kleedt zich immers ook direct.

PAPA.

(Niet begrijpend). Zoo — zoo — omdat Anne het ook doet?

Zeker, zeker, je bent ook nog jong (lachend). Toch eigenaardig.

(15)

13

ik voel mij zooveel ouder geworden, nu ik mijn volwassen dochter thuis heb en jou, vrouwtje, schijnt dat integendeel jonger te maken.

MAMA.

Het kleine verschil in leeftijd tusschen Anne en mij maakt mijne positie van stiefmoeder zooveel te moeilijker.

PAPA.

En daarom wil je nog jonger schijnen dan je al bent (lachend) dat vat ik niet goed.

MAMA.

(Geraakt). Vind je dat om te lachen en begrijp je dat niet?

Wel het is toch heel eenvoudig. Ik heb nl. dadelijk gemerkt, dat Anne in mij niet hare tweede moeder zien kan of wil; behalve het geringe leeftijdsverschil, draagt ook nog hare door een bij- zondere opvoeding en alleen zijn, gekweekte zelfstandigheid daartoe bij. Is het dan niet beter, dat zij mij als haar oudere vriendin beschouwt?

ANNE.

Ach mama, ik wil u graag als stiefmoeder erkennen; ik heb vrede met de verhouding door de omstandigheden tusschen ons geschapen. Van mijn k a n t behoeft u geen moeilijkheden te ver- wachten, als u maar rekening wilt houden met mijne al door u zelf opgemerkte zelfstandigheid. Daarentegen kan de verhou- ding v a n oudere tot jongere vriendin niet worden opgedrongen

°i willekeurig aanvaard; die moet voortspruiten uit. . . . uit ons zelve.

MAMA.

(Geraakt). Daar heb je 't al-weer? Anne wil natuurlijk anders dan ik zou wenschen.

PAPA.

«este menschen, niet zoo zwaar op de h a n d ; ik vind het heele- maal onnoodig om die onderlinge verhouding te reglementeeren.

j dunkt alles komt ook zonder te preciseeren terecht, wanneer .Ie beide maar in het oog houdt, dat beschaafde vrouwen, door

iet lot onder een dak gebracht, natuurlijk trachten elkanders genegenheid te winnen, en vooral hier, waar ik van de eene de echtgenoot, van de andere de vader ben. Geen oogenblik heb ik gedacht aan de mogelijkheid, dat bij mij aan huis iets anders dan de reinste harmonie zou kunnen heersenen. (Tot Anne). En nu kleine meid, wat voor goed nieuws heb je ontvangen?

(16)

VHS

14

ANNE.

(Opgewekt). Ten eerste een aanbieding om op ƒ 100 tracte- ment 's maands geplaatst te worden aan een meisjesschool te Batavia, waarvan de leerares in het teekenen en schilderen over eene m a a n d weggaat. Allemachtig leuk en gewichtig, vindt u niet, pa? Ik vind het idee om dadelijk nuttig te k u n n e n worden heer- lijk! De belooning komt dus al heel gauw! ja, want beste paatje, je dochter heeft hard, heel h a r d gewerkt.

PAPA.

Ja, ja, en nu de tweede tijding.

ANNE.

Nu geloof ik, dat u ook zenuwachtig begint te worden, laat mij toch uitpraten. Aan die meisjesschool krijg ik bovendien vrije kost en inwoning. Prachtige aanbieding, nietwaar?

PAPA.

Jawel, maar daar komt natuurlijk niets van in, je gaat voor- loopig niet in betrekking, want je bent nauwelijks tehuis.

MAMA.

(Kuchend). Nu vent, als Anne dat zelf graag wil.

PAPA.

(Ontwijkend). Daar praten wij dan nog wel eens nader over.

E n wat staat er in den tweeden brief?

ANNE.

Hier (reikt hem over) dien moet u zelf maar eens lezen.

PAPA.

(Den brief aannemend). Van wie is deze?

ANNE.

(Ontwijkend). Van wie? Natuurlijk van den onderteekenaar, h è !

PAPA.

(Leest de underteekening). W a t is dat! E. Muller. Toch niet de fabricatie-chef van de suikerfabriek Wonosarie!

ANNE.

Dezelfde — hij is daar vroeger geweest.

PAPA.

Van waar ken je hem?

(17)

15

ANNE.

Uit den Haag en Brussel, en wij hebben samen de reis naar Jndië gemaakt.

MAMA.

(Verbaasd). Ach kom! waarom was je zooeven zoo geheim- zinnig daarmede?

PAPA.

(Die intusschen den brief leest). Zoo, zoo, en nu vraagt hij j e een bezoek te mogen brengen en vertelt dat hij gesolliciteerd heeft om bij mij fabricatie-chef te worden. Vrouwtje waar zijn de brieven voor mij? O, ik zie ze al (een voor een opnemend). Hier is er een van dezelfde hand, laten wij eens zien (leest den brief) ja — ja, Eduard Muller, vroeger te Wonosarie, \x/i j a a r in Europa geweest, daarvan 6 maanden op suikerfabrieken doorgebracht en nu wil hij de vacature hier vervullen. Muller is een handig Chemiker; dien wil ik wel in dienst nemen; bovendien van goede familie en een net jongmensch. Ik heb hem meermalen op de suikercongressen ontmoet. Die zaak is dus in orde. En hoe vindt je hem, Anne?

ANNE.

(Beslist). Heel aardig, ontwikkeld en ik geloof ook met een

1 ijk gemoed.

MAMA.

(Spottend). Dus een geschikt huwelijkscandidaat.

PAPA.

(Boos). Allemachtig vrouw, wat heb je een haast om Anne te Jaten trouwen, zij wil eerst toch wel wat bij haar vader blijven

zou ik meenen.

ANNE.

(Hem omhelzend). Ja natuurlijk, goede, beste vader, daarvoor ben ik toch teruggekomen!

MAMA.

Moet die Muller nu precies hier op de fabriek geplaatst worden?

^an hij niet ergens anders terecht komen, als hij zoo net en knap is'>

PAPA.

Wat heb je toch daartegen? W a a r o m zou ik hem niet aan- nemen, bestaat daarvoor eenige reden?

MAMA.

Zou de directie het wel goed vinden, dat de fabricatie-chef de aanstaande schoonzoon is van den administrateur?

(18)

^ H H n B H B a n n H n v

16

PAPA.

Alweer daarover ! W a t hol je toch door ! Die m a n is nog niet eens hier en toch laat je hem al mijn schoonzoon worden.

MAMA.

Je moet toch verder denken, dan je neus lang is.

PAPA.

(Gemakt). Vrouwtje, wat ben je stekelig!

