• No results found

Wetten en Verordeningen van Ned.-Indië

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wetten en Verordeningen van Ned.-Indië "

Copied!
184
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wetten en Verordeningen van Ned.-Indië

Uitgave Hekmeijer en Corporaal No. 19.

GRORDHUURVERDRDENINGEK

JAVASCHE GRONDHUURORDONNANTIE 1918. IN- WERKINGTREDING, UITVOERINGSVOORSCHRIF- TEN PLAATSELIJKE WIJZIGINGEN, TOELICHTING.

BRAAKHUURORDONNANTIE; SLUITINCSRODON- NANTIE JAVASCHE GRONDHUUKORDONNANTIE 1900 UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN. FABRIEKEN.

ORDONNANTIE, TOELICHTING. GRONDHUUROR- DONNANT1ES VOOR AMBOINA, LAMPONGSCHE DISTRICTEN, ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING BORNEO. REGELINGEN VOOR LOMBOK. SUMATRA'S WESTKUST EN MEN ADO. VEETEEi.TONDEKNE- MINGEN IN ENKELE BUITENBEZIITINGEN. RE GISTER,

TWEEDE VEEL VERMEERDERDE DRUK

BEWERKT DOOR

Mr. F. C. HEKMEIJER.

G. KOLFF 6 Co.

BATAVIA - WELTEVREDEN - LEIDEN 1925

(2)
(3)

Wetten en Verordeningen van Ned.-Indië

Uitgave Hekmeijer en Corporaal No. 19.

»

V

GRONDHIIURVERORDENINGEN

JAVASCHE GRONDHUURORDONNANTIE 1918. IN- WERKINGTREDING. UITVOERINGSVOORSCHRIF- TEN. PLAATSELIJKE WIJZIGINGEN, TOELICHTING.

BRAAKHUURORDONNANTIE; SLUITINGSRODON- NANTIE, JAVASCHE GRONDHUUKORDONNANTIE 190», UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN, FABRIEKEN- ORDONNANTIE. TOELICHTING, GRONDHUUROR- DONNANTIES VOOR AMBOINA, LAMPONGSCHE DISTRICTEN, ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING BORNEO. REGELINGEN VOOR LOMBOK, SUMATRA'S WESTKUST EN MENADO. VEETEELTONDERNE- MINGEN IN ENKELE BUITENBEZII TINGEN, RE- GISTER.

TWEEDE VEEL VERMEERDERDE DRUK

BEWERKT DOOR

Mr. F. G. HEKMEIJER.

G. KOLFF 6 Co.

BATAVIA - WELTEVREDEN - LEIDEN 1925

(4)

i

Bijgewerkt tot en met St. 1923 en Bb.

no. 10465.

>

(5)

Inhoud. 3

INHOUD.

Regeeringsreglement art. 62 al. 8 Agrarisch besluit artt. 5 al. 1 en 20 .

BI.

1 2 Javasche grondhuurordonnantie 1918 3

Inwerkingtreding 19 Toepassing van het bepaalde bij art.

4 (3) op het gewest Besoeki 22 Uitvoeringsvoorschriften Qrondhuurord. 23

Model huurakte 42 Regeeringsrondschrijven van 22 Oct.

1922, Bb. n°. 10191 47 Plaatselijke wijzigingen Qrondhuurord. 50

Ord. van 25 Nov. 1918, St. 791, hou-

dende maatregelen tegen braakhuur 71 Toelichting op de Qrondhuurordonnan-

tie, Bb. no. 8994 73 Sluitingsordonnantie, St. 1904, no. 274 85

Javasche Grondhuurordonnantie 1900 88 Uitvoeringsvoorschriften Jav. Qrond-

huurord. 1900 95 Fabriekenordonnantie, St. 1899 no. 263 107

Toelichting Fabr.ord., Bb. no. 7238 . . . 115 Qrondhuurord. Amboina, St. 1880 no. 217 121 Idem voor de Lampongsche districten,

St. 1885 no. 45 124 Idem voor de res. Zuider- en Ooster-

afdeeling Borneo, St. 1888 no. 198 .. 127 Lombok-regeling, St. 1906 no. 431 .. 130 Agrarisch Reglement Sumatra's West-

kust, St. 1915 no. 98 133 Agrarisch Reglement Menado, St. 1918

no. 80 155 Huur van grond voor veeteeltonderne-

mingen in enkele Buitenbezittingen,

Bb. no. 8641 162 Register 169

(6)
(7)

Regeeringsreglement. 1

Reglement op het beleid der Re- geering van Nederlandsch-Indië.

Artikel 62.

(Aangevuld bij de wet van 9 April 1870 St. no. 55 !) met de laatste vijf alinea's.)

Alinea 8, vijfde bepaling dezer wet:

Verhuur of in-gebruik-geving van grond door inlanders aan niet-inlanders geschiedt volgens regels, bij algemeene verordening te bepalen.

•) Bekend als de „Agrarische wet"

(8)

2 Agrarisch besluit.

Koninklijk besluit van 20 Juli 1870 no. 15 St. no. 118. J)

Artikel 5.

Alinea 1. De regels, krachtens de vijfde

bepaling der voormelde Wet

2

) te stellen op de uitoefening der daarbij erkende bevoegd- heid van inlanders om grond aan niet-inlan- ders te verhuren of in gebruik te geven, worden ten spoedigste bij ordonnantie uit- gevaardigd.

Artikel 20.

Dit besluit is, behoudens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 27 van het Re- glement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, alleen van toepassing op Java en Madura.

De onderwerpen, in dit besluit behandeld, worden voor elke der bezittingen buiten Java en Madura achtereenvolgens, voor zooveel noodig, geregeld bij koloniale ordon- nantiën, overeenstemmende met de Wet en met de hoofdbeginselen van dit besluit.

l) Bekend als het „Agrarisch besluit".

') NI. de Aararische wet R. R. art. 62 al. 8

(9)

Jav. grondhuurordonnantie 1918. 3

Ordonnantie van 15 Februari 1918, St. no. 88, houdende wijziging en aanvulling van de regelen volgens welke verhuring van grond door Inlanders aan niet-Inland- ders kan geschieden (Grondhuur-or- donnantie).

IN NAAM DER KONINGIN!

DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen.

Saluut!

doet te weten:

Dat Hij, het noodig achtende de ingevolge artikel 5 van het Koninklijk besluit van 20 Juli 1870 no. 15 (Indisch Staatsblad no.

118) gestelde regelen, volgens welke ver- huring van grond door Inlanders aan niet- Inlanders kan geschieden, te wijzigen en aan te vullen:

Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 62 van het Reglement op het beleid der Regee- ring van Nederlandsch-Indië;

Heeft goedgevonden en verstaan:

Ten eerste: Met intrekking der ordon- nantie van 27 Augustus 1900 (Staatsblad no.

240) te bepalen dat verhuring of ingebruik- geving van grond door Inlanders aan niet- Inlanders onderworpen is aan de volgende regelen:

(10)

4 Jav. grondhuurordonnäritie 19] 8.

Art. I.

G e b r u i k v a n g r o n d e n d e r I n l a n d s c h e b e v o l k i n g d o o r

n i e t-I n 1 a n d e r s.

(1) Het tijdelijk genot van grond, waarop door Inlanders of Inlandsche gemeenten het eigendomsrecht, bedoeld in de vierde bepa- ling der wet van 9 April 1870 (Indisch Staatsblad no. 55), of het Inlandsen bezits- recht dan wel Inlandsche gebruiksrechten worden uitgeoefend, kan door niet-Inlanders alleen worden verkregen ingevolge een op den voet van de bepalingen dezer ordon- nantie bekrachtigde grondhuur-overeen- komst.

(2) Door den Gouverneur-Generaal kan worden bepaald, in welke gevallen uitzon- deringen op den regel, gesteld bij het eerste lid van dit artikel, zijn toegelaten. (U. § 16.)

Art. 2.

T o e p a s s e l i j k h e i d v a n h e t B u r g e r l i j k W e t b o e k e n

d o m i c i l i e - s t e l l i n g .

(1) De grondhuur-overeenkomsten, be- doeld in artikel 1, worden beheerscht door de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië, voor zoover daar- van niet bij deze ordonnantie is afgeweken.

(2) Met betrekking tot die overeenkom- sten worden de partijen geacht woonplaats te hebben gekozen ten kantore van het Hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling.

waarin de verhuurde grond gelegen is.

Art. 3.

V o r m d e r g r o n d h u u r - o v e r e e n k o m s t e n .

(1) De grondhuur-overeenkomsten zijn, behoudens het bepaalde in het vierde lid,

(11)

Jav. grondhuurordonnantie 1918. 5

niet rechtsgeldig, vóórdat van het bestaan daarvan gebleken is uit akten, verleden in den door den Qouverneur-Qeneraal te be- palen vorm ten overstaan van een door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen ambtenaar bij het Binnenlandsch

Bestuur, die deze taak met inachtneming van zijn ambtsgebied uitoefent onder het algemeen toezicht en de verantwoordelijk- heid van het Hoofd van plaatselijk be- stuur, i) (U. § 1, 2, 3, 4.)

(2) De huur-akten mogen niet verleden worden vóór de intrede van de vijftiende, of wanneer het grondhuur-overeenkomsten betreft als bedoeld in artikel 8, vóór de intrede van de dertigste maand, vooraf- gaande aan het kalenderjaar, waarin de grond in bewerking, of, ingeval de grond niet voor beplanting is bestemd, in gebruik zal worden genomen.

