• No results found

AANVULLING DER WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE DE STAATSINRICHTING VAN NEDERLANDSCH-INDIË

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "AANVULLING DER WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE DE STAATSINRICHTING VAN NEDERLANDSCH-INDIË"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

AANVULLING

DER WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE DE STAATSINRICHTING VAN

NEDERLANDSCH-INDIË

UITGEGEVEN ONDER TOEZICHT VAN

Prof, Mr. P H . KLEINTJES

AMSTERDAM

N.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ J. H. DE BUSSY 1930

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 4255

(3)

A A N V U L L I N G

DER WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE DE STAATSINRICHTING VAN

NEDERLANDSCH-INDIË

U I T G E G E V E N ONDER T O E Z I C H T VAN

Prof. Mr. P H . KLEINTJES

AMSTERDAM

N.V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ J. H. DE BUSSY 1930

(4)
(5)

INDISCHE STAATSREGELING.

Blz.

Diverse wijzigingen en aanvullingen 5

VOLKSRAAD.

Diverse wijzigingen en aanvullingen 8

NEDERLANDERSCHAP EN NEDERLANDSCH ONDERDAANSCHAP VAN DE BEVOLKING VAN NED.-INDIË, VAN SURINAME EN VAN CURAÇAO.

Wet op het Nederlandsche onderdaanschap 10

DECENTRALISATIE.

Diverse wijzigingen en aanvullingen 12

BESTUURSHERVORMING.

Regeling van enkele onderwerpen, verband houdende met de in- stelling van provinciën en van daarbinnen gelegen zelfstandige gemeenschappen (Kon. besluit van 3 December 1925, Ind.

S. 1926 n° 28, zooals het later is aangevuld) 14

Diverse wijzigingen en aanvullingen 17 Java-provinciekiesordonnantie 20 Diverse wijzigingen en aanvullingen 31 Regentschapskiesordonnantie 35 Diverse wijzigingen en aanvullingen 46

WATERSCHAPPEN.

Vorstenlandsche Waterschapsordonnantie 47

LANDSCHAPPEN.

Diverse wijzigingen en aanvullingen 60

(6)

IV

BINNENLANDSCH EN INLANDSCH BESTUUR.

Diverse wijzigingen en aanvullingen 62 Toepasselijkverklaring van de instructie voor de Gouverneurs

van Provinciën en Hoofden van andere aan te wijzen gewesten

op de Gouverneurs van Soerakarta en Jogjakarta 62 Instructie voor de Regenten in de op den voet van art. 119 der

Ind. Staatsregeling ingestelde gewesten op J a v a en Madoera 63

AMBTENAREN.

Wijziging "6

COMPTABILITEIT.

Diverse wijzigingen en aanvullingen 66

(7)

B l z . 6 r e g e l 5 v a n o n d e r . Art. 7, lid 1, wordt gelezen als volgt:

„ 1 . E r is een R a a d van Nederlandsch-Indië, be- staande uit eenen vice-president en zes leden".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. 285 (Ned. S. 194). In werking getreden op 1 Januari 1930 [Kon. besluit van 26 October 1929, Ind. S. 475 (Ned. S. 470)].

B l z . 7 r e g e l 13 v a n o n d e r . Art. 9, lid 2, wordt ge- lezen als volgt:

,,2. Zij worden door den Koning benoemd en ont- slagen. Zij bekleeden h u n a m b t niet langer dan vijf jaren en zijn niet dadelijk opnieuw benoembaar".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. 285 (Ned. S. 194). In werking getreden op 1 Januari 1930 [Kon. besluit van 26 October 1929, Ind. S. 475 (Ned. S. 470)].

Blz. 27 r e g e l 3. Art. 55, lid 2, wordt gelezen als volgt:

„2. Van de leden behooren dertig t o t de inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, ten minste vijfentwintig t o t de onderdanen-Nederlanders en ten hoogste vijf en ten minste drie t o t de uitheemsche onderdanen-niet- Nederlanders".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. 285 (Ned. S. 194). Treedt in werking op 15 Mei 1931 (Art. 2 der genoemde wet).

B l z . 28 r e g e l 8. Art. 55, lid 4, wordt gelezen als volgt:

,,4. De te verkiezen twintig inheemsche onderdanen- niet-Nederlanders worden afgevaardigd door de bij ordonnantie in te stellen kieskringen t o t het voor eiken kieskring bij ordonnantie te bepalen aantal.

Behoudens afwijkende regeling, voor zooveel noodig, voor gedeelten van Nederlandsch-Indië, als bedoeld in a r t . 21, tweede lid, zijn in deze kieskringen kiezer de inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, die

a. lid zijn van een raad, als bedoeld in art. 121, tweede lid, en a r t . 124, tweede lid, dan wel

b. een der bij ordonnantie voor den betrokken kies- kring nader aan te geven waardigheden bekleeden,

(8)

6

welke in beteekenis voor het volksleven bij bedoeld lidmaatschap niet a c h t e r s t a a n . "

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. 285 (Ned. S. 194).

B i z . 29 r e g e l 8 v a n o n d e r . Men plaatse achter art. 60, M 1, „T.

B i z . 29 e i n d . Men plaatse een noot van den volgenden inhoud :

„*) Art. 2 van de wet van 20 Maart 1929, Ind. S. 66 (Ned.

S. 121) luidt:

„Het in het eerste lid van artikel 60 der Indische Staats- regeling bedoelde tijdperk van vier jaren duurt voor den zitting hebbenden Volksraad, ook voor de toepassing van alle op het tijdstip van inwerkingtreding dezer wet verbindende wettelijke bepalingen, waarin van dat tijdperk sprake is, voort t o t den aanvangsdatum van de eerste zitting van het College in het zittingsjaar 1931/1932".

In werking getreden 15 Mei 1929 [Kon. besluit van 27 Maart 1929, Ind. S. 67 (Ned. S. 136)].