ANNE.

(Tusschenbeide komend). Paatje, mag ik straks dat bezoek van Eddie ontvangen?

PAPA.

Noem je hem al bij den voornaam?

ANNE.

(Lachend). J a natuurlijk, wij kennen elkaar al zoo goed.

MAMA.

Daar weten we gewoon niets van af, waarom heb je nooit ge- schreven, dat je zoo d r u k met dat jonge mensch omging?

PAPA.

Jawel, nu herinner ik mij wel, dat Anne zijn naam in de brieven genoemd heeft.

MAMA.

Zeker, zooals zij ook de n a m e n van andere jongelui genoemd heeft; m a a r je begrijpt — dat als hij niet uitverkoren was boven de anderen, hij er niet aan gedacht zou hebben hier te sollici- teer en.

PAPA.

Nou ja, Anne zal wel een goede reden hebben gehad om daar- over niet in bijzonderheden te treden.

ANNE.

(Dankbaar). Ja, papa, u begrijpt mij wel.

MAMA.

Zoo, dus ik begrijp je niet!

ANNE.

Ach! Mama, laten wij daarover niet redetwisten; het zou immers de moeite niet w a a r d zijn, ik heb heusch niet opzettelijk onze vriendschappelijke verhouding verzwegen. Er viel zooveel anders te vertellen en je weet natuurlijk niet precies, hoe zulke berichten over jongelui worden opgevat, misschien wel verkeerd en toen was hij niets meer dan een goed kameraad. Vooraf kon ik toch niet weten, wat later aan boord zou gebeuren.

(19)

17 PAPA.

Aan boord gebeurd?

. MAMA.

(Lief). Vertel m a a r gerust, Anne, wat daar is voorgevallen.

ANNE.

O! neen pa, u behoeft zich niet ongerust te m a k e n ; het is niets a n d e r s geweest, dan dat Eddie mij daar ten huwelijk heeft ge- vraagd.

MAMA.

Hemel beware mij! Maar Anne, nu ben je al 4 weken tehuis, en nog met geen stom woord heb je daarover gerept! Hoe vind je d a t toch, m a n ?

PAPA.

(Ziet Anne oplettend aan). Zoo, zoo, heeft hij je ten huwelijk gevraagd !

ANNE.

Maar beste vader, vindt u dat zoo vreemd?

MAMA.

Nou, zoo'n verliefdheid aan boord is gewoonlijk niet van langen d u u r !

PAPA.

(Tot Anne). W a a r o m deed hij dat juist aan boord, jelui kenden elkaar toch reeds vóórdien of waarom heeft hij niet gewacht tot

<le aankomst in Indië?

ANNE.

(Kalm). Dat weet ik allemaal niet, dat moet u hem zelf straks maar vragen.

PAPA.

W a a r o m heb je ons niet dadelijk verteld, dat je een huwelijks- aanzoek hebt ontvangen?

ANNE.

Omdat ik hem toch nog niet aangenomen heb.

PAPA.

W a t heb je geantwoord?

ANNE.

Dat ik nog niet aan trouwen dacht, omdat ik nog niet meerder- jarig w a s.

PAPA.

•Ie bedoelt, dat hij zich eerst van mijne toestemming zou moeten verzekeren.

(20)

18

ANNE.

(Beslist). Neen, dat niet.

PAPA. •

(Verbaasd). W a t dan?

ANNE.

(Weifelend). U moet niet boos worden beste vader, maar ik bedoelde eigenlijk. . . . ik ben 15 j a a r alleen geweest, ben er aan gewend geraakt, in alles zelf te beslissen; u begrijpt, dat ik de keuze van een levensgezel, de allergewichtigste die te doen valt, niet aan een ander, zij het ook mijn vader, k a n of wil overlaten.

Beste Papa, wij zijn in die jaren van elkander vervreemd, u kent mij niet meer; u zou niet eens weten, wie wel en wie niet ge- schikt voor mij is, en dan niet waar, als u eens bedenkingen h a d t tegen de keuze van mijn hart, dan zou ik mij toch niet k u n n e n schikken naar uwe wenschen en dat zou onmin, dus narigheid veroorzaken, terwijl ik zoo graag veel van u wil blijven houden.

Daarom dacht ik, dat het beste was, niet aan trouwen te denken voor mijne meerderjarigheid, dan eerst mag ik alleen beslissen.

PAPA.

(Verdrietig). W a t je daar zegt, Anne, valt mij in zijn nuchter- heid koud op het lijf.

ANNE.

(Hem omhelzend). Lieve pa, ik heb niet bedoeld iets onaange- n a a m s te zeggen.

PAPA.

{Week). Dat weet ik wel kind, m a a r toch! Ik heb 15 j a a r lang mij veel ontzegd om jou een goede opvoeding te doen genieten;

dure kosthuizen heb je gehad, want je, moest goed bezorgd zijn;

kostbare lessen om examens te k u n n e n doen en bovendien heeft het je niet aan comfort en genoegen van allerlei aard ontbroken.

Dat alles heb ik graag voor je bekostigd, omdat het je vorming ten goede kwam. Maar nu ben je per slot van rekening daarvoor zoo dankbaar, dat wanneer het er op aan komt over je huwelijk te beslissen, wat toch de kroon op mijn werk zou moeten wezen, je mij geheel daar buiten zoudt willen laten.

ANNE.

(Ernstig). Maar vader, ik kan u toch dankbaarheid toonen, zonder mijn persoonlijkheid prijs te geven, waar die zich moet doen gelden. O! paatje, denk je daar toch eens even in, dat ik mij een m a n door u zou moeten laten opdringen, dien ik niet lief had. Alleen dat wil ik voorkomen. Ik ben heusch niet ondank- baar, ik houd veel van u, al voel ik mij zelfstandig.

(21)

l i l

PAPA.

O! neen Anne, ik neem het je ook niet kwalijk; alleen die consequenties van onze lange scheiding doen mij zeer.

ANNE.

Maar vader, nu begint u ondankbaar te worden, en niet in schijn, doch inderdaad. Die scheiding heeft toch ook andere resultaten gehad, want uw geld is toch goed besteed. U hebt mij daarmede in staat gesteld om als het noodig is, mijn eigen brood te verdienen.

PAPA.

Om de 15 jaren lange scheiding te doen voortzetten hier in Indië, want hier op de plaats of in mijne onmiddellijke nabijheid kun je geen stuk brood verdienen.

ANNE.

(Lachend). Goeje vader, wat bent u aan het mopperen ge- r a a k t ; ik blijf natuurlijk zoo lang mogelijk bij u.

MAMA.