Indien de inhuur gronden betreft, waarvan de bevloeiïng verbeterd zal worden door middel van door den huurder geheel of ten deele zelf te bekostigen werken, kan de Qouverneur-Qeneraal toestaan dat de huur- akten eerder worden verleden, mits du grondhuur-overeenkomsten worden aange- gaan op den voet van het bepaalde in arti- kel 8.

(3) De met het verlijden der akten be- laste ambtenaren zijn ten aanzien van de uitoefening dezer taak openbare ambtena- ren.

(4) In de daartoe door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen gedeelten van zijn gewest kunnen grond- huur-overeenkomsten, welke voor niet lan- ger dan één jaar of één oogstjaar worden aangegaan, en betrekking hebben op andere

!) Zie beneden B b . 9662 enz. voor de overdracht van deze bevoegdheid op Inlandsche ambtenaren.

(12)

6 Jav. grondhuurordonnantie 1918.

gronden dan aandeelen in periodiek verdeel- de of met wisselende aandeelen bij de deel- gerechtigden in gebruik zijnde gemeentelijke gronden, ook op andere wijze dan in het eerste lid van dit artikel aangegeven, in rechtsgeldigen vorm worden gesloten. Van zoodanige huurovereenkomsten doet de huurder, ter erlanging van de in artikel 9 bedoelde bekrachtiging, door tusschenkomst van den krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 3 aangewezen ambtenaar, aangifte bij den in het eerste lid van artikel 9 bedoelden ambtenaar in den vorm en op de wijze door den Gouverneur-Generaal te bepalen. (U. § 7.)

(5) De in het vorig lid bedoelde grond- huurovereenkomsten mogen niet worden aangegaan vóór de intrede van de vijftiende maand, voorafgaande aan het kalenderjaar, waarin de huurtermijn, waarop zij betrek- king hebben, aanvangt. (Toel. bl. 62.)

Art. 4.

M a x i m u m d u u r d e r h u u r t e r m ij n e n.

(1) De huurtermijn bedraagt ten hoogste:

a- één jaar of één oogstjaar voor ambts- velden;

b. drie en een half jaar voor sawahs, voor zoover deze geen ambtsvelden zijn;

c- twaalf jaar voor drogen grond, geen ambtsveld zijnde;

d- vijf en twintig jaren voor gronden, be- doeld onder a, b en c, welke benoodigd zijn voor het aanleggen van vaste rail- banen, wegen of waterleidingen.

(2) Met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 kunnen sawahs, — voor zoover ambtsvelden betreft alleen de sawahs in daartoe door den Gouverneur-Generaal aan-

(13)

Jav. grondhuurordonnantie 1918. 7 gewezen streken — ook voor langer dan de in het eerste lid onder a en b genoemde termijnen tot ten hoogste één en twintig en een half jaar worden ingehuurd. *)

(3) De Gouverneur-Generaal is bevoegd om:

<*. streken aan te wijzen, waar voor de

teelt van tabak, al dan niet afgewisseld door gebruik vän den grond tot andere doeleinden, geen verhuring van grond voor langer dan vijf jaren is toegelaten, zoomede om

b- voor eenig gewest of bepaalde gedeel-

ten daarvan te vergunnen, dat gronden, bedoeld onder a en b van het eerste lid van dit artikel, ten behoeve van de teelt van tabak, zonder toepassing van het bepaalde in artikel 8, worden gehuurd voor ten hoogste twaalf jaar, of, wan- neer het bepaalde onder a hiervoreii toepassing heeft gevonden, voor ten hoogste 5 jaar. (Zie beneden Bb. no.

9088.)

(4) Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel worden gronden, welke tengevolge van onvoldoende

!) Bij Rb. no. 9554 is bepaald, dat de in de regentschappen Cheribon en Madjalengka, residentie Cheribon, bevloeibare ambtsvelden met inachtneming van genoemd artikel 8 door met-Inlanders mogen worden ingehuurd voor ten hoogste een en twintig en een half jaar. Bij Bb. no. 9622 werd ditzelfde bepaald voor het gewest Pekalongan en bij Bb. no. 9637 voor het geewest Kediri ; bij Bb. no. 9839 voor de residentie Banjoemas. de afdeeliny Malang (Pasoeroean) en eenige districten in de residentie Kadoe.

Bij Bb no. 10188 is voorts goedgevonden en verstaan:

T e bepalen dat in de tot de residenties Cheribon, Semarang.

Socrabaja, Besoeki, Pasoeroean, Madiocn, Kedoe en Banjoemas behoorende Inlandsche gemeenten gelegen bevloeibare ambts- velden. met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 der grondhuurordonnantie, door niet Inlanders mogen worden ingehuurd voor ten hoogste een en twintig en een half jaar,

— voor zoover die inhuur niet reeds zonder eenige beperking is toegestaan —, indien het Hoofd van gewestelijk bestuur heeft verklaard dat inhuur van ambtsvelden door niet-Inlanders in het district, waarbinnen de desa gelegen is, v a n . ouds gebruikelijk is geweest en in de betrokken desa reeds tevoren een nader door genoemd bestuurshoofd te bepalen gedeelte der bouwgronden door de bevolking op langen termijn aan niet-Inlanders is verhnurd.

(14)

8 Jäv. grondhuurordonnantie 1918.

bevloeiïng of onvruchtbaarheid, naar het oordeel van het Hoofd van plaatselijk be- stuur, op één lijn zijn te stellen met droge gronden, niet als sawahs doch als droge gronden aangemerkt.

In geval van twijfel of eenig stuk grond als sawah dan wel als droge grond is aan te merken, beslist het Hoofd van plaatselijk bestuur.

Art. 5.

D e s a v e r h u u r.

V e r b o d e n g r o n d h u u r - o v e r e e n k o m s t e n .

(1) Verhuur door een Inlandsche ge- meente van aan haar toebehoorende gron- den is alleen toegelaten in de navolgende gevallen:

a. voor gronden, welke krachtens de plaatselijke instellingen bij de daartoe gerechtigden met periodieke verdeeling of met wisselende aandeelen in gebruik zijn, indien is gebleken, dat met de ver- huur door de meerderheid der gezamen- lijke deelgerechtigden in het gebruik van dien grond wordt ingestemd en dat ten behoeve van de deelgerechtigden, welke niet met de verhuur instemmen, gron- den tot dezelfde of een gelijkwaardige uitgestrektheid, als bij hen in gebruik is, van de verhuur zijn uitgezonderd;

b- voor gronden niet behoorende tot die, welke krachtens de plaatselijke instel- lingen bij de daartoe gerechtigden in gebruik zijn, indien is gebleken dat met de verhuur wordt ingestemd door de meerderheid der tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen;

c- voor gronden welke als ambtsveld zijn afgezonderd, indien is gebleken dat de

(15)

Jav. grondhuurordonnantie 1918. 9 geapanageerde met de verhuur heeft ingestemd.

(2) Met koffie beplante gronden of ge- meentelijke weidegronden mogen noch door de gemeente, noch door de rechthebbenden worden verhuurd.

x

)

Art. 6.

V e r h u u r v a n a a n d e e l e n i n g e- m e e n t e l i j k e g r o n d e n e n v a n

a m b t s v e l d e n v o o r l a n g e r d a n d e d u u r v a n d e

d a a r o p u i t g e o e f e n d e g e b r u i k s r e c h t e n .

(1) Gerechtigden tot het gebruik van ge- meentelijken grond kunnen hunne aandeelen in die gronden voor langer dan de duur van de uitoefening van hun recht verhuren, indien van de overeenkomst een akte als bedoeld in het eerste lid van artikel 3 is opgemaakt en vóór of bij het verlijden van die akte geen bezwaar tegen de verhuring is gemaakt door minstens een derde ge- deelte der gezamenlijke deelgerechtigden in het gebruik van den grond.

Gerechtigden tot het gebruik van perio- diek verdeelden of met wisselende aandee- len bezeten gemeentelijken grond kunnen nochtans hunne aandeelen voor niet langer dan drie en een half jaar verhuren.

(2) Het bepaalde in de eerste zinsnede van het vorig lid geldt mede ten aanzien van geapanageerden, die hunne ambtsvelden verhuren, met dien verstande, dat voor deze gronden door het desahoofd namens de Inlandsche gemeente bezwaar tegen de voorgenomen verhuur kan worden ge- maakt en deze gronden voor ten hoogste

1) V o o r het s t a n d p u n t bij dezen verhuur door het bestuur in te nemen zie Bb. no. 10197 beneden.

(16)

10 Jav. grondhuurordonnantie 1918.

één jaar of éen oogstjaar kunnen worden verhuurd.

(3) Wanneer in het geval, dat van de grondhuur-overeenkomst geen akte als be- doeld in het eerste lid van artikel 3 is op- gemaakt, gerechtigden tot het gebruik van gemeentelijken grond of geapanageerden in den loop van den huurtermijn hunne rechten op zoodanige gronden verliezen en op dat oogenblik de grond reeds door den huurder in bewerking is genomen, heeft deze het recht dien grond, binnen de grenzen van den huurtermijn, in gebruik te houden tot zijne aanplantingen zijn geoogst.

Art. 7.

V o o r u i t b e t a l i n g e n .

(1) Bij verhuring van grond voor minder dan twee jaren, mag geen vooruitbetaling op den huurschat worden verleend vóór de in- trede van de vijftiende maand, voorafgaande aan het kalenderjaar, waarin de grond in bewerking, of, ingeval de grond niet voor beplanting is bestemd, in gebruik zal worden genomen.