B i z . 30 r e g e l 14 v a n o n d e r . Art. 62, lid 5, wordt ge- lezen als volgt:

„5. I n elk zittingsjaar worden, zonder voorafgaande oproeping, twee gewone zittingen gehouden. De eerste zitting en daarmede het zittingsjaar v a n g t aan op 15 J u n i of, indien die d a t u m op een Zondag of daar- mede gelijkgestelden feestdag valt, op den eersten daaropvolgenden dag, welke geen Zondag noch daar- mede gelijkgestelde feestdag is, en d u u r t uiterlijk t o t 15 September. De tweede zitting vangt aan op 10 J a n u a r i of, indien die d a t u m op een Zondag of daarmede gelijkgestelden feestdag valt, op den eersten daarop volgenden dag, welke geen Zondag noch daar- mede gelijkgestelde feestdag is, en d u u r t uiterlijk t o t 20 Februari. De eerste zitting wordt geopend door den Gouverneur-Generaal of namens den Gouverneur- Generaal door den Luitenant-Gouverneur-Generaal en, bij ontstentenis van dezen, door den Vice-President van den R a a d van Nederlandsch-Indië of diens wette- lijken vervanger".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 20 Maart 1929 Ind. S. 66 (Ned. S. 121). In werking getreden 15 Mei 1929 [Kon. besluit van 27 Maart 1929, Ind. S. 67 (Ned.

S. 136)].

B i z . 33 r e g e l 17 v a n o n d e r . Art. 72, lid 1, wordt ge- lezen als volgt:

, , 1 . Binnen de eerste veertien dagen van het in het eerste lid van artikel 60 bedoelde tijdperk benoemt de Volksraad voor den d u u r van dat tijdperk uit zijn mid-

(9)

den een college, College van Gedelegeerden g e n a a m d " . Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929 Ind. S. 285 (Ned. S. 194).

B i z . 35 r e g e l 11 v a n o n d e r . Men plaatse achter art. 81 , ,3) " . B i z . 35 e i n d . Men plaatse een noot van den volgenden

inhoud:

,,2) Art. 1 van de ordonnantie van 20 Juni 1927 Ind.

S. 346 luidt:

„ 1 . Tenzij bij ordonnantie anders is bepaald, kan in de regeeringsverordeningen op de overtreding van hare voor- schriften als straf worden gesteld: hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen.

2. De in het vorige lid bedoelde strafbare feiten worden beschouwd als overtredingen".

B l z . 44 r e g e l 6 v a n o n d e r . Men plaatse achter art. 101. lid 1, „x) " .

B l z . 44 r e g e l 2 v a n o n d e r . Art. 102, lid 1, wordt ge- lezen als volgt:

„ 1 . De ontwerpen der algemeene begrooting worden jaarlijks door den Gouverneur-Generaal a a n den Volks- r a a d bij de opening van de eerste gewone zitting aan- geboden. Zij worden door den Raad, onder mede- deeling van zijn gevoelen, uiterlijk op 29 Augustus aan den Gouverneur-Generaal teruggezonden".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 20 Maart 1929, Ind. S. 66 (Ned. S. 121). In werking getreden 15 Mei 1929

[Kon. besluit van 27 Maart 1929, Ind. S. 67 (Ned. S. 136) ] . B l z . 44 e i n d . Men plaatse een noot van den volgenden

inhoud :

„*) Afwijking van art. 101 lid 1 in art. 1, lid 2, der Indische Bedrijvenwet (opgenomen op blz. 493 e.v.)".

B l z . 45 r e g e l 19. Art. 104, lid 2, wordt gelezen als volgt:

„ 2 . De wetsontwerpen t o t al- of niet goedkeuring van de besluiten betreffende de algemeene begrooting worden uiterlijk op 16 November v a n het jaar, vooraf- gaande aan dat, waarop de begrooting betrekking heeft, en die t o t al- of niet goedkeuring van besluiten betreffende aanvullingsbegrootingen zoo spoedig moge- lijk *) aan de Staten-Generaal aangeboden".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 20 Maart 1929, Ind. S. 66 (Ned. S. 121). In werking getreden 15 Mei 1929 [Kon. besluit van 27 Maart 1929, Ind. S. 67 (Ned. S. 136)].

B l z . 57 r e g e l 5 v a n o n d e r . Art. 134, lid 2, wordt gelezen als volgt:

,,2. Evenwel staan de burgerlijke rechtzaken tusschen Mohammedanen, indien hun a d a t r e c h t d a t mede- brengt, ter kennisneming van den godsdienstigen

(10)

8

rechter, voorzoover niet bij ordonnantie anders is b e p a a l d " .

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. 221 (Ned. S. 195). In werking getreden 25 De- cember 1929 [Kon. besluit van 24 October 1929, Ind.

S. 487 (Ned. S. 467)}.

B i z . 58 r e g e l 17. Art. 139 wordt gelezen als volgt:

„Geschillen over bevoegdheid tusschen den wereld- lijken en den godsdienstigen rechter, als ook tusschen den burgerlijken en militairen rechter, worden op den voet en de wijze, bij het vorige artikel bepaald, door den Gouverneur-Generaal beslist."

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. 221 (Ned. S. 195). In werking getreden 25 De- cember 1929 [Kon. besluit van 24 October 1929, Ind.

S. 487 (Ned. S. 467)].

V O L K S R A A D .

B i z . 127 r e g e l 7 v a n o n d e r . Art. 16, lid 1, wordt ge- lezen als volgt:

„Indien de Volksraad bijeen is en minstens 3 zijner leden niet later dan 3 dagen, n a d a t een ontwerp v a n ordonnantie dan wel eene uitnoodiging van den Gouver- neur-Generaal een ontwerp-ordonnantie opnieuw in be- handeling te nemen a a n de leden is verzonden, t o t den Voorzitter schriftelijk het verzoek richten het ontwerp ingevolge artikel 80 (1) Indische Staatsregeling voor behandeling door den Volksraad voor te behouden, wordt dit verzoek zoo mogelijk in de eerste vergadering van den R a a d aan de orde gesteld. De Voorzitter k a n om bijzondere redenen de termijn van 3 dagen t o t 8 dagen verlengen; hij geeft alsdan d a a r v a n a a n de leden kennis".

Aldus bekend gemaakt in Ind. S. 1929 n°. 329.

B l z . 128 r e g e l 8. Men wijzige in art. 16, lid 2, „6 w e k e n "

in „4 weken".

Deze wijziging is bekend gemaakt in Ind. S. 1927 n°. 574.

B l z . 129 r e g e l 17 v a n o n d e r - Art. 2 1 , lid 2, wordt ge- lezen als volgt:

„ I n de eerste vergadering v a n het in het eerste lid van artikel 60 der „Indische Staatsregeling" bedoelde tijdperk benoemt de R a a d voor den duur van d a t tijdperk uit zijn midden een voorzitter van de vierde af deeling. Wanneer de bediening tusschentijds open- valt, geschiedt de benoeming van den opvolger voor den verderen duur van dat tijdperk".