Zeg man, die mijnheer Midler behoeft toch niet bij ons te logeeren, als hij straks komt?

PAPA.

Hij kan dadelijk in de woning van den fabricatie-chef t r e k k e n ; laat m a a r wat meubilair daarheen brengen en je wilt hem wel uitnoodigen voorloopig bij ons te komen eten, niet w a a r ?

MAMA.

Ach ja, een gast meer of minder!

ANNE.

Die goeje p a p a ! Eddie zal dat heel aardig van u vinden!

MAMA.

O! ja natuurlijk!

ANNE.

Daar hoor ik een rijtuig! Dat is hij zeker (kijkt naar buiten).

Ja> dat is hij ! (Snelt weg; ook mama gaat heen, doch in andere richting).

3e TOONEEL.

Eddie komt op in Hollandsehe zomerkleeding, voorafgegaan door Anne.

ANNE.

Hier Papa, stel ik u mijn vrind Eddie Muller voor.

(22)

20

PAPA.

Dag, Muller, hoe gaat het; wij kennen elkaar nog van vroeger.

EDDIE.

Juist mijnheer de Heus, van de suikercongressen bedoelt u niet w a a r ? Hebt u mijn schrijven ontvangen?

PAPA.

Zeker, de zaak is gezond; je k u n t hier als fabricatie-chef in- vallen.

EDDIE.

Dank u zeer, mijnheer de Heus; ik wil u gaarne verzekeren al mijn krachten te zullen inspannen om u te voldoen.

PAPA.

Daar twijfel ik niet a a n ; en mijn dochter ken je al.

EDDIE.

Ja, mijnheer de Heus, ik heb het voorrecht gehad met Anne kennis te maken in Den Haag en zag haar daarna te Brussel terug

PAPA.

(Leuk). Alleen bloot toeval zeker.

EDDIE.

(Lachend). Neen mijnheer de Heus, ik wist, dat Anne daar aan de studie was, daarom ben ik voor hetzelfde doel ook daar- heen gegaan.

PAPA.

Hoe ben je zoo aan het schilderen geraakt?

EDDIE.

Van jongs af aan heb ik veel geteekend en geschilderd.

ANNE.

Paatje, u moet zijn werk bij gelegenheid eens zien.

PAPA.

E n aan welk genre heb jij je gewijd?

EDDIE.

Het liefst schilder ik vrouwenportretten; ook vrouwenfiguren.

ANNE.

Naakt bedoelt hij.

PAPA.

Naakt? waarom nu juist n a a k t ?

(23)

21

ANNE.

Ik moet lachen om dien verbaasden papa van mij. Een naakt vrouwenlijf is immers het mooiste wat er bestaat voor een schilder. Dat wist u toch wel !

PAPA.

(Lachend). En jij schildert zeker naakte mannenlijven?

ANNE.

(Lachend). Dat heb ik dikwijls gedaan, stellig, maar dit is toch mijn „fort" niet; ik maak meer werk van landschappen, bloemen, interieurs.

PAPA.

En hoe k w a m Muller aan de modellen?

EDDIE.

Voor die vrouwen-figuren bedoelt u? Die zond Anne mij.

PAPA.

(Schaterlachend). Die vind ik kostelijk! Een ongegeneerde boel was dat daar.

ANNE.

Maar papa!Dat kon ik toch gerust doen voor een kameraad.

Andere schilders kiezen zelf h u n modellen, m a a r Eddie had dat nog niet bij de hand gehad.

PAPA.

Nu, ik heb er vrede mee. Zoo, dus, je bent naar Brussel ge- togen om met Anne samen te schilderen. E n verder was je weer aan boord van hetzelfde schip, dat h a a r hierheen bracht. W a t moesten jelui samen aan boord doen?

EDDIE.

(Verlegen). W a t zal ik u zeggen, mijnheer

ANNE.

Lachend). Zeg m a a r niets, je merkt toch wel, dat papa je nu

m het ootje gaat nemen.

PAPA.

Nu da n ail e gekheid op een stokje. Muller, wij zullen je niet

e logeeren vragen, m a a r mijn vrouw is bezig het huis van den labricatie-chef voor je logeable te m a k e n ; je k u n t echter bij ons komen eten, totdat je zelf bedienden hebt gehuurd.

EDDIE.

U is wel vriendelijk; kan ik even met mevrouw de Heus kennis maken?

(24)

•22

PAPA.

Ze is achter, straks zal ze wel hier komen.

ANNE.

(Schalks). Pa, hoe vindt u Eddie nu geworden, na zijn Euro- peesche opfrissching?

PAPA.

(Ondeugend). Precies als jij hem vindt.

ANNE.

(Haar vader omhelzend). O! dan weet ik genoeg. Ik ga nu even m a m a roepen.

PAPA.

Goed, vraag of m a m a even bij mij wil komen. (Mama komt op).

O ' het hoeft niet meer, daar is m a m a al. Vrouwtje — Meneer Muller (hem voorstellend). Mijn vrouw — (beiden buigen).

Anne, laat jij Eddie even het vergezicht op den berg m t de achter- gallerij zien. (Anne en Eddie gaan heen). (Geraakt). Ik geloof, dat jij de laatste dagen wat ontstemd bent.

MAMA.

J a natuurlijk, hoe k a n dat ook anders. Anne heeft het heele huishouden op stelten gezet. We beteekenen niets meer en Frits moet ook al naar haar pijpen dansen.

PAPA.

Ie bent prikkelbaar geworden, dat merk ik wel. Nu eens voor goed vrouwlief, ik verlang, dat bij mij aan huis de vrede bewaard blijft en dat jij vooral genoeg tact zult toonen om met Anne op te schieten; voor haar zelve sta ik in.

MAMA.

Ja natuurlijk is het mijn schuld.

PAPA.

Je bent onaardig tegenover haar.

MAMA.

Zij is het ook tegenover mij.

PAPA.

Dat ligt niet in haar a a r d ; dan heb jij aanleiding gegeven.

MAMA.

Die malle k u r e n en haar zelfstandigheid; al heb ik geen examens afgelegd, ik ben toch ouder en de vrouw van haar vader.

(25)

2.3

PAPA.

Als zoodanig zal ze je moeten respecteeren, maar vooral vrouwtje, verlang toch voorloopig niet, als je blieft, dat ze je als

haar moeder beschouwt; wanneer dat ooit komt, dan toch pas later en alleen als je haar als een moeder tegemoet komt. Juist omdat jij de oudere bent, moet het ijs door jou gebroken worden.

Doe mij plezier en probeer dat. W a a r is Frits? die heb ik van- midag nog niet gezien.

MAMA.