(2) Bij verhuring voor längeren duur tot ten hoogste voor de termijnen, genoemd onder b, c en d van het eerste lid, in ver- band met het bepaalde in het derde lid, letter b, van artikel 4, mag de vooruitbeta- ling op den huurschat over geen langer ter- mijn geschieden dan van één jaar of één oogstjaar, en tot geen hooger bedrag dan het evenredige deel voor elk jaar of elk oogstjaar. Zij mag voorts niet plaats hebben vóór de intrede van de vijftende maand, voorafgaande aan het kalenderjaar, waarop zij betrekking heeft.

(3) Betalingen of verstrekkingen, in strijd

met het vorenstaande, zijn nietig. Geene te-

rugvordering te dier zake is toegelaten.

(17)

Jav. grondhuurordonnantie 1918. 11 Art. 8.

ö r o n d h u u r - o v e r e e n k o m s t e n op l a n g e n t e r m ij n.

(1) Bij verhuring van sawahs op de wijze, bedoeld in het tweede lid van arti- kel 4, n.1. voor andere termijnen, dan die vermeld onder a, b en d van het eerste lid, in verband met- het bepaalde in het derde lid letter b, van dat artikel 4, gelden de volgende bijzondere bepalingen:

<*• de gehuurde grond moet, indien de huur- termijn meer dan zes jaar bedraagt, met uitzondering van de eerste zes jaar van den huurtermijn telkens na verloop van ten hoogste twee jaren gedurende min- stens één Westmoesson ter beschikking van den verhuurder worden gesteld;

d- het aan huurschat te betalen bedrag

mag niet lager zijn dan het, overeen- komstig door den Gouverneur-Qeneraal te stellen regelen, telkens voor tijdvak- ken van zooveel mogelijk minstens vijf jaren vast te stellen minimum; *)

e. wijzigingen van dat minimum gelden

voor gronden, welke bij den aanvang van een nieuw tijdvak, als bedoeld on- der b, bij den huurder in gebruik zijn, en door hem afwisselend met anderen worden beplant, eerst voor het volgende gebruikstijdvak;

h de betaling van den onder ó bedoelden

huurschat geschiedt, behoudens noodza- kelijke afwijking tengevolge van herzie- ning van het volgens die bepaling vast- gesteld minimum, in gelijke bedragen voor elk jaar of elk oogstjaar van den huurtermijn, en voorts, bij betaling per oogstjaar, niet voor den aanvang van

1) Zie Bb. no. 9030 beneden.

(18)

12 Jav. grondhuurordonnantie 1918.

het gebruikstijdvak, waarop zij betrek- king heeft en bij jaarlijksche betaling eerst in den loop van elk jaar;

e- vooruitbetaling op den huurschat of verrekening met vroeger gedane beta- lingen is verboden;

f- van het bepaalde onder e is afwijking toegestaan, voor zoover betreft, verre- kening van vóór de inwerkingtreding dezer ordonnantie wettig gedane voor- uitbetalingen op den huurschat;

g: het bepaalde in het derde lid van arti- kel 7 geldt ook voor het vorenstaande.

(2) Bij overdracht van een onderneming, te wier behoeve gronden zijn gehuurd op den voet der bepalingen van het vorig lid, gaat, indien bij de overdracht niet anders wordt bedongen, de huur dier gronden, zonder medewerking van den verhuurder op den nieuwen ondernemer over, mits deze, ingeval hij huurrechten overneemt, de ver- plichtingen van den huurder volgens de huurovereenkomst, voorzoover die op de in huur overgenomen gronden betrekking heb- ben, uitdrukkelijk aanvaardt ten overstaan van den in het eerste lid van artikel 9 be- doelden ambtenaar door onderteekening van een daarvan op te maken proces-verbaal.

(U. § 15.)

Voor de betaling van den huurschat na den overgang zijn de gewezen en de nieuwe huurder hoofdelijk aansprakelijk.

Art. 9.

B e k r a c h t i g i n g d e r g r o n d h u u r - o v e r e e n k o m s t e n .

(1) De grondhuur-overeenkomsten mo- gen, behoudens de in artikel 7 bedoelde be- voegdheid tot vooruitbetaling van den huurschat, niet worden ten uitvoer gelegd, vóórdat zij blijkens een op de achterzijde

(19)

Jav. grondhuurordonnantie 1918. 13 der betrekkelijke huurakte te stellen aan- teekening bekrachtigd zijn door het Hoofd van plaatselijk bestuur of door een anderen daartoe door het Hoofd van gewestelijk be- stuur aan te wijzen bestuursambtenaar, zullende bij die bekrachtiging de mogelijk daaromtrent door het Hoofd van gewestelijk bestuur gegeven aanwijzingen worden in acht genomen.

(2) De bekrachtiging wordt slechts ge- weigerd om redenen in artikel 10 vermeld.

(U. § 8, 9.)

(3) In geval van weigering der bekrach- tiging kan de huurder, mits binnen veertien dagen na den datum dier beschikking, door tusschenkomst van den in het eerste lid bedoelden ambtenaar in hooger beroep ko- men bij het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat in hoogste instantie beslist en, bij ver- nietiging der weigering, indien hem is ge- bleken dat de bekrachtiging om een andere reden dan die, waartegen in verzet is ge- komen, geweigerd had moeten zijn, den in liet eerste lid bedoelden ambtenaar kan opdragen alsnog om die reden tot weigering over te gaan. (U. § 10.)

(4) Indien de in het vorig lid gestelde termijn verstreken is zonder dat de huurder gebruik heeft gemaakt van de hem bij die bepaling verleende bevoegdheid of op diens beroep afwijzend is beslist, mag de ver- huurder weder over den grond beschikken en kan de huurder zijn vooruitbetalingen, voor zoover die geoorloofd waren, terug- vorderen.

Art. 10. (St. 1919-124.)

R e d e n e n v a n w e i g e r i n g d e r b e k r a c h t i g i n g .

De bekrachtiging der grondhuur-overeen- komsten wordt geweigerd:

2

(20)

14 Jav. grondhuurordonnantie 1918,

o- indien de huur-akte, of, in het geval, bedoeld in het vierde lid van artikel 3, de huur-aangifte naar den vorm niet aan de voorgeschreven bepalingen voldoet, zoomede indien de overeenkomst strij- dig is met de voorschriften dezer ordon- nantie of met andere wettelijke veror- deningen;

b. indien aan den met de bekrachtiging belasten ambtenaar gebleken is, dat de verhuurder niet is de rechthebbende op den grond, noch vergunning had van den rechthebbende om den grond te verhu- ren op de voorwaarden, omschreven in de in het eerste lid van artikel 3 be- doelde akte of, wanneer zoodanige akte niet is opgemaakt, op de op andere wijze aan dien ambtenaar bekend ge- worden voorwaarden;

c. indien, in het geval dat van de over- eenkomst geen akte, als bedoeld in het eerste lid van artikel 3, is opgemaakt, aan den onder b bedoelden ambtenaar gebleken is, dat er tusschen partijen geen wilsovereenstemming bestaat of dat de verhuurder onbevoegd of onbe- kwaam was tot het sluiten der over- eenkomst dan wel dat de grond voor denzelfden termijn of. een gedeelte daarvan reeds wettig aan anderen is verhuurd;

d. indien ingevolge een bekrachtigde grondhuur-overeenkomst, waarvan een akte is opgemaakt als bedoeld in het eerste lid van artikel 3, de grond geheel of ten deele voor denzelfden termijn of een gedeelte daarvan-reeds is verhuurd;

e. indien aan den onder b bedoelden amb- tenaar1 gebleken is, dat de verhuurder onder den invloed van dwang, bedrog of dwaling in de verhuring heeft toe-

(21)

Jav. grondhuurordonnàntie 1918. 15

gestemd;

f- indien aan den onder b bedoelden amb- tenaar gebleken is, dat de verhuurder met medewerking van den huurder of van met dezen in verbinding staande derden de beschikking over den grond of het genot daarvan zich heeft ver- schaft;

ê- indien, naar schatting, meer dan één derde gedeelte der tot gebied eener desa. (of van een gehucht) behoorende sawahvelden of der droge bouwgronden gedurende den geheelen Westmoesson of een gedeelte daarvan aan den landbouw der Inlandsche bevolking zou worden onttrokken en daarvan benadeeling van hare belangen wordt geducht;

«• indien de grondhuur-overeenkomsten bevatten:

1. bedingen omtrent weder-inhuur of verlenging der huur na verloop van den huurtermijn;

2. bedingen, welke het bebouwen van den grond gedurende den huurter- mijn of het leveren van gewassen beoogen;

3. bedingen, rechtstreeks of zijdelings betrekking hebbend op verhuring van andere dan in de akte omschre- ven gronden, dan wel op gebruik, na het einde van den huurtermijn, van in de overeenkomst begrepen gronden voor langer duur, tot ten hoogste drie maanden, dan noodig is om aanplantingen, welke zich bij dat einde op de gronden mochten bevinden, af te oogsten;

indien de grondhuurovereenkomsten on- gëwenscht worden geacht met het oog op 's Lands belang, overeenkomstig ter zake aan de betrokken bestuursambte-

(22)

16 Jav. grondhuurordonnantie 1918.fl g?

naren te geven voorschriften;

x

) zijnde het bepaalde onder 2 niet toepas- selijk op grondhuur-overeenkomsten betref- fende gronden bestemd voor de teelt van tabak. (U. § 5, 8.)

Art. 11.

L e v e r i n g v a n d e n g r o n d . (1) De levering van den grond wordt, onafhankelijk van eenige daartoe strekkende handeling van den verhuurder, geacht te hebben plaats gegrepen op den datum van ingang der huur, of, indien de bekrachtiging later mocht zijn verleend, op den datum der bekrachtiging.