Aldus bekend gemaakt in Ind. S. 1930 n° 36.

(11)

B i z . 147 r e g e l 13. Art. 99 wordt gelezen als volgt:

„ D e Voorzitter kan desgeraden het voorbereidend onderzoek over eenig ontwerp opdragen a a n alle vaste commissiën dan wel aan een bijzondere commissie, bestaande uit minstens 3 leden, al dan niet behoorende t o t eenige commissie, of commissiën, die anders m e t het onderzoek zouden zijn belast".

Aldus bekend gemaakt in Ind. S. 1928 n° 523.

B l z . 147 r e g e l 8 v a n o n d e r . Na art. 100 wordt een nieuw artikel 100a ingevoegd, luidende:

„Artikel 100a. Indien het voorbereidend onderzoek over eenig ontwerp aan alle vaste commissiën wordt opgedragen, is daarop art. 100 toepasselijk m e t dien verstande, d a t van het in het derde lid van genoemd artikel bedoelde resultaat van het gehouden onderzoek door de voorzitters der commissiën schriftelijk verslag wordt uitgebracht aan den voorzitter van het College, die daaruit een ontwerp-verslag samenstelt, hetwelk een samenvatting is van de overwegingen in de commissiën".

Aldus bekend gemaakt in Ind. S. 1928 n° 523.

B l z . 147 r e g e l 2 v a n o n d e r . Art. 101, lid 2, wordt ge- lezen als volgt:

„Voorgestelde aanvullingen en wijzigingen worden door de betrokken commissie overwogen, behalve in het geval bedoeld in art. 100a, als wanneer de over- weging door den Voorzitter van het College geschiedt.

Hierna wordt aan alle leden van het College een tweede ontwerp-verslag gezonden".

Aldus bekend gemaakt in Ind. S. 1928 n° 523.

B l z . 148 r e g e l 17. Men voege in art. 101, lid 5, na de woorden „ a r t . 100" in „en art. 100a".

Deze aanvulling is bekend gemaakt in Ind. S. 1928 n« 523.

B l z . 148 r e g e l 22. Art. 101, lid 6, wordt gelezen als volgt:

„ N a afloop v a n de nadere behandeling in een ver- gadering van het College als in het vierde en vijfde lid bedoeld wordt het verslag m e t inachtneming v a n de gehouden beraadslagingen door den voorzitter v a n het College in overleg m e t den voorzitter der betrokken commissie en in het geval bedoeld in art. 100« in over- leg m e t de voorzitters der vaste commissiën definitief vastgesteld".

Aldus bekend gemaakt in Ind. S. 1928 n° 523.

B l z . 148 r e g e l 16 v a n o n d e r . Art. 101, lid 7, wordt ge- lezen als volgt:

(12)

10

„ H e t verslag wordt gedrukt en aan de leden rond- gedeeld. De bepalingen van de artikelen 33 en 34 v a n dit reglement vinden ten aanzien van het definitief verslag van het College van Gedelegeerden overeen- komstige toepassing, m e t dien verstande d a t de in het 2e lid van art. 34 bedoelde uitspraak van rappor- teurs door den voorzitter der betrokken commissie en in het geval bedoeld in art. 100a door den Voorzitter van het College zal kunnen worden gedaan".

Aldus bekend gemaakt in Ind. S, 1928 n° ,523.

NEDERLANDERSCHAP EN NEDERLANDSCH ONDERDAANSCHAP VAN DE BEVOLKING VAN NED.-INDIË, VAN SURINAME EN VAN CURAÇAO.

B l z . 154 r e g e l 6 v a n o n d e r . Men plaatse achter art. 3, lid 4 „ ! ) " .

B l z . 154 e i n d . Men plaatse een noot van den vol- genden inhoud:

j,1) Afwijking van art. 3, lid 4 onder 3, bij de wet treft men herhaaldelijk a a n " .

B l z . 160 r e g e l 12 t o t b l z . 161 e i n d . Men leze:

W e t van 10 Februari 1910, Ned. S. 55 (Ind. S. 296, Gb. 15, P b . 14), houdende regeling van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië, zooals die wet is gewijzigd bij de wet van 10 Juni 1927, Ned. S. 175 (Ind. S. 418, Gb. 60, P b . 43), welke uitbreiding van die regeling t o t de bevolking van Suriname en van Curaçao inhield en bij de wet van 18 Mei 1929, Ned. S. 258 (Ind.

S. 294, Gb. 52, P b . 66) *).

Wij W I L H E L M I N A enz doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, d a t het wenschelijk is, de kenmerken vast te stellen van het Nederlandsch Onderdaanschap van niet-Nederlanders;2)

1) De considerans van de wet van 10 Juni 1927, Ned. S. 175 (Ind. S. 418, Gb. 60, P b . 43) luidde:

„Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is de toepasselijkheid van de wet van 10 Februari 1910 (Staats- blad No. 55, Indisch Staatsblad No. 296, Gouvernementsblad No. 15, Publicatieblad No. 14), houdende regeling van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Neder- landsch-Indië, uit te breiden tot de bevolking van Suriname en van Curaçao;"'.

Art. 4 van de genoemde wet van 1927 en art. 2 van de be- noemde wet van 1929 luidden:

„Deze wet is ook verbindend voor Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao'.

2) De considerans werd aldus vastgesteld bij de genoemde wet van 1927.

(13)

Zoo is het, d a t Wij, den R a a d van State gehoord, en m e t gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1. Ook wanneer zij geen Nederlanders zijn volgens de wet op het Nederlanderschap en het in- gezetenschap zijn Nederlandsche onderdanen:

1°. zij, die in Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd, of is de vader niet bekend, uit eene aldaar gevestigde moeder;

2°. de in Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao geborenen, wier ouders niet bekend zijn;

3°. de echtgenoote of niet hertrouwde weduwe van een onderdaan als bedoeld onder 1° of 2°;

4°. de buiten Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao geboren ongehuwde kinderen van een onderdaan als bedoeld in dit artikel, zoolang die nog geen achttien jaar oud zijn;

5°. de buiten Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao uit ouders, die onderdanen zijn volgens dit artikel, geboren kinderen, wanneer zij na hun huwelijk of na het bereiken van hun achttiende jaar in het Koninkrijk gevestigd zijn of zich aldaar vestigen, benevens hunne vrouw of hunne ongehuwde kinderen, die nog geen achttien j a a r oud zijn, indien zij zich mede in het Koninkrijk vestigen 1).