Hij is aan het spelen in den t u i n ; zijn teekenles heeft hij al gehad; Anne was tevreden over hem.

PAPA.

Ik geloof, dat Anne dol op hem is.

MAMA.

Op wien?

PAPA.

Op Frits natuurlijk.

MAMA.

O!

5e TOONEEL.

(Eddie komt op, doch blijft aarzelend staan).

PAPA.

Wie van ons beiden moet je hebben?

EDDIE.

Ik wilde u, mijnheer de Heus, gaarne spreken.

MAMA.

Nu, dan ben ik overbodig - - U blijft van avond bij ons eten, mijnheer Muller?

EDDIE.

Heel graag, mevrouw. (Mama gaat heen) (tot papa). Eigenlijk wilde ik u nu even alleen spreken over eene particuliere aange- legenheid van het grootste gewicht voor m i j . . . . en ook voor Anne.

PAPA.

/Zenuwachtig). Ja, ja, laat hooren.

EDDIE.

Zooals u weet, ken ik Anne goed, en zij mij. Ik heb haar lief gekregen en kom nu om hare hand vragen, h a a r hart bezit ik al.

(26)

24

PAPA.

Zoo — zoo, j a kijk eens, - - wat mij betreft, ik heb geen be- zwaar, integendeel. Maar Muller zeg eens oprecht — ben je gezond ?

EDDIE.

Ja zeker, wees gerust, mijnheer de Heus, ik ben kerngezond, heb altijd solide geleefd.

PAPA.

Goed, goed, en dan heb je nog een Inlandsche huishoudster misschien?

EDDIE.

Bij mijn vertrek naan Europa liet ik h a a r naar huis gaan met voldoende geld om gedurende mijne afwezigheid te k u n n e n be- staan en met de afspraak haar later terug te nemen, want zij is handig en t r o u w en heeft bovendien een zoontje.

PAPA.

Van jou"?

EDDIE.

Ja, van mij; m a a r nu verandert de zaak. Die belofte k a n ik niet gestand doen.

PAPA.

Neen natuurlijk niet, dat spreekt vanzelf. En waar is dat kind?

EDDIE.

Bij de moeder, het is pas twee j a a r oud.

PAPA.

En wat moet er met dat kind gebeuren?

EDDIE.

Bij de moeder blijven.

PAPA.

Niet erkennen en opvoeden?

EDDIE.

Ach neen, ik zal het m a a r Inlander laten worden, ik geloof, dat het zich daarbij 't gelukkigst zal voelen.

PAPA.

W a t belief? Inlander laten worden! Ik krijg kippenvel als ik er aan denk, dat Anne in de dessa tot gewone Inlandsche vrouw had moeten opgroeien! Later uitgehuwd aan een leelijken met modder bemorsten Javaan en moeder van eenige naakte rijst- buikjes! O! foei! als ik haar zoo had moeten ontmoeten! Of

(27)

25

misschien nog erger, bijv. als concubine van een Chinees of E u r o - peaan, weggejaagd door den heer gemaal wegens een gril of uit jalouzie, of de hemel mag weten wat voor reden! God zij dank!

wat voel ik op dit oogenblik recht duidelijk goed gehandeld te hebben met Anne, die nu in veilige haven is beland. Als ik dat nog bedenk, toen zij wegging; een mieserig, donker uitziend meisje van 5 j a a r oud; zij sprak bijna geen woord Hollandsch;

was ondeugend, koppig, totaal bedorven door hare moeder, een kampong-kind bijna. En nu wat is zij opgebleekt, spreekt h a a r talen, heeft examens gedaan, schildert goed en wat een élégance, enfin in een woord op en top een d a m e ! wat een verschil met vroeger! En w a a r o m zou zij niet gelukkig zijn? Malligheid! Zij ziet er goed uit, is gezond en beschaafd, kan trouwen als zij wil, kan even goed als zij dat liever doet, haar eigen brood verdienen, wat zou dan, haar levensgeluk in den weg kunnen staan. Gerust geloof me, het Indische kind vroeg naar Holland zenden, dat is de ware methode!

EDDIE.

Vindt u het geen bezwaar, dat het kind van zijn eigen moeder moet vervreemden? Is dat geen fout? Kan een kind in zijn prille jeugd buiten zijn moeder? Is dat gemis wel te vergoeden? Een kind, dat zijn moeder mist, om het gemoedje uit te storten om te leeren aanhankelijk en gevoelig te zijn, moet dat niet eenzelvig worden, misschien wel flink, m a a r tegelijk stroef en hoekig? Ik bedoel niet Anne in het bijzonder, w a n t die m a a k t een gunstige uitzondering, m a a r Indische kinderen in het algemeen.

PAPA.

Jawel, jij wilt handelen volgens de meer moderne opvattingen, dat het kind door zijn geboorte uit de moeder en door de melk

va n de moeder, meer de moeder dan den vader toebehoort, dus

°ok in h a a r sfeer moet blijven. Enfin, dat moet je zelf weten; wij worden het daaromtrent toch niet eens. Maar k a n ik er in elk geval op rekenen, dat Anne geen last van je ménagère zal onder- binden? Dat is toch de hoofdzaak voor mij.

EDDIE.

ß a t verzeker ik u. Ik zal voor haar een erf met huis koopen en haar verbieden verder van zich te doen hooren.

PAPA.

Juist, daar k o m t het op aan, verbieden van zich te doen hooren.

Je hebt me goed begrepen. Weet Anne van die vrouw iets af?

EDDIE.

Neen, ik heb nooit met haar daarover gesproken.

(28)

26

PAPA.

Ja, dat is ook beter zoo. Nu nog iets. Je hebt Anne aan boord ten huwelijk gevraagd.

EDDIE.

Juist.

PAPA.

W a a r o m wachtte je niet daarmede tot je komst hier?

EDDIE.

Om u de waarheid te zeggen, aan boord in gezelschap van Indische jongelui hoorde ik weer van die verhalen uit het leven in de binnenlanden. Ik werd daardoor herinnerd aan het bestaan van mijn huishoudster en haar kind. In Europa is het zoo heel anders en bovendien ik had Anne lief gekregen. Ik schrok dus op en toen werd het besef in mij wakker geschud, dat als Anne van die verhouding mocht hoor en, zij welicht uit humaniteit zich niet tusschen die vrouw en mij zou willen plaatsen.

PAPA.

Ach! kom.

EDDIE.

Ja — ja, ik ken Anne; zij zou daartoe in staat zijn. Ik dacht toen dus hoe eerder hoe beter verloofd, het dadelijk bij aankomst hier publiek gemaakt en verder zoo spoedig mogelijk getrouwd.