(2) Op den datum, waarop de huur ein- digt, wordt, onafhankelijk van eenige daar- toe strekkende handeling des huurders, de grond geacht te zijn teruggeleverd.

Art. 12.

B ij z o n d e r e v e r p l i c h t i n g e n v a n d e n h u u r d e r . De huurder is verplicht:

a. om ingeval ambtsvelden, welke door hem anders dan van de Inlandsche ge- meente zijn gehuurd, aan anderen als zoodanig overgaan, aan dezen, vóór het einde van den huurtermijn, eene schade- loosstelling te betalen, ten bedrage van de huursom, berekend over den duur van hun tijdelijk gemis van den grond:

b. de op de gehuurde gronden voorko-

mende grensteekenen ten genoegen van het Hoofd van plaatselijk bestuur in goeden staat te houden, zullende bij niet-voldoening aan deze verplichting, door genoemd bestuurshoofd, op kosten van den huurder, in de herstelling en

1) Zie beneden St. 1918 no. 791 houdende maatregelen tegen braakhuur.

(23)

Jav. grondhuurordonnantie 1918. 17 het onderhoud van bedoelde grenstee- kenen worden voorzien;

c. alle voorziene zoowel als onvoorziene toevallen te dragen, tenzij bij de huur- overeenkomst uitdrukkelijk anders is bepaald.

Art. 13.

De verplichting tot het opbrengen van be- lastingen in geld en tot het verrichten van diensten blijft rusten op hen, die als recht- hebbenden op den grond naar plaatselijk gebruik daarvoor aansprakelijk zijn, onver- minderd de bevoegdheid der partijen om bij de grondhuur-overeenkomst onderling schik- kingen te treffen omtrent de tenuitvoerleg- ging der verplichting.

Artikel 14.

V a s t s t e l l i n g v a n u i t v o e r i n g s - v o o r s c h r i f t e n .

De Gouverneur-Generaal stelt de noodige voorschriften vast tot uitvoering van de artikelen 3 en 9.

Art, 15. (St. 1918-214.)

S t r a f b e p a l i n g .

(1) Niet-Inlanders, die grond gebruiken of te hunnen behoeve doen gebruiken in strijd met het bepaalde in artikel 1, alsmede huurders, die in strijd handelen met het be- paalde onder a van het eerste lid van arti- kel 8, worden gestraft met een geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gul- den).

(2) Bij het veroordeelend vonnis kan het-

geen zich op den onrechtmatig gebruikten

grond bevindt geheel of gedeeltelijk worden

verbeurd verklaard voorzoover de zaken

den veroordeelde of dengene, te wiens be-

hoeve deze den grond gebruikte of deed

gebruiken, in eigendom toebehooren.

(24)

18 Jav. grondhuurordonnantie 1918.

(3) De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

Art. 16.

Onder Inlanders worden in deze ordon- nantie niet mede verstaan de met hen ge- lijkgestelde personen.

Art. 17.

T o e p a s s e l i j k h e i d d e r o r d o n n a n t i e .

(1) Deze ordonnantie is alleen van toe- passing op Java en Madoera, met uitzon- dering van de Vorstenlanden en de aan par- ticulieren in eigendom afgestane landerijen.

(2) Zij kan worden aangehaald onder den titel „Qrondhuur-ordonnantie".

OVERGANGSBEPALING.

(1) De grondhuur-overeenkomsten, wel- ker akten zijn ingediend vóór de inwerking- treding dezer ordonnantie, kunnen nog na dat tijdstip worden bekrachtigd op den voet van het bepaalde bij de ordonnantie van 27 Augustus 1900 (Staatsblad no. 240).

(2) De strafbepaling in artikel 15 is niet van toepassing op niet-Inlanders, die gron- den gebruiken of te hunnen behoeve doen gebruiken krachtens een op den voet der in het eerste lid vermelde ordonnantie be- krachtigde overeenkomst, of krachtens een machtiging als bedoeld in artikel 6 dier ver- ordening.

Ten tweede: Deze ordonnantie treedt ge-

westgewijze, en voorzooveel noodig dis- trictsgewijze, in werking op door den Gou- verneur-Generaal aan te geven tijdstippen.

En opdat enz.

Gedaan te Buitenzorg, den 15den Februari 1918.

J. v. LIMBURG STIRUM.

(Uitg. 28 Februari 1918.)

(25)

Inwerkingtreding. 19 Inwerkingtreding.

Volgens St. 1918 n°. 215 met ingang van 1 October 1918:

I. voor de residentiën:

a- Bantam b. Batavia c. Kedoe d. Banjoemas e- Semarang f. Kediri É- Pasoeroean h. Besoeki

II. voor de districten Qegesiklor, Kadoe- gedé, Loerahgoeng, Tjiawigebang, Indra- majoe, Karangampel en Sleman der residen- tie Cheribon;

III. voor alle districten der residentie Pe- kalongan behalve Bantarkawoeng, Boemia- joe, Bandjaradja, Brebes en Tandjoeng;

IV. voor alle districten der residentie Rembang behalve Rembes, Ringel, Ngawèn, Karandjati, Pelem, Baoereno en Randoebla- toeng;

V. voor de districten Djabakota, Sidoardjo, Porong, Qedangan, Boelang en Krian der residentie Soerabaja;

VI. voor de districten Kedoengdoeng, Bangkalan, Arosbaia, Sapoeloe, Tanahme- rah, Kebanjar en Balega der residentie Ma- doera;

VII. voor de districten Madioen, Kanigofo.

Tjaroeban en Ngawi der residentie Madioen ; VIII. voor de districten Tjitjalengka, Sin- dangbarang, Tjikad:ang, Boengboelang, Pa- meungpeuk, Karangnoenggal, Tjikatomas.

Pangandaran en Tjidoelang der residentie Preanger-Regentschappen.

Volgens St. 1919 n°. 17 met ingang van

1 April 1919:

(26)

20 Inwerkingtreding, I. in de districten Bandoeng, Oedjoeng- brôeng .Tjimahi, Soreang en Bajongbong der residentie Preanger-Regentschappen;

II. in de districten Losari en Sindanglaoet der residentie Cheribon;

III. in de districten Bandjarardja, Boemi- ajoe, Bantarkawoeng, Brebes en Tandjoeng der residentie Pekalongan;

IV. in de districten Rembes, Rengel, Nga- wen, Karangdjati, Pelem, Baoereno en Ran- doéblatoeng der residentie Rembang;

V. in de districten Tordjoen, Sampang, Pamekasan, Boender en Baratlaoet der resi- dentie Madoera;

VI. in de districten Dero, Oeteran, Maos- pati, Qendingan, Ngrambe en Gorang-gareng der residentie Madioen.

Volgens St. 1919 n°. 639 met ingang van 1 Januari 1920:

I. in de districten Tjirandjang en Tan- djoengsari der residentie Preanger-Regent- schappen;

II. in de districten Beber, Palimanan, Ploembon, Koeningan, Sindang en Banga- doewa der residentie Cheribon;

III. in de districten Parang, Magetan en Somoroto der residentie Madioen;

IV. in de districten Modjokerto, Soera- baja, Mantoep, Lengkir, Qoenoegkendeng (Lamongan), Tengahan en Qoenoegkendeng (Qrisee), der residentie Soerabaja;

V. in de districten Waroe, Pegantenan.

Ketapang en Baratdaja der residentie Ma- doera.

Volgens St. 1920 n°. 110 met ingang van 1 April 1920:

I. in de districten Cheribon en Mandi- rantjan der residentie Cheribon;

II. in de districten Modjosari, Modjokasri.

Djaboeng, Djombang, Modjoagoeng, Ploso en

Ngoro der residentie Soerabaja;

(27)

Inwerkingtreding. 21 III. in het district Tegalombo der resi-

dentie Madioen.

Volgens Bb. n°. 9481 met ingang van 1 Juli 1920 in de districten Madjalengka, Radjagaloeh, Telaga en Djatiwangi der resi- denti Cheribon en in de districten Tjiamis, Rantja, Kawali en Pandjaloe der residentie Preanger-Regentschappen.

Volgens Bb. n°. 9688 met ingang van 1 Januari 1921 in de districten Ponorogo, Djebeng, Ardjowinagoen, Poeloeng, Patjitan.

Poenoeng en Lorok der residentie Madioen.

Volgens Bb. n°. 9795 met ingang van 1 Juli 1921 in de districten:

Kandanghaoer en Losarang van het ge- west Cheribon;

Bandjaran, Tjiparaj, Trogong, Garoet, Soe- medang en Leles van het gewest Preanger- Regentschappen;

Qoenoengkendeng (Soerabaja), Karangge- neng, Sidajoe, Karangbinangoen, Benga- wandjero, Qrisee, Bawean en Patjiran van het gewest Soerabaja;

Timoerlaoet, Soemenep, Manding, Timoer- daja Sapoedi en Kangean van het gewest Madoera.

Volgens Bb. n°. 10394 met ingang van

1 Augustus 1923 in de districten Darma-

radja, Bloeboer Limbangan, Tjibatoe, Tjima-

laka, Tasikmalaja, Taradjoe, Tjiawi en Sin-

gaparna van het gewest Preanger-Regent-

schappen.

(28)

22 Uitvoeringsvoorschriften.

Gouvernementsbesluit van 28 September 1918 no. 21, Bb. 9088, tot aanwijzing van het gewest Besoeki als streek, waarop van toepassing is artikel 4, lid 3, letters a en b der „Grondhuur- ordcnnantie" (Staatsblad 1918 No. 88).