Art. 2. H e t in artikel 1 bedoelde Nederlandsche onderdaanschap wordt verloren:

1°. door naturalisatie in een vreemd land. Dit verlies strekt zich uit t o t de met den genaturaliseerde gehuwde vrouw en zijne kinderen, die nog geen achttien j a a r oud zijn;

2°. door te huwen met een man, die niet valt in de termen van artikel 1 onder 1°, 2° of 5°;

3°. door zonder verlof van den Koning of in Neder- landsch-Indië, Suriname of Curaçao van hem, die aldaar in 's Konings n a a m het algemeen bestuur uitoefent, zich te begeven in vreemden krijgs- of Staatsdienst;

4°. voor zoover het betreft personen, niet behoorende t o t de inheemsche bevolking van Nederlandsch- Indië, door in geval v a n verblijf in een vreemd land, na te laten zich binnen drie m a a n d e n na

1) Dit artikel werd aldus gewijzigd bij de genoemde wet van 1927.

(14)

12

a a n k o m s t aan te geven bij een Nederlandsehen consulairen a m b t e n a a r in d a t land en door bij voortgezet verblijf n a te laten die aangifte binnen de eerste drie m a a n d e n van elk kalenderjaar te herhalen.

De aangifte door den m a n of vader voor zijne vrouw of kinderen en door de weduwe voor hare kinderen geldt voor eigen aangifte van dezen.

Wie volgens het onder 4° bepaalde het Nederlandsche onderdaanschap heeft verloren en daarna niet in omstandigheden is komen te verkeeren als bedoeld onder 1°, 2° of 3°, herkrijgt het door vestiging in het Koninkrijk 1).

Art. 3. Deze wet is ook verbindend voor-Neder- landsch-Indië, Suriname en Curaçao 2).

Lasten en bevelen, enz.

Gegeven te 's-Gravenhage, den lOden Februari 1910.

W I L H E L M I N A .

De Minister van Koloniën, D B WAAL M A L E F I J T . De Minister van Buitenlandsche Zaken,

D E MAREES VAN S W I N D E R E N . De Minister van Justitie,

NELISSEN.

(Uitgegeven in Nederland 1 Maart 1910, in Ned.- Indië 13 Mei 1910, in Suriname 11 April 1910 en in Curaçao 9 April 1910).

DECENTRALISATIE.

B l z . 181 r e g e l 2 v a n o n d e r . Art. 25 wordt gelezen als volgt :

, , 1 . De verbodsbepalingen van artikel 9, lid 1, gelden ook voor den voorzitter.

2. H e m kan van deze verbodsbepalingen door den Gouverneur-Generaal dispensatie worden verleend."

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 12 Maart 1928, Ind. S. 67.

B l z . 184 r e g e l 12. Art. 25?', lid 2, wordt gelezen als volgt:

,,2. Zij vormen m e t den burgemeester een college, waarvan deze lid en voorzitter is. Op de leden van dit

1) Dit artikel werd aldus gewijzigd bij de genoemde wetten van 1927 en 1929.

2) Dit artikel werd aldus gewijzigd bij de genoemde wet van 1927.

(15)

college is van toepassing artikel 38 en op de wethouders mede artikel 9, voor zoover althans dit laatste artikel niet reeds uit hoofde van h u n raadslidmaatschap op hen van toepassing is. H e t college wordt bijgestaan door den secretaris van den r a a d " .

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 12 Maart 1928, Ind. S. 67.

B i z . 192 r e g e l 9. I n art. 43a, lid 1, wordt voor „de beslissingen van gemeenteraden" gelezen:

„de beslissingen van den gemeenteraad dan wel v a n het college van burgemeester en wethouders, den burgemeester of den raadsvoorzitter krachtens opdracht van den r a a d . "

Deze wijziging is vastgesteld bij ordonnantie van 23 Februari 1929, Ind. S. 24.

B i z . 206 r e g e l 10 v a n o n d e r . Art. 88 wordt gelezen als volgt :

„Onroerende eigendommen van het ressort van een r a a d worden niet dan krachtens beslissing v a n den r a a d vervreemd of bezwaard, noch verhuurd, ver- p a c h t of op eenige andere wijze in gebruik gegeven.

De r a a d k a n echter de bevoegdheid t o t vervreemden, bezwaren, verhuren, verpachten of op eenige andere wijze in gebruik geven opdragen a a n het college van burgemeester en wethouders of, waar zoodanig college niet bestaat, aan den burgemeester of den raads- voorzitter".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 23 Februari 1929, Ind. S. 24.

B i z . 206 r e g e l 1 v a n o n d e r . Art. 90 wordt gelezen als volgt :

„Eigendommen v a n het ressort v a n een r a a d worden slechts in het openbaar verkocht, verhuurd of verpacht, tenzij de raad, dan wel het college v a n burgemeester en wethouders, of de burgemeester of de raads- voorzitter daartoe door den raad bevoegd verklaard, in bijzondere omstandigheden machtiging of last geeft t o t onderhandschen verkoop, verhuur of v e r p a c h t i n g " .

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 23 Februari 1929, Ind. S. 24.

B i z . 230 r e g e l 2. Men wijzige „ : " in „ . " .

B i z . 236 r e g e l 18. Na art. 75 plaatse men een nieuw art. 75a.

„ A r t . 75a. De strafbare feiten bedoeld in de artikelen 71 en 72 worden beschouwd als misdrijven;

(16)

L 4

die bedoeld in de artikelen 73, 74 en 75 als over- tredingen".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 22 October 1929, Ind. S. 396.

BESTUURSHERVORMING.

B i z . 247 b o v e n a a n o n d e r h e t o p s c h r i f t . Men voege onderstaand Kon. besluit in:

Koninklijk b e s l u i t van 3 December 1925, Ind. S. 1926 n°. 28, houdende regeling van enkele onderwerpen, verband houdende met de instelling van provinciën en van daarbinnen gelegen zelfstandige gemeenschappen, zooals dit besluit is aangevuld bij Kon. besluit van 24 Februari 1927, Ind. S. 124.