Maar Anne wilde toen niet beslissen. Zij vroeg uitstel tot hare meerderjarigheid.

PAPA.

Ja, — ja, dat weet ik. Maar, zeg eens, zij is nog niet daaraan toe.

EDDIE.

(Lachend). Ja, en t o c h . . . . m a a r dat zal zij zelve u beter kunnen ophelderen. Ik zal h a a r even roepen (gaat naar de deur).

Anne, Anne, je vader roept je. (Anne, vlug aangeloopen, blijft schalks in de deurpost staan).

6e TOONEEL.

PAPA.

Zeg Anne, hier doet zich een moeilijk geval voor. Nu vraagt Eddie mij om je h a n d en je bent nog niet meerderjarig!

ANNE.

. .(Lachend haar vader omhelzend). J a paatje, ik houd zooveel van u, dat ik mijn zelfstandigheid prijs geef ditmaal. Beslist u nu maar.

(29)

27

PAPA.

(Lachend). O ! die slimme vogel. Ze weet nu al dat ik met haar keuze instem en laat nu quasi mijne toestemming vragen Heust hartelijk zijne dochter). Maar hoort eens Eddie en Anne.

gaat jelui nu even ook naar mama, om hare toestemming.

ANNE.

( Verbaasd). Hare toestemming !

PAPA.

J a . . . . toe n u . . . . om mij plezier te d o e n . . . . zij weigert toch n i e t . . . .

EDDIE.

Kom Anne, laat ons dan . . . .

ANNE.

Ga jij m a a r alleen (Eddie gaat aarzelend heen).

PAPA.

(Tot Eddie). Wil ik de zaak inleiden ?

ANNE.

I Ernstig). Neen pa, laat hem alleen gaan, blijft u even hier.

PAPA.

(Verrast). W a t is er kind?

ANNE.

(Zenuwachtig). Vader . . . . waar is mijn moeder?

PAPA.

f Ontsteld). W a t blief?!

ANNE.

(Ongerust). O! ik zie het al. Daar is iets, dat u voor mij ver- borgen hebt gehouden. O! pa, zeg dadelijk waar ik aan toe ben!

Zoo dikwijls heb ik in mijn brieven naar mijne moeder gevraagd

en u gaf daarop geen antwoord. W a s mijn moeder een Inlandsche vrouw?

PAPA.

.Ia kind, een brave vrouw.

ANNE.

O vader! waar is zij nu dan? toch niet. . . . toch niet dood?

PAPA.

''Zich vermannend). Ja, zij is dood.

(30)

28

ANNE.

(Snikkend aan de borst van haar vader). Is moeder al lang geleden gestorven?

PAPA.

Al lang geleden. (Mama en Eddie komen opgewekt pratend binnen).

MAMA.

Nu Anne, hartelijk gelukgewenscht (geeft Anne een kus op het voorhoofd). Ik vind het recht aardig van je, dat je ten slotte je ouders toch daarin kennen wilt. Eddie, je h a d t het veel slechter k u n n e n treffen hoor! (tot haar man). Ventjelief, moeten we niet een glas champagne op het engagement drinken?

PAPA.

Natuurlijk. W a c h t een oogenblik. Ik zal de ronzebons laten komen, dan k u n n e n wij straks onder de tonen van de muziek het nieuwe paar den heilwensch toedrinken. Vrouwtje, telefoneer jij even den controleur en zijn vrouw, of ze hier willen komen pret- maken, ik zal de hutjes op de fabriek laten uitnoodigen.

MAMA.

Dat treft juist goed, dat we logés hebben ! Hoe meer zielen hoe meer vreugd.

PAPA.

Nu jongelui, houdt jelui elkander gezelschap, wij zullen het noodige gaan voorbereiden. W e hebben al lang de muziek niet ge- hoord. Ik heb plan om van avond de bloemetjes eens buiten te laten zetten! (Papa en mama gaan opgewekt pratend heen).

7 e TOONEEL.

EDDIE.

(Omhelst Anne). Anneke-lief, nu ben je dus de mijne! Ik voel me zoo in-gelukkig!

ANNE.

Eddie, het is misschien ondankbaar van mijn kant, maar ik vind dat feest straks had papa maar achterwege moeten laten.

EDDIE.

Verbeeld j e ! Het engagement van de dochter van een admi- nistrateur publiek maken zonder muziek! Dat zou hier in de binnenlanden eenvoudig onmogelijk zijn. Daar zou volgens velen,

«een zegen op k u n n e n rusten.

(31)

29 ANNE.

Zeg eens Eddie, denk je heusch, dat we samen gelukkig zullen worden?

EDDIE.

(Droogjes). Heb je dan donkere voorgevoelens?

ANNE.

Neen dat niet (na een korte pauze) Eddie. . . . heb jij dat ook, het gevoel alsof je al jaren in Indië terug bent?

EDDIE.

Hoe zoo?

ANNE.

Wel ik ben nu pas een maand hier en voel mij toch al een heel ander mensch dan in Europa.

EDDIE.

Dat dankt je de koekoek!

ANNE.

Nou !

EDDIE.

In Europa was je toekomst nog een donkere nacht, nu een heldere dag.

ANNE.

f Glimlachend). Je bedoelt beschenen door de zon der liefde!

EDDIE.

(Nader en kust haar). Juist mijn meiske.

ANNE.

J a maar Eddie, ik had toch in Brussel al het gevoel, alsof ik met je verloofd was, alsof we tenminste bij elkaar behoorden.

EDDIE.

Als ik eerlijk mag zeggen, had ik dat gevoel daar niet bijster duidelijk. Hoeveel zoentjes bv. heb ik daar van je gehad?

ANNE.

Natuurlijk geen een, dat mocht ook toen nog niet.

EDDIE.

Zoete Anne, en ik hield toen al zielsveel van je.

ANNE.

Ik ook van jou Eddie, en heb toch niet meer intimiteit ver- langd.

(32)

• ^ • • i

30

EDDIE.

Dan vindt je zeker, dat ik je vandaag teveel aanhaal (kust haar opnieuw).

ANNE.

Heb je me zoo aangehaald?

EDDIE.

(Lachend). Die vind ik kostelijk! Dat merk je dus niet eens, dat verschil? Nu moet ik je toch wat vragen. Je bent in aan- merking genomen de omstandigheden van dit oogenblik, zoo stil, zoo absent. . . . is er iets, dat je hindert?

ANNE.

Ach, niets bijzonders, Eddie, je moet daarop niet letten, het zal wel overgaan. Ik zei zooeven. . . . ik ben dezelfde niet meer.

EDDIE.

(Liefkozend). W a t is er dan toch in je veranderd mijn poesje?