Qelet enz.;

(Mezen enz.;

Nog gelet op artikel 4, lid 3, Lr a en b van de „Grondhuur-ordonnantie" (Staats- blad 1918 Nos. 88 en 214), zoomede op arti- kel 2 van het besluit van 25 April 1918 n°. 49 (Staatsblad n". 215):

Is goedgevonden en verstaan:

Eerstelijk: De residentie Besoeki aan te wijzen als een streek, waar, voor de teelt van tabak, al dan niet afgewisseld door gebruik van den grond tot andere doel- einden, geen huur van grond op den voet van de „Grondhuur-ordonnantie" (Staats- blad 1918 Nos. 88 en 214) voor langer dan vijf jaren is toegelaten.

Ten tweede: Voor de residentie Besoeki te vergunnen, dat gronden, bedoeld onder b van het eerste lid van artikel 4 van de grondhuur-ordonnantie, ten behoeve van de teelt van tabak, zonder toepassing van het bepaalde in artikel 8 dier verordening, wor- den verhuurd voor ten hoogste 5 jaar.

Ten derde: Te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van 1 October 1918.

Afschrift enz.

(29)

Utivoeringsvoorschriften. 23

Gouvernementsbesluit van 15 Februari 1918 no. 68, Bb. no. 9030, houdende voor- schriften tot uitvoering der Grond- huurordonnantie in Staatsblad 1918 No. 88.

Gelet enz.;

Gelezen enz.;

Den Raad van Nederlandsch-Indië ge- hoord;

Is goedgevonden en verstaan:

Eerstelijk: enz.

Ten tweede: Met intrekking van artikel 2 van het besluit van 27 Augustus 1900 n°. 12 (Bijblad n°. 5520), van artikel 3 van het besluit van 23 Juli 1908 n". 7 (Bijblad n°.

6857) en van het besluit van 12 Januari 1912 (n°. 29 (Bijblad n°. 7690), vast te stellen de navolgende:

VOORSCHRIFTEN tot uitvoering der Gron- huur-ordonnantie in Staatsvlad 1918 No. 88, mei bijbehoorende model- huur-akte, gemerkt A, model-aangifte, gemerkt B, en modelregisters.

§ 1. T o e z i c h t v a n h e t H o o f d v a n p 1 a a t s e [ ij k b e s t u u r . Het Hoofd van plaatselijk bestuur regelt voor zooveel noodig de werkzaamheden der in het eerste lid van artikel 3 der

„Grondhuurordonnantie" (Staatsblad 1918 n°. 88) bedoelde ambtenaren, opdat de ge- wenschte eenvormigheid bij de behandeling der huur-akten gewaarborgd zij, en is in

(30)

24 Uitvoeringsvoorchriften.

algemeenen zin verantwoordelijk voor de richtige en vlugge uitvoering der aan hen opgedragen functiën.

§ 2. V o r m d e r h u u r - a k t e n , be- d o e l d in a r t i k e l 3, (1), d e r

Q r o n d h u u r - o r d o n n a n t i e . (1) De grondhuur-overeenkomsten, be- doeld in het eerste lid van artikel 3 der Qrondhuur-ordonnantie, moeten door den huurder in tweevoud in geschrift worden gebracht in den vorm van het aan dit be- sluit gehecht model A

1

) of in dien van het nader vast te stellen Maleische model A

1

.

(2) In één akte kunnen meerdere grond- huur-overeenkomsten worden vermeld, mies de gronden alle in dezelfde desa liggen en de overeenkomsten voor hetzelfde doeleinde en denzelfden huurtermijn worden aange- gaan.

§ 3. V e r 1 ij d e n d i e p h u u r - a k t e n . (l) Met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van artikel 3 der Qrond- huur-ordonnantie houden de met het ver- lijden der huur-akten belaste ambtenaren binnen twee maanden nadat hun door de ondernemers de ontwerpen dier akten met bijbehoorende ingevulde staten zijn aange- boden, zitting ter plaatse waar zulks wen- schelijk wordt geoordeeld om de werk- zaamheden op de spoedigste en minst om- slachtige wijze te doen afloopen.

Overschrijding van voormelden termijn is alleen geoorloofd in het belang van den dienst, met vergunning van het Hoofd van plaatselijk bestuur.

1) V a n de modellen bij dit besluit behoorende is alleen dit in dezen bundel opgenomen ; de Maleische modellen zijn vastgesteld bij Gouverneraentsbesluit van 28 September 1918, N o . 37. Bb. 9090.

(31)

Uitvoeringsvoorschriften. 25 (2) Bedoelde ambtenaren stellen, onder vermelding van plaats, dag en uur, zoowel de huurders als de betrokken verhuurders in de gelegenheid, om bij het verlijden der huur-akten tegenwoordig te zijn, en zorgen mede zoo noodig [vergelijk het bepaalde in artikel 5 (lid 1) en in artikel 6 (lid 1 en 2) der Qrondhuur-ordonnantie] voor de mede- deeling van een en ander ook aan de ove- rige ingezetenen van de desa's, waarin de verhuurde gronden gelegen zijn.

(3) Verzuimt de huurder te aangeduider plaatse te verschijnen of zich aldaar door een bij authentiek of onderhandsch geschrift behoorlijk gemachtigd persoon te doen ver- tegenwoordigen, dan wordt de aanbieding der in het eerste lid bedoelde bescheiden beschouwd als niet te zijn geschied.

§ 4. V o o r h o u d i n g en o n d e r t e e - k e n i n g d e r h u u r - a k t e n . (1) Bij het verlijden der akten zal de inhoud der overeenkomsten den verhuurder in de landstaal duidelijk worden voorge- houden en zullen hun tevens de noodige inlichtingen worden gegeven omtrent voor hen van belang zijnde gevolgen der ver- huring.

(2) De onderteekening der huur-akten geschiedt door den huurder of diens ge- machtigde en door den ambtenaar, te wiens overstaan de akte is verleden, als zoodanig en namens de verhuurders, zoomede door twee daarbij als getuigen gefungeerd heb- bende bestuurders of andere ingezetenen der betrokken desa, tenzij deze, beiden of een van beiden, verklaren niet daartoe in staat te zijn, in welk geval van deze ver- klaring aan het slot der akte melding wordt gemaakt.

De bij de huur-akten behoorende staten

(32)

26 , Uitvoeringsvoorschriften.

worden op het achterblad geteekend door dezelfde personen, met uitzondering der ge- tuigen.

§ S. O n d e r z o e k d e r g r o n d h u u r - o v e r e e n k o m s t e n , v e r v a t in

d i e hu u r-akt en.

(1) Nevens de in de vorige paragraaf omschreven verrichtingen heeft de daarbij bedoelde ambtenaar tevens te onderzoeken of geen der in artikel 10 der Qrondhuur- ordonnantie vermelde redenen aanwezig is, op grond waarvan tot weigering der be- krachtiging van de overeenkomst zou moe- ten worden geadviseerd.

(2) Het staat dien ambtenaar volkomen vrij om aan partijen en anderen vragen te doen, welke hij wenschelijk mocht oor- deelen, en de noodige onderzoekingen in te stellen of te doen instellen, niet alleen om de meest mogelijke zekerheid te verkrijgen dat tegen de bekrachtiging der grondhuur- overeenkomsten geen bezwaar bestaat, maar ook om, in verband met ongewenschte toestanden welke aan het licht mochten zijn getreden, binnen zijne ambtelijke bevoegd- heid de vereischte bevelen te geven of maatregelen te nemen, dan wel het Hoofd van plaatselijk bestuur in de gelegenheid te stellen nadere voorzieningen te treffen of in overweging te geven.

§ 6. D o o r z e n d i n g dezer huur- a k t e n .

(1) De ambtenaar, te wiens overstaan de

huur-akte is verleden, geeft van zijn bevin-

ding omtrent de vatbaarheid voor bekrach-

tiging van de daarbij bedoelde grondhuur-

overeenkomsten blijk op het achterblad van

de beide exemplaren der akte, door invul-

ling, voor zooveel noodig. en onderteeke-

(33)

Utivoeringsvoorschriften. 27 ning van de aldaar gestelde aanteekening:

„Geen bezwaar tegen de bekrachtiging enz.", en zorgt vervolgens voor de onver- wijlde aanbieding der stukken aan het Hoofd van plaatselijk bestuur,.of den ande- ren voor de bekrachtiging aangewezen be- stuursambtenaar, bedoeld bij het eerste lid van artikel 9 der Qrondhuur-ordonnantie.

(2) Ingeval bij hem bedenkingen zijn ge- rezen tegen de bekrachtiging, hetzij van alle, hetzij van een gedeelte der overeen- komsten, brengt hij tegelijkertijd schriftelijk verslag daarover uit.

§ 7. V o r m v a n de a a n g i f t e , be- d o e l d in h e t v i e r d e l i d v a n

a r t i k e l 3 d e r Q r o n d h u u r - o r d o n n a n t i e , en d o o r -

z e n d i n g d a a r v a n . (1) De aangifte, bedoeld in het vierde lid van artikel 3 der Qrondhuur-ordonnantie, geschiedt bij een in tweevoud in te dienen staat, ingericht in den vorm van het aan dit besluit gehecht model B of in dien van het nader vast te stellen Maleische Model

Bi. i)

(2) Eenzelfde aangifte mag slechts be- trekking hebben op gronden welke in een- zelfde desa worden ingehuurd.

(3) Door den in het eerste lid van arti- kel 3 der Qrondhuur-ordonnantie bedoelden ambtenaar wordt op het voorblad der beide exemplaren van de aangiften een persoon- lijk door hem onderteekende aanteekening gesteld omtrent den datum, waarop die aangifte te zijnen kantore is ontvangen. Met de beide exemplaren der aangifte wordt daarna met den meesten spoed gehandeld op dezelfde wijze als aangegeven in § 6.