Wij W I L H E L M I N A , enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën v a n 5 November 1925, 4de Afdeeling No. 2 3 ;

Den R a a d van State gehoord (advies van 24 No- vember 1925 No. 23);

Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 27 November 1925, 4de Afdeeling No. 44;

Hebben goedgevonden en v e r s t a a n :

Art. 1. De Voorzitter en de leden van den provinci- alen r a a d en van de raden der op den voet van artikel 67c, Ie lid van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië (*) aangewezen zelfstandige gemeenschappen (hierna zonder meer zelf- standige gemeenschappen te noemen), alsmede v a n de colleges van dagelijksch bestuur van de provinciën en van zelfstandige gemeenschappen, zijn niet gerechte- lijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering van die raden en colleges hebben gezegd of aan h a a r schriftelijk hebben overgelegd, tenzij zij daarmede openbaar maken wat in besloten vergadering onder geheimhouding is gezegd of overgelegd.

2. Op de niet-Europeesche leden der in het vorig lid bedoelde raden en colleges v a n dagelijksch b e s t u u r is, zoolang zij met het lidmaatschap zijn bekleed, toe- passelijk artikel 3 van het Koninklijk besluit v a n 3 November 1866 No. 73 (Indisch Staatsblad 1867 No. 10)1).

Art. 2. De Algemeene Rekenkamer houdt toezicht op het beheer en de verantwoording der geldmiddelen (*) Dit lid komt overeen met het Ie lid van artikel 121 der Indische Staatsregeling.

*) Dit tweede lid werd aldus nader vastgesteld bij Kon.

besluit van 24 Febr. 1927, Ind. S. 124.

(17)

van de provinciën en v a n de zelfstandige gemeen- schappen, met inachtneming v a n de bepalingen vervat in de volgende twee artikelen en op de wijze, voor zooveel noodig nader bij ordonnantie t e regelen.

Art. 3. 1. De provinciale begrootingsrekening en de daarbij behoorende stukken worden onderzocht door de Algemeene Rekenkamer, die v a n haar be- vinding verslag uitbrengt aan den Gouverneur-Generaal.

2. I n d a t verslag worden ook zoodanige mede- deelirigen opgenomen, als, naar het inzien v a n de Algemeene Rekenkamer, kunnen leiden t o t verminde- ring of besparing v a n uitgaven of t o t vereenvoudiging v a n het geldelijk beheer.

Art. 4. E l k jaar, n a d a t de besluiten t o t vaststelling van het slot v a n de begrootingsrekeningen v a n de zelf- standige gemeenschappen door het college van ge- deputeerden, d a n wel bij ontstentenis daarvan, door den Gouverneur, zijn goedgekeurd, zal de Algemeene Reken- kamer eenige dier rekeningen, door haar a a n t e wijzen, m e t de begrootingen vergelijken, m e t de daartoe be- hoorende bewijsstukken nauwkeurig onderzoeken en vervolgens v a n hare bevinding dienaangaande aan den Gouverneur-Generaal verslag doen.

Art. 5. 1. Behoudens het bepaalde bij het tweede lid v a n dit artikel, zijn alle vorderingen t e n laste v a n de begrooting v a n een provincie of v a n een zelf- standige gemeenschap, die niet zijn ingediend binnen zestien maanden n a den a a n v a n g v a n h e t dienstjaar, waarop zij betrekking hebben, verjaard. Deze termijn kan door den betrokken r a a d in bijzondere omstandig- heden, dan wel om redenen v a n noodzakelijkheid, t o t uiterlijk twee jaren worden verlengd.

2. De termijnen v a n verjaring, bij de burgerlijke wetgeving voor Nederlandsch-Indië bepaald, zijn m e t betrekking t o t de begrootingen v a n de provinciën en van de zelfstandige gemeenschappen toepasselijk:

a. op alle vorderingen, welker bedrag bepaald is en welker verevening niet afhankelijk is v a n een voorafgaande indiening v a n stukken door belang- hebbenden ;

b. op alle verevende vorderingen, waarvoor bevel- schriften t o t betaling zijn afgegeven.

Art. 6. 1. Alle vorderingen v a n een provincie of v a n een zelfstandige gemeenschap, voortspruitende uit belastingverordeningen, verjaren, voor zoover die ver- ordeningen zelve d a a r o m t r e n t geen anderen termijn behelzen, door verloop v a n vijf jaren voor zooveel betreft belastingen begrepen in kohieren, registers,

(18)

16

leggers of staten, te rekenen van den a a n v a n g van het belastingjaar, en voorzooveel andere belastingen betreft, te rekenen van den dag, waarop de vordering is ontstaan.

2. Overigens zijn, ongeacht den landaard der schuldenaren, de bepalingen van het Burgerlijk Wet- boek voor Nederlandsch-Indië op de verjaring der vorderingen van de provinciën en van de zelfstandige gemeenschappen toepasselijk, m e t uitzondering van artikel 1950 van d a t Wetboek.

Art. 7. O m t r e n t de invordering van hetgeen a a n provinciën en aan zelfstandige gemeenschappen krachtens algemeene of provinciale verordeningen, of krachtens verordeningen van laatstbedoelde gemeen- schappen, verschuldigd is, dan wel uit anderen hoofde d a a r a a n toekomt, kunnen bij ordonnantie regelen worden gesteld in den geest van die, geldende voor vorderingen van den Lande.

Art. 8. 1. De beteekening van stukken betreffende vervolging ter invordering van provinciale belastingen en van belastingen van zelfstandige gemeenschappen en de ten uitvoerlegging van dwangbevelen, kan ge- schieden door een ambtenaar, daartoe aangewezen door het betrokken college of den persoon, belast m e t de dagelijksche leiding van zaken.

2. Bij de uitoefening van zijn t a a k wordt de in het vorig lid bedoelde a m b t e n a a r als een deurwaarder aangemerkt.

Art. 9. 1. H e t is niet geoorloofd, tenzij m e t voorafverkregen verlof van den rechter, beslag te leggen o p :

a. gelden, effecten of geldswaardige papieren van een provincie of van een zelfstandige gemeenschap, onder de administratie of onder derden berustende ; b. gelden, door derden verschuldigd a a n een provincie

of aan een zelfstandige gemeenschap;

c. roerende goederen van een provincie of van een zelfstandige gemeenschap, onverschillig of zij zich al dan niet onder derden bevinden;

d. vaste goederen en zakelijke rechten, aan een pro- vincie of een zelfstandige gemeenschap toe- behoorende.