ANNE.

Mijn. . . . ik weet niet goed hoe dat uit te d r u k k e n . . . . mijn levenslust zou ik bijna zeggen.

EDDIE.

O h o ! wat een groot woord! Gekheid, het is niets anders dan het acclimatisatie-proces, dat je neerdrukt.

ANNE.

Misschien voor een deel. De hoofdzaak is toch, dat ik mij in E u r o p a eene andere voorstelling had gevormd van alles wat ik hier zou vinden. Het is zoo ongelukkig, dat men zijne verwach- tingen altijd te hoog spant.

EDDIE.

Is het nu wel zoo erg als jij je dat inbeeldt? Je bent gezond, jong, je vader heeft je met open armen ontvangen en lest best. . . . je hebt mij gekregen. Mijn hartje, wat verlang je nog meer?

ANNE.

Mijne moeder had ik willen terugzien! Natuurlijk bescheiden op den achtergrond blijvend, m a a r dan toch hier in huis, zoodat ik bij h a a r kon zijn. Papa zei zooeven, dat ze lang geleden over- leden is. Weet je wel wat dat beteekent, je moeder niet gekend te hebben !

EDDIE.

(Medelijdend). J a poesje, m a a r dit k a n nu eenmaal niet meer;

jij hebt toch nog je vader, die getuige van ons geluk k a n wezen.

Ik mis mijn beide ouders.

(33)

31

ANNE.

(Meewarig). J a ventje, jij treft 't nog slechter dan ik (haalt zijn hoofd naar zich toe en kust hem op beide wangen).

8e TOONEEL.

OOM.

(Binnenkomend). Zie zoo! Daar snap ik jelui! (tot Eddie). Ik behoef niet te vragen wie jij bent. Natuurlijk Muller. Nu ik ben de oom van Anne. Wel gefeliciteerd samen! (Geeft Anne een kus en Eddie de hand). Ja, dat vinden jelui natuurlijk heel gewoon, zoo knusjes bij elkaar te zitten.

ANNE.

O ja, we hebben in Brussel veel samen geschilderd op hetzelfde atelier.

OOM.

(Ondeugend). Och kom, waren jelui daar dan al met elkaar verloofd, misschien wel half en half getrouwd, hè, zoo volgens 's lands wijs!

EDDIE.

O, foei oom ! wat denkt u wel van ons !

OOM.

Nou, nou, het zou toch niet onmogelijk zijn geweest. Ik heb een paar weken gelogeerd vlak naast een student in de medicijnen in het quartier Latin te Parijs. God zal me kraken, wat ging dat daar fideel toe !

9e TOONEEL.

(Papa. Dominé en Lucie komen op. De beide laatsten wenschen de verloofden geluk).

LUCIE.

W a t is dat leuk! vanmiddag aan de rijsttafel, Anne, kon je nog niet vermoeden, dat je eenige uren later verloofd zou wezen.

ANNE.

Neen, dat het vandaag zou gebeuren, wist ik toen nog niet.

Eddie is ook zoo onverwacht gekomen. Maar oom, wat zei u zoo- even van fideel toegaan in Parijs?

OOM.

Wel, mijn b u u r m a n bv. die was niet alleen. Hij had wat ze hier noemen een juffertje voor de huishouding bij zich.

(34)

32

EDDIE.

Dan was die b u u r m a n zeker zoo heel jong niet meer.

ANNE.

Of hij heeft een ongelukkige liefde gehad.

OOM.

Van dit laatste weet ik niet af; hij was in de dertig.

EDDIE.

Ja, zulke lui waren er te Brussel ook, zelfs onder onze kennis- sen, m a a r ze maakten toch niet de meerderheid uit.

ANNE.

Gelukkig niet, want vele van die vrouwtjes leiden een armoedig bestaan.

OOM.

Zij krijgen zeker meer maneschijn dan biefstuk.

DOMINE.

(Tot Lucie). Lucie zou je niet wat met Frits in den tuin wandelen?

ANNE.

Straks gaan we samen wat oploopen.

OOM.

Die banden zijn zeker nog al los hè?

EDDIE.

Zegt u dat niet. Nietwaar Anne, wij kennen voorbeelden van het tegendeel.

ANNE.

Zeker en juist die onderlinge trouw, dat samendeelen van ont- bering en moeilijkheden, dat hard werken van den man, dat op- gewekt discours van het dametje om haar minnar op te vroo- lljken, dat alles deed mij allengs vrede hebben met die eigen- aardige verhouding, die mij in den beginne tegenstond. Ik zelf zou me niet k u n n e n schikken in dergelijke leefwijze, dat moet ik vooropstellen, maar ik werp toch geen steen op haar, die er wel toe over gaat.

DOMINE.

U schijnt op dat gebied geprononceerde ideeën te hebben, juffrouw de Heus.

(35)

33

ANNE.

Och, dominé, ik heb te Brussel zoo dikwijls ware, duurzame genegenheid gezien zonder huwelijksband en daarnaast gehoord van evenveel ontrouw tusschen gehuwde paren, dat ik die eerste verhouding niet meer k a n verafschuwen.

DOMINE.

Maar u cijfert nu geheel weg, dat bestendige trouw ook in het huwelijk voorkomt en houdt anderzijds geen rekening met het feit, dat ook aan die onregelmatige verhouding de ontrouw wel knaagt.

ANNE.

U moet mij niet verkeerd begrijpen, ik zie de schaduwzijde van die door u veroordeelde leefwijze niet over het hoofd. In- tegendeel, waar, om bij Brussel te blijven, een student zijn meisje, dat hem hare jeugd gaf en sedert t r o u w bleef, verstoot om welke reden dan ook, daar acht ik hem schuldig, al is dat meisje van lager stand en ik veroordeel ook het meisje of de vrouw, die de verstootene vervangen wil, in of buiten huwelijk.

OOM.

(Lachend). Lieve Anne, dan vel je het vonnis over een heele boel m a n n e n en vrouwen; hoor je dat Muller?

ANNE.

O Eddie weel al lang hoe ik daarover denk.

LUCIE.

(Zenuwachtig). Ja, ik vind dat Anne gelijk heeft, ik zou nooit willen trouwen met zoo'n veranderlijken Brusselschen student.

OOM.

(Leuk). Ook niet met een rijken Hollandschen weduwnaar?

LUCIE.

(Met overtuiging). Ajakkes, neen.

(Oom en Anne lachen hartelijk; Papa en Eddie doen alsof ze niet geluisterd hebben).

DOMINE.

(Streng). Lucie, dat zijn geen onderwerpen die jij bespreken m a g ; nu moet je heusch wat gaan wandelen, kom sta op (brengt haar naar de deur).