]) Zie de noot bij § 2.

(34)

28 Uitvoeringsvoorschriften.

§ 8. B e k r a c h t i g i n g d e r g r o n d - h u u r - o v e r e e n k o m s t e n (1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur of de daartoe aangewezen andere bestuurs- ambtenaar verleent of weigert de bekrach- tiging binnen een maand na de ontvangst der ingevolge het bepaalde in § 6 en § 7 (lid 3) hem toegezonden huurakten of aan- giften.

(2) Zoo noodig kan hij vooraf nog een nader onderzoek instellen of doen instellen, mits daardoor de in het voorafgaande lid gestelde termijn niet worde ovsrschreden.

§ 9. (1) Van de beslissing van den in de vorige paragraaf bedoelden bestuurs- ambtenaar wordt aanteekening gehouden op het achterblad van de beide exemplaren der huur-akten of aangiften door nauwkeu- rige invulling van de aldaar gestelde ver- klaring, welke door hem persoonlijk onder- teekend wordt.

(2) Hij doet het voor den huurder be.

stemde exemplaar der akten of aangiften met den meesten spoed aan dezen toeko- men.

(3) Het andere exemplaar wordt door hem aangehouden en wordt gevoegd bij de registers, vermeld in § 12, om, voor zoover betreft de huur-akten als minuut te blijven berusten in zijn archief.

(4) Van de weigering der bekrachtiging houdt die ambtenaar aanteekening in een door hem aan te leggen register.

Tevens doet hij van die weigering ten spoedigste kennisgeven aan de betrokken verhuurders.

§10. H o o g e r b e r o e p .

(1) De in het eerste lid van artikel 9

der Qrondhuur-ordonnantie bedoelde, met

(35)

Uitvoeringsvoórschriften. 29

de bekrachtiging belaste ambtenaar is ver- plicht om de door zijn tusschenkomst inge- diende verzoeken om herziening van in afwijzenden zin genomen beslissingen on- verwijld, vergezeld van zijn advies en van beide exemplaren der betrekkelijke h'uur- akte of der betrekkelijke in § 7 bedoelde aangifte, door te zenden aan het Hoofd van gewestelijk bestuur.

(2) Dit bestuurshoofd beslist in hooger beroep binnen één maand na de ontvangst der stukken, zoo noodig nadat een nader plaatselijk onderzoek ter zake is ingesteld, en geeft van zijn uitspraak blijk op het achterblad der beide exemplaren van de huurakte of van de aangifte, welke daarna aan den met de bekrachtiging belasten ambtenaar worden teruggezonden.

§ 11. (1) Wordt de beslissing van den met de bekrachtiging belasten ambtenaar geheel of ten deele vernietigd en acht het Hoofd van gewestelijk bestuur het niet noo- dig om de bekrachtiging om een andere reden dan die waartegen in verzet is ge- komen, te doen weigeren, zoo bekrachtigt eerstgenoemde ambtenaar alsnog de betrek- kelijke overeenkomsten ten bewijze waar- van de betrekkelijke verklaring, voorko- mende op het achterblad der beide exem- plaren van de huur-akte of van de aangifte door hem wordt ingevuld en onderteekend.

(2) De bekrachtigde overeenkomsten worden alsnog in de bij § 12 bedoelde registers ingeschreven; daarna wordt het voor den huurder bestemde exemplaar van de huur-akte of van de aangifte aan dezen teruggezonden en worden de betrokken verhuurders met de nadere beslissing in kennis gesteld.

3

(36)

30 Uitvoeringsvoorschriften.

§ 12. I n v u l l i n g v a n h e t G r o n d - h u u r r e g i s t e r m o d e l la e ïb.1)

(1) De grondhuur-overeenkomsten wor- den, met uitzondering van die, welke voor bekrachtiging niet vatbaar zijn geoordeeld, terstond ingeschreven in registers, ingericht overeenkomstig de aan dit besluit gehechte modellen Ia, lb en IIa, IIb, welke ten kan- tore van de in het eerste lid van artikel 9 der Qrondhuur-ordonnantie bedoelde be- stuursambtenaren districtsge wijze worden aangelegd en met de meeste zorgvuldigheid en netheid worden bijgehouden.

De registers model Ia en lb worden tel- ken jare opnieuw aangelegd; de registers model Ha en IIb zijn voor doorloopend ge- bruik bestemd en worden om de tien jaren vernieuwd.

(2) Van de inschrijving wordt aan het hoofd der huurakten en op het voorblad der daarbij behoorende staten, alsmede aan het hoofd der in § 7 bedoelde aangiften, blijk gegeven door vermelding, ter plaatse daar- voor aangegeven, van het volgnummer het- welk in het register aan die akte of aan- gifte is gegeven.

(3) De inschrijving geschiedt door nauw- gezette invulling der kolommen van het register.

(4) De registers Ia en lb en de bijbe- hoorende huurakten en aangiften kunnen, nadat alle daarin vermelde overeenkomsten hebben uitgewerkt, worden vernietigd.

§ 13. O p e n b a a r h e i d v a n d e Q r o n d h u u r r e g i s t e r s

m o d e 1 Ia, lb en IIa, IIb.

De in het eerste lid van artikel 9 bedoelde bestuursambtenaren zijn verplicht aan be-

) Zie de noot bij § 2.

(37)

Uitvoeringsvoorschriften. 31

langhebbenden op hun verzoek inzage te verleenen van de in de voorgaande para- graaf bedoelde registers en bijbehoorende huur-akten en aangiften.

§ 14. Q r o n d h u u r r e g i s t e r m o d e l III. !)

(1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur is, indien van de grondhuur-overeenkomst een akte is opgemaakt als bedoeld in het eerste lid van artikel 3 der Grondhuur-ordonnan- tie, verplicht in een door hem aan te leggen register, ingericht overeenkomstig het aan dit besluit gehechte model III, op verzoek van den verhuurder aanteekening te hou- den van diens verlangen om wegens wan- betaling van den huurschat de overeen- komst als ontbonden te beschouwen, doch eerst nadat de huurder in gebreke is ge- bleven om, binnen een hem daartoe door dien ambtenaar schriftelijk te stellen ter- mijn, ten genoegen van dezen het bewijs te leveren dat hij het verschuldigde aan den verhuurder heeft voldaan.

(2) In dat register wordt tevens aan- teekening gehouden van door dat bestuurs- hoofd verleende machtigingen, bedoeld on- der a van § 16, tot ingebruikhouding van grond na het verstrijken van den huurter- mijn, van welke machtigingen tevens wordt blijk gegeven op het achterblad van de beide exemplaren der in het eerste lid van artikel 3 der Qrondhuur-ordonnantie be- doelde huur-akten of der in het vierde lid van dat artikel bedoelde aangiften, ter plaatse daarvoor bestemd.

(3) Het Hoofd van plaatselijk bestuur is voorts mede gehouden om, indien van de grondhuur-overeenkomst een huur-akte als

!) Zie de noot bij § 2.

(38)

32 Uitvoeringsvoorschriften.

in het eerste lid van artikel 3 der Grond- huur-ordonnantie bedoeld, is opgemaakt, ten verzoeke van partijen of van een harer, zijne tusschenkomst te verteenen tot rege- ling van geschillen welke ten aanzien van de grenzen der verhuurde stukken grond tusschen de partijen mochten rijzen.

§ 15. O v e r g a n g v a n huur- r e c h t e n .

Bij overgang van huurrechten bedoeld in het tweede lid van artikel 8 wordt daar- van aanteekening gehouden in de laatste kolom van het grondhuur-register model 1b, alsmede op de minuut van de betrekkelijke huur-akte.

§ 16. U i t z o n d e r i n g e n , b e d o e l d i n h e t t w e e d e l i d va n a r t i k e l 1

d e r Q r o n d h u u r - o r d o n n a n t i e . Van het bepaalde bij het eerste lid van artikel 1 der Qrondhuur-ordonnantie zijn uitgezonderd:

a- gronden, welke krachtens , door het Hoofd van plaatselijk bestuur op ver- zoek van den huurder en den verhuur- der te verleenen machtiging, na verloop van den huurtermijn gedurende ten hoogste drie maanden door den huurder in gebruik worden gehouden;

b. woonerven, ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk bestuur als zoo- danig aan te merken, behoudens die, gelegen in het door het Hoofd van ge- westelijk bestuur in het belang dei- tabakscultuur uit te zonderen gedeelte van zijn gewest;

c- gronden, welke aan het Gouvernement van Nederlandsch-Indië of aan locale raden ten behoeve van de uitvoering van openbare werken van den Lande

(39)

Uitvoeringsvoorschriften. 33

of van locale werken ten gebruike zijn afgestaan;

d. gronden, in gebruik te nemen voor de uitoefening der uit eene vergunning tot het doen van mijnbouwkundige opspo- ringen of van een concessie tot mijn- ontginning voortvloeiende rechten bin- nen of buiten het onderzoekings- of concessie-terrein:

e voor het aanleggen van kiembedden ten behoeve van den suikkerriet-aanplant onverwachts benoodigde stukjes grond, met dien verstande dat de gezamen- lijke uitgestrektheid voor dezelfde on- derneming niet meer mag bedragen dan vijf Hectaren en de grond niet langer dan zes maanden bij den ondernemer in gebruik mag blijven, voorts onder voorbehoud dat aan de ingebruikne- ming steeds voorafga schriftelijke ken- nisgeving aan het Hoofd van plaatselijk bestuur;

f- kleine stukjes grond tot oprichting van afdakjes of andere opstallen, mits de oppervlakte niet grooter zij dan twee vierkante Rijnlandsche roeden en het gebruik den duur van twee maanden niet overschrijde;

g- strooken grond voor den aanleg, ten behoeve van landbouw-ondernemingen, van tijdelijke railbanen, overpaden en toe- of afvoergoten, mits die strooken niet breeder zijn dan vijf meters en niet langer gebruikt worden dan tot het einde van den oogst.