2. H e t verlof, waarvan sprake is in den aanhef van het vorig lid, moet gevraagd worden a a n den R a a d v a n Justitie, binnen wiens ressort de betrokken provincie of zelfstandige gemeenschap is gelegen.

H e t Openbaar Ministerie wordt op het verzoek gehoord.

(19)

H e t verlof wordt niet verleend, tenzij summierlijk van de deugdelijkheid der vordering, waarvoor beslag gewenscht wordt, blijkt.

Bij het verleenen van verlof wijst de rechter de goederen aan, waarop beslag zal mogen worden gelegd.

3. Zaken, die door haren aard of wegens hare be- stemming geacht moeten worden buiten den handel t e zijn, of welke bij algemeene verordening niet voor inbeslagneming v a t b a a r zijn verklaard, worden in de aanwijzing niet begrepen.

Art. 10. Dit besluit treedt in werking m e t ingang van een door den Gouverneur-Generaal te bepalen dag !).

Onze Minister van Koloniën is belast m e t de uit- voering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden a a n den R a a d v a n State.

H e t Loo, den 3den December 1925.

W I L H E L M I N A . De Minister v a n Koloniën,

CH. W E L T E R .

B l z . 249 r e g e l 26. Art. 9, lid 1, wordt gelezen als volgt:

,,De verkozen en benoemde raadsleden hebben telkens zitting gedurende een periode van vier jaren aanvangende voor de eerste maal op het tijdstip der inwerkingtreding van de instellingsordonnantie".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

B l z . 253 r e g e l 25. Art. 20, leden 3 en 4, wordt gelezen als volgt:

,,3. Die ophoudt lid van den provincialen r a a d t e zijn, treedt, behoudens in het geval bedoeld in het volgende lid, af als lid of plaatsvervangend lid v a n het college van gedeputeerden. E e n aftredend lid of plaatsvervangend lid is dadelijk weder herkiesbaar.

4. De leden van het college v a n gedeputeerden, zoomede de plaatsvervangende leden treden af wanneer zij n a een periodieke verkiezing door den provincialen r a a d niet worden herbenoemd".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

B l z . 258 r e g e l 17. Art. 45 wordt gelezen als volgt:

„ 1 . De R a a d onderzoekt de geloofsbrieven der ') Dit besluit is in werking getreden 30 Januari 1926 met terugwerking t o t 1 Januari 1926 (Gouv. besluit in Ind. S. 1926 n° 29).

2

(20)

IS

nieuw inkomende verkozen leden en beslist de ge- schillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve rijzen.

2. H e t onderzoek heeft na een periodieke ver- kiezing plaats in de eerste vergadering van den nieuwen raad.

3. Geldt het de voorziening in een tusschentijds opengevallen plaats, dan geschiedt het onderzoek van de geloofsbrieven zoo spoedig mogelijk".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

B i z . 258 r e g e l 20. Na a r t . 45 plaatse men een nieuw art. 46.

Art. 46. „1. E e n gekozene wordt als lid van den provincialen r a a d toegelaten, tenzij:

a. de overgelegde bescheiden onvolledig mochten zijn of niet voldoen aan de wettelijke eischen;

b. de stemming in een of meer raden ongeldig w a s ; c. de uitslag v a n de verkiezing onjuist is vastgesteld;

d. hij niet voldoet aan de vereischten voor h e t lidmaat- schap.

2. H e t onderzoek der geloofsbrieven strekt zich niet uit t o t de geldigheid v a n de lijsten van de candidaten, zooals deze door het stemkantoor zijn gepubliceerd.

3. De ongeldigheid v a n de stemming in een of meer raden of een onjuistheid in de vaststelling van den uitslag der verkiezing s t a a t niet in den weg aan de toelating van de leden, op wier verkiezing de ongeldig- heid of onjuistheid geacht wordt geen invloed te hebben gehad, en, ingeval v a n ongeldigheid van stemming, de nieuwe stemming geacht wordt geen invloed te kunnen h e b b e n " .

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

B i z . 258 r e g e l 6 v a n o n d e r . Aan art. 49 voege men toe een derde lid, luidende als volgt:

,,Het eerste lid is niet v a n toepassing bij de be- slissing over de toelating v a n de na periodieke aftreding nieuw inkomende leden".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

B i z . 261 r e g e l 6 v a n o n d e r . Men plaatse achter den t e k s t v a n art. 67 , ,1) " .

B l z . 261 e i n d . Men plaatse een noot v a n dezen i n h o u d : ,,*) Art. 1 van de ordonnantie van 4 September 1926, Ind.

S.'387 luidt:

„Besluiten van den provincialen raad, strekkende tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van onroerend goed of

(21)

tot het treffen van dadingen vereischen de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, indien met de uitvoering een bedrag van vijftig duizend gulden (ƒ50.000.—) of meer gemoeid i s " . B l z . 262 r e g e l 13. Aan art. 69 voege men toe een derde

lid, luidende als volgt:

,,De krachtens dit artikel strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 22 October 1929, Ind. S. 395.

B l z . 279 r e g e l 5. Na art. 136a plaatse men een nieuw art. 136è, luidende als volgt:

„Zoolang in een provincie een voor de eerste maal samengestelde provinciale r a a d nog niet heeft ver- gaderd, worden de in artikel 31 a a n dien raad op- gedragen functiën uitgeoefend door den Gouverneur".

Aldus aangevuld bij ordonnantie van 21 December 1928, Ind. S. 548.

B l z . 285 r e g e l 3 v a n o n d e r . N a art. 13 plaatse men een nieuw art. 13A, aldus luidende:

„Art. 13A. 1. Behalve voor w a t betreft de be- drijfshavens Tandjoeng-priok en Cheribon en de daartoe behoorende havengebieden wordt a a n de provincie W e s t - J a v a overgedragen het beheer van de binnen h a a r gebied gelegen Landshaveninrichtingen, met de daartoe behoorende, door den Gouverneur-Generaal vastgestelde of nader vast te stellen havengebieden.

2. Omtrent dit beheer en het daarop door den Gouverneur-Generaal uit te oefenen oppertoezicht, worden bij ordonnantie nadere regelen gegeven".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 24 December 1928, Ind. S. 557.

B l z . 287 r e g e l 14 v a n o n d e r . Men plaatse achter den tekst van a r t . 17 , ,1) " .