ANNE.

(Lachend). Denkt u, dat Lucie daarvan bederven zal? Dominé.

(36)

34

DOMINE.

Natuurlijk. Helaas, zij moet in de Indische samenleving onver- mijdelijk al meer van dergelijke zaken hooren en zien, dan ge- wenscht is voor een rein ontvankelijk meisjesgemoed.

ANNE.

Is in Indië de maatschappij zooveel immoreeler dan in Europa?

EDDIE.

(Beslist). Geen kwestie van.

PAPA.

Eerder zou ik het tegendeel meenen.

DOMINE.

Met uw verlof heeren; ik zou niet durven beslissen, waar men zedelijk hooger staat; moraliteit is immers een veelzijdig subjec- tief begrip Als ik het samenleven in wilden echt met Inlandsche vrouwen hier afkeur, dan stelt men daartegenover de in Europa gebruikelijke geheime omgang in velerlei vormen tusschen m a n en vrouw. Wijst een ander weer op de echtbreuk bij Westersche.

volken, ik zou op mijne beurt den staf kunnen breken over het wegzenden van de onschuldige Inlandsche concubine, dikwijls met de.vrucht van het samenleven in haar schoot!

ANNE.

(Belangstellend). Gebeurt dat hier dikwijls?

DOMINE.

Meer dan ge nu vermoedt, wordt de vrouw hier, vooral de Inlandsche, als een stuk speelgoed beschouwd.

EDDIE.

Dominé, ik betwijfel of dat in Europa minder voorkomt. Wel r a a k t het hier meer bekend; wij teven in de tropen minder achter slot en grendel dan daar.

PAPA.

Wij verbergen hier minder.

OOM.

(Lenk). Het bloed is hier warmer.

DOMINE.

Nu reeds blijkt de juistheid van mijn stelling, dat het begrip moraliteit niet vast staat; wij k u n n e n dus naar dien maatstaf geen vergelijking treffen.

(37)

3 5 MAMA.

(Die het laatste bij de deur staande heeft gehoord). Mag ik even het discours onderbreken? Ik waarschuw, dat het al laat is, de muziek zal wel gauw komen en ook de gasten, misschien wil het gezelschap zich nog verkleeden. . . .

ANNE.

Ik blijf zooals ik ben — en jij Eddie k u n t me blijven gezel- schap houden, jij bent ook al in avondtoilet.

OOM.

Ik behoef me toch niet in het zwart te steken!

PAPA.

Wel neen, in het wit natuurlijk.

(Mama, papa, oom en dominé gaan heen).

10e TOONEEL.

LUCIE.

(Half gekleed voor het feest). Ben je alleen Anne? O! met meneer Muller !

ANNE.

W a t is er?

LUCIE.

Terwijl ze mij bij het kleeden hielp, zeide je naaister me, dat als je alleen was, ik je dit pakje moest geven. Zij durfde dat niet zelve te doen. Hier heb je het (heengaande) tot straks.

ANNE.

Een p a k k e t !

EDDIE.

W a t kan dat wezen, verwacht je iets?

ANNE.

(Het pak losmakend). Neen.

EDDIE.

Dan is het misschien een verrassing, een mop van eenige geestige employés!

ANNE.

Dat zou ik wel leuk vinden, ik hoop er hartelijk om te kunnen lachen, dat zou mij in de stemming voor het feest k u n n e n bren- gen. (Beziet het adres, dat na zichtbaar is geworden). Een maleisch adres, wat is dat?

(38)

:;ii

EDDIE.

(Komt nieuwsgierig nader en neemt het pakket in handen). J a het is toch aan jou gericht, wil ik 't openmaken? (Maakt het open, ontpakt een doosje en een brief). Een doosje met een brief in het maleisch.

ANNE.

(Verrast). In het maleisch van wie? geef maar hier; ik kan 't zelf wel lezen.

EDDIE.

(Leest argeloos de onderteekening). Mamah Anne!

ANNE.

Mamah Anne! De moeder van Anne!

EDDIE.

(Schrikt). Dat is een vergissing.

ANNE.

(Die het doosje opgenomen heeft). Kijk eens een gouden ring.

W a t voor letters staan erop gegraveerd! W. d. H. Dat is Willem de Heus, dat is papa! Dus geen vergissing. Geef den brief m a a r hier !

EDDIE.

(Die den brief vluchtig doorloopen heeft, ontsteld). Dat is verkeerd bezorgd, het is niet voor jou bestemd. Ik zal alles m a a r weer inpakken

ANNE.

Laat mij eerst den brief lezen.

EDDIE.

(Steekt hem in zijn zak). Ach, wat zou je d a a r a a n hebben. Geef den ring ook terug.

ANNE.

Neen Eddie. W a t zie je bleek! W a t staat er toch in den brief?

EDDIE.

(Radeloos). Je zult hem niet lezen, geef hier den ring (wil hem uit Anne's handen rukken).

ANNE.

(Opgewonden). Maar Eddie, je m a a k t me bang, je wilt iets voor me verbergen, een ring met papa's initialen, een brief van m a m a h Anne! W a t moet dit alles beteekenen?

(39)

3 7 EDDIE.

(Beslist). Ik moet den ring terugzenden. Anne, bij alles wat je heilig is, geef hier Morgen zal ik 't ophelderen, vandaag niet;

we moeten straks feestvieren, "dat kan zoo niet.

ANNE.

(Ontsteld). O Eddie, wat is er dan toch! Ik voel mij zoo angstig door je geheimzinnigheid. Laat mij den brief lezen, toe nu Eddie.

EDDIE.

(Wil met den brief wegloopen). Neen, wacht tot morgen.

ANNE.

(Achterhaalt hem en neemt den brief uit zijn zak, terwijl hij haar den ring afhandig maakt; zij leest daarna haastig den brief J.

Deze brief is wel degelijk aan mij gericht, aan haar dochter Anne van moeder, die a r m is aan goederen, m a a r rijk aan moederliefde en herinnering jegens haar eenig kind, dat zij niet mag terug- zien, omdat de vader dat verboden heeft. Zij zendt nu m a a r den ring, door mijn vader aan haar geschonken bij mijn geboorte. O ! Eddie daar staat het! De brief is van mijn moeder. . . . die nog leeft! (Zij wankelt en valt in zwijm op een stoel met het gelaat tusschen de armen op tafel. Eddie haalt een glas water en geeft haar te drinken. Zij komt bij). Mijn moeder, Mijn moeder leeft!

(Barst eerst in snikken uit en staat daarna met een rak op). Ik wil haar zien! Vader heeft gelogen Eddie! Hij zeide, dat zij dood w a s ! O! hoe afschuwelijk zoo door je vader bedrogen te worden.