Ten derde: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte Regelen omtrent de bepa- ling en de periodieke herziening van de in het eerste lid letter b van artikel 8 der Qrondhuur-ordonnantie (Staatsblad 1918 n°.

88) bedoelde minimumprijzen.

(40)

34 Uitvoeringsvoorschriften.

Regelen omtrent de vaststelling en de perio- dieke herziening van de in het eerste lid letter b van artikel 8 der Grond- huurordonnantie (Staatsblad 1918 No.

88} bedoelde minimumprijzen.

§ 1. (1) De vaststelling der minimum- prijzen, bedoeld in het eerste lid letter b van artikel 8 der Qrondhuur-ordonnantie (Staatsblad 1918 n°. 88), geschiedt naar de h u u r w a a r d e der gronden en vindt plaats door het Hoofd van het gewest, waarbinnen de gronden zijn gelegen.

(2) Tot de vaststelling van bedoelde prij- zen wordt overgegaan wanneer door ge- noemd bestuurshoofd wordt vermoed, dat daarop door belanghebbenden prijs wordt gesteld.

§ 2. Voor de bepaling der h u u r w a a r- d e wordt onderscheiden tusschen den Westmoesson en den Oostmoessori, en wordt voorts gebruik gemaakt van de dis- trictsgroepeering der sawahs, bedoeld in het eerste lid van artikel 5 der Landrente- ordonnantie (Staatsblad 1907 n°. 277, in ver- band met 1909 Nos. 208 en 591, en 1912 n°.

605) in dier voege, dat voor sawahs, behoo- rende tot eenzelfde districtsgroep, de huur- waarde op hetzelfde bedrag wordt vast- gesteld.

§ 3. (1) De h u u r w a a r d e van tot eenzelfde districtsgroep behoorende sawahs wordt voor den W e s t moesson per bouw gesteld op de geldswaarde van de gemid- delde bruto-opbrengst dier sawahs aan droge padi per bouw na aftrek van een zesde gedeelte voor oogstloon en voorts Van:

°- elf picols droge padi, indien die bruto- opbrengst zes en twintig picols of meer bedraagt;

(41)

Uitvoeringsvoorschriften. 35

b- de helft van de overblijvende hoeveel- heid indien die bruto-opbrengst minder dan zes en twintig picols bedraagt (2) De gemiddelde bruto-opbrengst der tot eenzelfde districtsgroep behoorende sawahs wordt door het Hoofd van gewes- telijk bestuur vastgesteld overeenkomstig de daaromtrent beschikbare landrente-gege- vens, terwijl voor groepen, voor welke die gegevens onvolledig zijn, bedoelde bruto- opbrengst door genoemd bestuurshoofd uit die onvolledige gegevens, aangevuld door hetgeen uit anderen hoofde bekend is, wordt afgeleid.

De geldswaarde van bedoelde gemiddelde bruto-opbrengst wordt door voormeld be- stuurshoofd bepaald naar het overeenkom- stig het bepaalde in het derde lid van arti- kel 6 der Landrente-ordonnantie (Staats- blad 1907 n°. 277) vastgesteld bedrag van de , gemiddelde marktwaarde der padi. De uitkomst wordt naar boven afgerond in lieele guldens.

(3) Wordt het meerendeel der tot een- zelfde districtsgroep behoorende sawahs in den Westmoesson niet met padi beplant, dan geschiedt de bepaling der huurwaarde op de wijze aangegeven in het eerste lid van § 4.

§ 4. (1) De h u u r w a a r d e van tot eenzelfde districtsgroep behoorende sawahs voor den O o s t moesson wordt, zooveel mogelijk aan de hand van hetgeen onder normale omstandigheden gedurende genoem- de periode bij deelbouw aan huur zou kun- nen worden verkregen, per bouw gesteld op ten minste vijf en ten hoogste vijf en twintig gulden en overigens op veelvouden van vijf gulden. Blijven de sawahs, behoo- rende tot eenzelfde districtsgroep, in den Oostmoesson als regel geheel onbeplant, dan

(42)

36 Uitvoeringsvoorschriften.

wordt de huurwaarde voor dien moesson op twee gulden en vijftig cent per bouw- gesteld.

(2) Wordt het meereiideel der tot een- zelfde districtsgroep behoorende sawahs in den Oostmoesson met padi beplant, dan kan.

indien over vertrouwbare gegevens om- trent de gemiddelde bruto-opbrengst kan worden beschikt, de bepaling der huur- waarde geschieden op de in het eerste en tweede lid van § 3 aangegeven wijze.

§ 5 . (1) De m i n i m u m p r i j z e n wor- den vastgesteld voor elk der districtsgroe- pen, bedoeld in § 2, afzonderlijk en voorts moessonsgewijze, n.1. voor een Westmoes- son, en voor een Oostmoesson.

(2) Voor zoover bij de huurovereen- komst is bedongen, dat de sawahs over gedeelten van West- of van Oostmoessous door den huurder gebruikt zullen worden, geldt de volle voor dien moesson vastge- stelde minimumprijs, tenzij dat gebruik tevens betrekking heeft op den vorigen of den volgenden moesson en naar het oordeel van den met de bekrachtiging der grond- huur-overeenkomsten belasten ambtenaar, bedoeld in het eerste lid van artikel 9 der Qrondhuur-ordonnantie, dat gebruik voor bedoeld gedeelte van den moesson niet geacht kan worden van noemenswaardigen invloed te zijn op het slagen van het gewas dat in dien moesson op de tot dezelfde districtsgroep behoorende gronden in hoofd- zaak wordt geteeld. In dit laatste geval wordt bedoeld gedeelte verwaarloosd.

§ 6 . (1) De m i n i m u m p r i j s voor een bouw tot eenzelfde districtsgroep behoo- rende sawahs wordt, behoudens het be- paalde in § 7, voor een Westmoesson gesteld op de in § 3 en voor een Oostmoesson op de in § 4 bedoelde huurwaarde.

(43)

Uitvoeringsvoorschriften. 37

(2) Wordt de grond gehuurd voor den aanplant van een gewas, waardoor den ver- huurder bij het terugontvangen der gronden aanmerkelijk meerdere arbeid wordt ver- oorzaakt, dan wordt de minimumprijs ver- hoogd met een matig bedrag van ten hoog- ste vijftien gulden per bouw tot goedmaking van die nadeelen, waartoe de gronden, al naar gelang van de gesteldheid daarvan, zoo noodig in klassen worden verdeeld.

§ 7. Wanneer aan het Hoofd van gewes- telijk bestuur voor de sawahs van een of meer districtsgroepen of voor een deel der sawahs van een districtsgroep overtuigend is gebleken, dat de huurwaarde dier gron- den hooger of lager is dan de overeenkom- stig het bepaalde in het eerste lid van de vorige paragraaf becijferde minimumprijs, dan wordt, na verkregen goedkeuring van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, de m i n i m u m p r ij s, behoudens eventueele verhooging als bedoeld in het tweede lid van de vorige paragraaf, gesteld op een hooger of lager bedrag, zooveel mogelijk overeenkomende met hetgeen in de praktijk gebleken is de werkelijke huurwaarde te

§ 8. (Bb. n°. 9089.) Alvorens tot definitieve vaststelling der m i n i m u m p r ij z e n als bedoelde in § 6 wordt overgegaan, wordt aan belanghebbenden gelegenheid gegeven om gedurende ten minste één maand ten kantore van het Hoofd van gewestelijk bestuur en van het Hoofd van plaatselijk bestuur kennis te nemen van de voorloopig bepaalde minimumprijzen en om daartegen bij een dier bestuurshoofden, ter keuze van belanghebbenden, schriftelijk behoorlijk toe- gelichte bezwaren in te dienen.

(2) Het Hoofd van plaatselijk bestu in- zendt de bij hem ingekomen bezwaarschrif- ten, zoo noodig na terzake nadere onder-

(44)

38 Uitvoeringsvoorschriften.

zoekingen te hebben doen instellen, verge- zeld van zijn advies ten spoedigste door aan het Hoofd van gewestelijk bestuur.

(3) Het tijdvak gedurende hetwelk aan belanghebbenden de in het eerste lid be- doelde gelegenheid wordt geopend om inzage te verkrijgen van de voorloopig bepaalde minimumprijzen, wordt bekend gemaakt in de Javasche Courant en in minstens één der ter plaatse gelezen wor- dende nieuwsbladen

§ 9. (1) Voor zoover het Hoofd van gewestelijk bestuur niet al dadelijk gevolg meent te moeten geven aan de in de vorige paragraaf bedoelde schriftelijk voortge- brachte bezwaren, laat hij deze onderzoe- ken en beoordeelen door een daartoe door hem aangewezen plaatselijke commissie, waarvan leden zijn het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, de betrokken Regent of het hoogste Inlandsche bestuurshoofd van anderen rang en andere daartoe in aanmer- king komende Europeesche of Inlandsche ambtenaren, zoomede, indien zij zich daar- voor beschikbaar stellen, eenige niet-amb- telijke leden, daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen uit beheer- ders of geëmployeerden van de in de be- trokken afdeeling of in naburige afdeelingen werkende ondernemingen, welke geheel of gedeeltelijk berusten op den grondslag van overeenkomsten met de Inlandsche bevol- king tot inhuur van gronden, en, zoo moge- lijk, ook uit Inlandsche landbouwers.