B l z . 287 e i n d . Men plaatse een noot van den volgenden inhoud :

,,1) Art. 1 van de ordonnantie van 8 Februari 1928, Ind.

S. 27 luidt:

„De ingevolge artikel 17 van de ordonnantie t o t instelling van de provincie West-Java (Staatsblad 1925 No. 378) aan deze provincie overgedragen automobieldiensten, voor zoover die op 1 Januari 1928 nog bestaan, worden weder door het Land overgenomen onder nader door den Gouverneur-Generaal vast t e stellen voorwaarden".

B l z . 291—302. Men stelle in plaats van de Kiesordon- nantie voor de provincie W e s t - J a v a , I n d . S. 1924 n° 80, de volgende ordonnantie:

(22)

20

O r d o n n a n t i e van 14 November 1927, Ind.

S. 528, houdende een algemeene Kiesordon- nantie voor de provinciën op J a v a en Madoera,

zooals zij is gewijzigd en aangevuld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind.

S. 488 (Java Provinciekiesordonnantie).

I n n a a m der Koningin!

De Gouverneur-Generaal enz.

D a t Hij eene algemeene kiesordonnantie voor de provinciën op J a v a en Madoera willende vaststellen;

Den R a a d van Nederlandsch-Indië gehoord en in overeenstemming m e t den Volksraad;

Heeft goedgevonden en v e r s t a a n :

Met intrekking van de ordonnantie van 23 Februari 1924 (Staatsblad No. 80), zooals die is aangevuld bij de ordonnantie van 14 Augustus 1925 (Staatsblad No. 399 )vast te stellen de ondervolgende kiesordon- nantie voor de provinciën op J a v a en Madoera.

H O O F D S T U K I.

K I E Z E R S .

Art. 1. 1. Voor zoover de leden van den provinci- alen r a a d door verkiezing worden aangewezen, worden zij verkozen door de leden van de raden der binnen de provincie gelegen regentschappen en stadsgemeenten.

2. Hij, die lid is van meer dan een raad, kan slechts in één dier colleges zijn stem uitbrengen.

H O O F D S T U K I I . KIESDISTRICTEN.

Art. 2. Voor de verkiezing v a n de leden van den provincialen raad, behoorende t o t de groep der onder- danen-Nederlanders, zoowel als voor die van de leden, behoorende t o t de groep der uitheemsche onderdanen- niet-Nederlanders, v o r m t de provincie één kiesdistrict.

Art. 3. Voor de verkiezing v a n de leden van den provincialen r a a d behoorende t o t de groep inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, wordt de provincie ver- deeld in kiesdistricten elk omvattende het gebied van eene afdeeling (residentie).

H O O F D S T U K I I I . VERKIEZING.

§ 1. Candidaatstelling.

Art. 4. 1. De candidaatstelling voor het lidmaat- schap van den provincialen r a a d heeft plaats op den

(23)

door den Gouverneur vastgestelden d a t u m , welke op een der eerste acht dagen v a n October moet vallen.

2. De kiezers kunnen slechts candidaten stellen uit de groep, waartoe zij zelven behooren.

Art. 5. 1. Elke opgave v a n candidaten mag niet meer n a m e n v a n candidaten dan tweemaal het a a n t a l t e vervullen plaatsen b e v a t t e n .

2. Dezelfde kiezer mag niet meer dan één opgave onderteekenen.

Art. 6. 1. De indiening der opgaven heeft plaats op den dag der candidaatstelling tusschen des voor- middags 8 uur en des namiddags 1 uur.

2. De opgaven in het eerste lid vermeld, moeten inhouden den naam, de voorletters, de woonplaats, zoomede andere voor de persoonsaanduiding der candi- d a t e n noodzakelijke toevoegsels en onderteekend zijn door ten minste drie kiezers.

3. N a a s t de onderteekeningen moeten worden ver- meld de n a m e n v a n de onderteekenaars en h u n n e voorletters, of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels, zoomede de r a a d w a a r v a n zij lid zijn.

Art. 7. De v o r m en inrichting v a n de formulieren voor de opgaven v a n candidaten worden vastgesteld door den provincialen raad.

Art. 8. De formulieren voor de opgaven v a n candi- d a t e n zijn gedurende veertien dagen vóór en op den dag der candidaatstelling kosteloos verkrijgbaar t e n kantore van de voorzitters der regentschaps- en stads- gemeenteraden en van de districts- en onderdistricts- hoofden.

Art. 9. 1. De inlevering der opgaven geschiedt persoonlijk door een of meer personen, die h a a r onder- teekend hebben, bij de voorzitters v a n de regent- schaps- en stadsgemeenteraden, en voor zoover de opgaven v a n inheemsche onderdanen niet-Nederlanders betreft, bij den voorzitter v a n een raad, gevestigd binnen het kiesdistrict, waarvoor de opgave be- stemd is.

2. De candidaten k u n n e n daarbij tegenwoordig zijn.

3. Opgaven, welke

a. worden ingeleverd door personen, die h a a r niet onderteekenden ;

h. worden ingeleverd buiten den vastgestelden tijd of bij een anderen voorzitter dan in het eerste lid aangewezen, dan wel

c. niet voorzien zijn v a n ten minste drie handteeke- ningen, de d a a r n a a s t te stellen namen en de ver-

(24)

22

melding v a n den raad, waarvan de dragers lid zijn, worden door den voorzitter geweigerd.

4. I n alle andere gevallen stelt deze een bewijs v a n ontvangst ter hand a a n dengene, die de opgave inlevert.

5. Is de voorzitter v a n oordeel, d a t de opgave niet voldoet a a n andere wettelijke eischen dan in het derde lid bedoeld, dan wordt daarvan, m e t mededeeling van de redenen, in het bewijs van ontvangst melding gemaakt.

6. I n dit ontvangstbewijs Avordt tevens bekend gesteld, d a t het den onderteekenaars der betrokken opgave zoowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk vrij s t a a t om zich, hetzij schriftelijk, hetzij bij gemachtigde t o t het ter hoofdplaats der provincie zitting houdend stemkantoor te wenden ter weerlegging v a n de in het bewijs van ontvangst vermelde bezwaren.