EDDIE.

(Zenuwachtig). Lieve Anne, bedaar toch eerst; niet overijld handelen. Ik zal je zeggen wat je te doen hebt. Laat me eerst be- denken. Het is zoo moeilijk tegen je vader op te treden.

ANNE.

(Iets kalmer). Mijn vader heeft gelogen! W a a r o m deed hij dat! Hij heeft haar verstooten en nu is zij a r m ! Dat mocht ik niet weten. O! wat afschuwelijk nu met die stiefmoeder onder een dak te zijn en straks dat feest ! Eddie, ik kan onmogelijk hier langer blijven, ik wil weg, ik moet dadelijk weg. W a a r woont mijn moeder? (Leest uit den brief). Dessa Kembangan. Eddie waar ligt dat?

EDDIE.

Dat wreet ik immers niet.

(40)

38

ANNE.

Dan moet de naaister mij daar brengen. Roep mijn vader hier, ik Wil vooraf met hem tot een verklaring komen.

EDDIE.

Anne, Anne, wat ga je beginnen! Goed, vraag je vader reken- schap m a a r niet vandaag; wacht tot morgen. Wend hoofdpijn voor, blijf in je kamer, sluit je op desnoods, maar laat je vader vandaag met r u s t ; ik moet hem eerst daarop voorbereiden.

ANNE.

Neen Eddie, ik kan niet langer wachten. Begrijp je dan niet wat een marteling dat i s ! Toe Eddie, als je me lief hebt, dan help je me. Gerechte hemel, wat heb ik toch misdaan, zoo gestraft te

moeten worden!

11e TOONEEL.

PAPA.

(Komt haastig binnen). W a t is hier aan de h a n d ; zijn jelui aan het kibbelen?

EDDIE.

Neen mijnheer de Heus. Een ernstiger zaak houdt ons bezig;

Anne verlangt u te spreken.

ANNE.

(Treedt kalm nader). Vader, leest u dit schrijven, zooeven ontvangen, (reikt hem den brief en verwijdert zich daarna eenige stappen) Eddie, geef papa den ring.

PAPA.

(Neemt brief en ring aan, geeft blijken van hevigen schrik, leest den brief vluchtig', gaat zitten, ziet eenige malen beschroomd in de richting van Anne en zegt dan zacht en schuldbewust).

Anne wil je wat dichter-bij komen?

ANNE.

(Streng). Neen vader, niet voor dat u mij verklaard hebt waarom ik misleid ben. W a a r o m hebt u gelogen?

PAPA.

(Staat verstoord op). Kind, niet op dien toon tegenover je vader.

ANNE.

Ik ben ook de dochter van mijn moeder en in die kwaliteit eisch ik rekenschap.

(41)

39 PAPA.

(Heftig). En ik weiger rekenschap, versta je?

EDDIE.

(Nader tredend). Mijnheer de Heus, Anne is wat heftig, zij weegt haar woorden niet meer; zij vraagt te mogen weten wat u

«r toe geleid k a n hebben het overlijden van haar moeder voor te wenden; zij kent de toestanden hier niet en begrijpt dus niet wat bijv. mij duidelijk is.

PAPA.

Maar dat was toch voor haar eigen bestwil wat zou zij er aan gehad hebben te hooien, dat hare moeder nog leeft; zij k a n toch niet met die vrouw verder samenleven.

ANNE.

Als mijn eigen moeder nog in leven is, waarom zou ik dan met mijn stiefmoeder samenwonen?

PAPA.

Je bent niet onder dak bij je stiefmoeder, maar bij je eigen vader !

ANNE.

W a a r o m is mijn moeder niet onder datzelfde dak gebleven?

PAPA.

Maar kind, wat een vraag ! Je moeder is een Inlandsche vrouw, die ik als jongmensch bij mij nam, o m d a t . . . . enfin zooals zoo- Tele jongelui plegen te doen om redenen van utiliteit vooral;

ouder geworden en tot hooger positie geraakt, moest daarin ver- andering komen. Als je langer in Indië bent, zul je beter be- grijpen, wat je nu vreemd voorkomt. Vraag er de eerste de beste dameskennis eens n a a r ; het valt mij moeielijk aan mijn dochter verderen uitleg te geven, waar het zulk een delicate zaak en bovendien haar eigen moeder betreft. Neem als je blief voor- loopig aan, dat ik niet anders kon handelen; later zul je dat in- zien en moeten toegeven.

ANNE.

Neen vader, onmogelijk, dat kan en wil ik niet aannemen. Ik ben geen kind meer; ik heb zelf een oordeel, u hebt mij grof mis- leid. Aan mijn herhaald verzoek i n mijn brieven om inlichting omtrent mijn moeder hebt u niet willen voldoen. U was dus be- wust van schuld tegenover haar en mij ! U k o n dat wegzenden van mijn moeder, die u zelf een brave vrouw hebt genoemd, niet goed praten, evenmin als het daarop gevolgd huwelijk met mijn stiefmoeder; daarom zweeg u. En toen ik, hier aangekomen, u

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We previously demonstrated that uridine adenosine tetraphosphate (Up4A) is a novel vasodilator in the porcine coronary microcirculation, acting mainly on A2AR in smooth muscle

Augusta de Wit, Natuur en menschen in Indië.. Dat werd hun mogelijk niet alleen maar zelfs gemakkelijk gemaakt door de Regeering zelve. Het was in de Jan-Saliedagen van het

Thus, it is not clear which aspects (e.g., financial projections v. marketing strategy) of business planning are positively (or negatively) related to performance and

In het model kunnen mensen laten zien wat zij willen Aangeno- men, dat wordt uitgegaan van de belangrijk- ste randvoqrwaarden die in de praktijk gel- den, zoals grootte

Eene dergelijke, niet om ernstige redenen van staatsbeleid onvermijdelijke, maar louter op oppervlakkigheid gebaseerde aan- tasting van het recht voor de gansche indische bevolking,

(3) De met het opmaken der akten be- laste personen zijn ten aanzien van de uit- oefening dier taak „openbaar ambtenaar&#34;. Gelijk bij artikel 19 werd opgemerkt, behoort in

„Hij, die eet- of drinkwaren of geneesmiddelen ver- koopt, te koop aanbiedt of aflevert, wetende, dat zij ver- valscht zijn, en die vervalsching verzwijgende, wordt ge- straft

-Generaal op verdragen te sluiten met Indische vorsten en volken en eischt, dat daarbij en in het algemeen bij elke regeling der staat- kundige betrekkingen met bedoelde vorsten