(2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur treedt op als Voorzitter der commissie, ter- wijl deze zelve haren Secretaris aanwijst.

(3) De werkwijze der commissie wordt door het Hoofd van gewestelijk bestuur zoo noodig geregeld.

(4) De commissie stelt de belanghebben-

(45)

Uitvoeringsvoorschriften. 39

den in de gelegenheid hunne bezwaren mon- deling nader aan haar toe te lichten of te doen toelichten, en brengt advies uit aan het Hoofd van gewestelijk bestuur. Komen de leden der commissie niet tot overeen- stemming, dan wordt het afzonderlijk advies overgelegd van alle leden welke in meening verschillen.

(5) Wordt door het Hoofd van gewes- telijk bestuur geen gevolg gegeven aan de ingediende bezwaarschriften, dan geschiedt zulks in den vorm van eene met redenen omkleede beschikking, waarvan een af- schrift wordt verstrekt aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuur.

§ 10. (1) Is het Hoofd van gewestelijk bestuur, hetzij reeds vóórdat eene voorloo- pige bepaling der minimumprijzen als be- doeld in § 6 heeft plaats gevonden, hetzij naar aanleiding van tegen die voorloopige vaststelling ingediende bezwaarschriften, van meening dat er waarschijnlijk termen aanwezig zijn tot toepassing van het be- paalde in § 7, dan laat hij de vereischte onderzoekingen instellen en dé noodige ge- gevens verzamelen door een commissie als bedoeld in § 9, aan welke commissie dan tevens wordt opgedragen terzake van raad te dienen en eventueel een toegelicht voor- stel in te dienen tot herziening van de be- cijferde of voorloopig bepaalde minimum- prijzen, na in dat geval belanghebbenden in de gelegenheid te hebben gesteld van hare voorloopige zienswijze kennis te nemen en daartegen hunne bezwaren in te brengen.

(2) Komt het Hoofd van gewestelijk be- stuur eerst naar aanleiding van de in het vierde lid van § 9 bedoelde adviezen tot de in het vorig lid bedoelde meening, dan wint hij ter zake een nader advies in van de in die paragraaf bedoelde commissie,

(46)

40 Uitvoeringsvoorschriften.

met opdracht aan deze om indien zij daartoe aanleiding mochten vinden een voorstel in te dienen op de aan het slot van het vorig lid aangegeven wijze.

§ 11. Is het Hoofd van gewestelijk be- stuur, na kennis te hebben genomen van de in § 10 bedoelde adviezen, van oordeel dat er termen aanwezig zijn tot toepassing van het bepaalde in § 7, dan wendt hij zich, onder overlegging van die adviezen en onder omstandige toelichting van zijne voor- stellen, tot den Directeur van Binnenlandsch Bestuur ter verkrijging van de in die para- graaf bedoelde goedkeuring.

§ 12. (1) Zoodra de d e f i n i t i e v e vaststelling der minimumprijzen heeft plaats gevonden, wordt zulks door het Hoofd van gewestelijk bestuur bekend gemaakt in de Javasche Courant en in minstens één der ter plaatse gelezen wordende nieuwsbladen, onder mededeeling dat daarvan dagelijks, Zon- en feestdagen uitgezonderd, op de ge- wone kantooruren ten kantore van het Hoofd van gewestelijk bestuur en van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur door belanghebbenden inzage kan worden genomen.

(2) Gewaarmerkte afschriften of uittrek- sels der betrekkelijke beschikking worden op schriftelijke aanvraag kosteloos aan be- langhebbenden verstrekt.

§ 13. (1) De minimumprijzen worden tel- kens vastgesteld voor een tijdvak van vijf jaar, behoudens dat, wanneer in eenig dis- trict de landrente-aanslag is herzien, zoo spoedig mogelijk mede eene nieuwe vast- stelling der minimumprijzen moet plaats vinden.

Het Hoofd van gewestelijk bestuur is be- voegd in bijzondere gevallen voormeld tijd- vak te verlengen.

(47)

Uitvoeringsvoorschriften. 41 (2) Bij een nieuwe vaststelling der mini-

mumprijzen worden, voor zoover zulks wijziging brengt in te betalen huurschatten, door of vanwege het Hoofd van plaatselijk bestuur aan de betrokken huurders en aan de hoofden der betrokken desa's schriftelijk desa'sgewijze ingerichte en door of namens genoemd bestuurshoofd onderteekende op- gaven verstrekt, waarin voor eiken ver- huurder van sawahs is vermeld hoeveel de- door hem in het nieuwe tijdvak te ontvangen huurschat bedraagt.

Ten vierde: enz.

Afschrift enz.

(48)

42 Model huurakte.

Model A.

M O D E L H U U R A K T E . *•)

District

Desa N".

Nummer (2).

Heden den verscheen

voor mu verschenen

van beroep

te , daartoe aan-

gewezen bij besluit van den Resident van , van

No , in tegenwoordig- heid van de na te noemen, mij bekende ge- tuigen:

Eerstelijk:

a. (4) hoofd van

de desa v a n h e t

district d e r

afdeeling krachtens het bepaalde in artikel 8 der Inlandsche

Gemeente-ordonnantie (Staatsblad 1906 n°. 83 in verband met Staatsblad 1910 n". 591 en 1913 n°. 235), handelende voor en namens de Inlandsche gemeente

voornoemd (5), ter eenre en

b. de Inlanders, vermeld in den aan deze akte gehechten, door mij en den nader te noemen comparant ter andere zijde

1) V o o r het zegelrecht zie art. 74 der Zegelordonnantie 1921.

2) Achter het volgnummer der grondhuur-akten. waaronder deze in register model Ia dan wei in l b zijn ingeschreven, de letters a of b te plaatsen.

3) D a t u m en jaartal naar verkiezing in cijfers of letters in te vullen. .. .

4) Bij gemeentelijke verhuur te bezigen. Het verdient aan- beveling aan de h a n a v a n het onderwerpelijk model afzonder- lijke gedrukten te doen vervaardigen voor individueele en gemeentelijke verhuur. . . . . ,- J L

5) T e letten op het bepaalde in artikel 4 der G r o n d h u u r - ordonnantie.

(49)

Model huurakte. 43

onderteekenden staat, allen grondbezit- ters in de desa

van het district der afdeeling of hunne

gemachtigden, ter eenre en

Ten tweede : , van

beroep der onderneming , te

handelende ten deze, blijkens mij (') gezegelde (2) volmacht, voor

en namens ter andere zijde.

De comparant ter andere was mij bekend.

terwijl de identiteit en bevoegdheid van de(n) comparant(en) ter eenre mij verklaard zijn door bovenbedoelde getuigen.

De comparant(en) ter eenre verklaarde(n)

voor de beplanting met (3)

in huur af te staan aan den comparant ter andere, die verklaarde in huur aan te nemen, en zulks op den voet der bepalingen vervat in de Qrondhuur-ordonnantie, in Staatsblad 1918 n°. 88, de in den

a- (4) aan deze akte gehechten, door mij en den comparant ter andere zijde on- derteekenden

b. voormelden

staat omschreven en nader aangeduide gronden, gelegen in genoemde desa, tegen de huurprijzen in dien staat op- gegeven, welke huurprijzen zullen wor- den betaald op de wijze en op de tijd- stippen, mede in dien staat vermeld, wordende genoemde staat beschouwd deel dezer akte uit te maken;

en voorts onder de voorwaarden:

1. dat de verhuring geschiedt voor den

!) ïn te vullen : „bekende*' of „vertoonde**.

2) „ „ ,, „notarieele" of „onderhandsche* .

3) „ .. „ d e n a m e n d e r t e v e r b o u w e n g e w a s s e n of, indien d e g r o n d niet v o o r b e p l a n t i n g is b e s t e m d , d e b e s t e m - ming v a n den grond,

4) Bij gemeentelijke v e r h u u r t e bezigen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij artikel 3, 2°, van het ontwerp van koninklijk besluit worden de in artikel 1 bedoelde personeelsleden gemachtigd het identificatienummer te gebruiken, zulks uitsluitend voor de

De Commissie is daarom van mening dat in beginsel een overheid of een instelling, die machtiging tot toegang tot het Rijksregister heeft bekomen, de gegevens waarvan zij kennis heeft

verplaatsingen met eigen wagen ten laste van de werkgever. datum van – naar Activiteit

Eene dergelijke, niet om ernstige redenen van staatsbeleid onvermijdelijke, maar louter op oppervlakkigheid gebaseerde aan- tasting van het recht voor de gansche indische bevolking,

(1146) Alle personen aan wie eene erfenis is opgekomen, welke niet behoort tot die in het vorige artikel bedoeld, en die verkiezen moch- ten om de gesteldheid dier nalatenschap

d. Onder toevoegsels worden niet verstaan punten, strepen, vlakken, nagelindrukken, vouwen, scheuren, gaten en vlekken, tenzij deze blijkbaar opzettelijk zijn aangebracht. Van een

In 2005 laat het Vlaams Gewest een daling optekenen van zowat 23 273 eenheden in vergelijking met 1996, terwijl het aantal Waalse uitkeringstrekkers minder sterk is afgenomen (-

Nadat de coördinator in een voorkomend geval de directie communicatie heeft ingelicht, neemt de directie communicatie contact op met de betreffende organisatie-onderdeel of