Art. 10. 1. Zoodra de in artikel 6 t o t het inleveren v a n opgaven v a n candidaten bepaalde tijd is afgeloopen, sluit de voorzitter, na d a a r v a n afschrift genomen te hebben, de ingeleverde opgaven v a n candidaten in een enveloppe, verzegelt deze en zendt h a a r aangeteekend op n a a r het ter hoofdplaats der provincie zitting houdend stemkantoor.

2. Indien geen opgaven zijn ingediend, doet de voorzitter d a a r v a n bij aangeteekend schrijven mede- deeling a a n het stemkantoor.

Art. 11. 1. Ingeval een in het vorige artikel be- doelde enveloppe m e t opgaven in het ongereede geraakt, zendt de voorzitter van den betrokken r a a d de door hem gehouden afschriften op aan het stemkantoor, m e t overeenkomstige toepassing van hetgeen in het vorige artikel ten aanzien v a n de origineele opgaven is bepaald.

Art. 12. 1. H e t stemkantoor bestaat uit een voor- zitter en twee leden, zoomede twee plaatsvervangende leden, welke allen worden benoemd door het college v a n gedeputeerden.

2. Bij provinciale verordening wordt de nadere inrichting v a n het kantoor, zoomede het bedrag der zittinggelden voor de leden bepaald.

Art. 13. 1. N a d a t alle ingeleverde opgaven v a n candidaten zijn ontvangen, voegt het stemkantoor onverwijld de opgaven samen t o t lijsten.

2. E r zijn afzonderlijke lijsten voor de provincie, ten behoeve van elk der in artikel 2 genoemde groepen, zoomede voor elk kiesdistrict ten behoeve v a n de in artikel 3 bedoelde groep.

3. Op de lijsten worden in alfabetische volgorde

(25)

gebracht de namen der candidaten, hun voorletters en andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toe- voegsels.

4. De vorm en inrichting der lijsten worden vast- gesteld door den provincialen raad.

5. H e t stemkantoor zorgt voor de bekendmaking der lijsten in het provinciaal blad en voor het tegen betaling in afschrift verkrijgbaar stellen.

Art. 14. 1. Door het stemkantoor worden v a n onwaarde verklaard de opgaven van candidaten:

1°. welke v a n een ander model zijn dan het voor- geschrevene ;

2°. waarvan de onderteekening niet voldoet a a n de eischen, gesteld in het tweede en derde lid van artikel 6.

2. Bij de vaststelling van het a a n t a l onderteekenaars blijven buiten aanmerking zij, die meer dan een op- gave hebben onderteekend.

3. De van onwaarde verklaarde opgaven worden niet op de in het vorige artikel genoemde lijsten gebracht.

Art. 15. 1. De ingeleverde opgaven van candi- d a t e n worden bewaard gedurende den tijd, waarvoor de verkiezing is geschied.

2. N a afloop van dien tijd worden zij vernietigd.

3. De afschriften der opgaven worden vernietigd zoo spoedig mogelijk na de publicatie der candidaat- lijsten.

Art. 16. Is op de lijst voor een groep of een kies- district geen candidaat gebracht, dan verklaart het stemkantoor d a t niemand voor die groep of d a t kies- district is gekozen.

Art. 17. Zijn er voor een groep of een kiesdistrict evenveel candidaten op de lijst gebracht als er plaatsen t e vervullen zijn, of minder, dan verklaart het stem- kantoor deze candidaten verkozen.

Art. 18. Zijn er voor een groep of een kiesdistrict meer candidaten dan er plaatsen te vervullen zijn op de lijst gebracht, dan heeft stemming plaats.

Art. 19. 1. H e t stemkantoor m a a k t van zijn handelingen onmiddellijk een proces-verbaal op, d a t ten provincialen kantore, alsmede in afschrift op de regentschaps- en stadsgemeenteraadskantoren voor een ieder ter inzage wordt nedergelegd, tegelijk met de lijsten bedoeld in artikel 13, in het provinciaal blad wordt bekend gemaakt, en in afschrift en tegen betaling verkrijgbaar gesteld.

2. De vorm en de inrichting van het proces-verbaal worden vastgesteld door den provincialen raad.

(26)

24

Art. 20. I n de gevallen, bedoeld in de artikelen 16 en 17 wordt in de opengebleven plaatsen voorzien door benoeming door den Gouverneur-Generaal.

§ 2. Stemming.

Art. 21. 1. De stemming heeft plaats in daarvoor uitgeschreven afzonderlijke vergaderingen van de regentschaps- en stadsgemeenteraden op den daarvoor door den gouverneur vast te stellen d a t u m , welke ten minste 14 dagen n a den dag der candidaatstelling en ten hoogste 30 dagen na de bekendmaking van de in artikel 13 bedoelde lijsten moet vallen.

Art. 22. 1. Indien in een r a a d niet de meerder- heid van het bij de instellingsordonnantie vastgestelde a a n t a l leden aanwezig is, gaat de stemming niet door en wordt de vergadering uitgesteld t o t een naderen d a t u m . Deze d a t u m wordt tegelijk m e t den in artikel 21 bedoelden d a t u m vastgesteld.

2. I n deze nieuwe vergadering wordt door de aan- wezige leden gestemd.

Art. 23. N a d a t de vergadering door den voorzitter is geopend, wijst de voorzitter twee leden aan, die m e t hem, als voorzitter, een stemcommissie vormen.

Art. 24. 1. Op de stemkaarten is a a n de eene zijde gelegenheid t o t invulling v a n den naam, voorletters en andere voor de persoonsaanduiding v a n den candi- d a a t of de candidaten noodzakelijke toevoegsels, a a n de keerzijde is de handtcekening van den voorzitter v a n den r a a d gestempeld.

2. De stemkaarten hebben voor elk der in de artikelen 2 en 3 bedoelde groepen verschillende kleuren.

3. H e t model en de kleur van de stemkaarten worden vastgesteld door den provincialen raad.

Art. 25. 1. De voorzitter draagt zorg, d a t een voldoend a a n t a l stemkaarten v a n elke kleur vóór den a a n v a n g der stemming in de vergadering aan- wezig is.

2. Geen andere stemkaarten mogen bij de stemming worden gebruikt.

Art. 26. Iedere kiezer o n t v a n g t uit handen v a n den voorzitter, die daarbij overluid v a n de presentie- lijst den n a a m van den kiezer voorleest, een s t e m k a a r t voor de groep waartoe hij behoort.

Art. 27. 1. N a ontvangst van de stemkaart gaan de kiezers naar de volgorde v a n de presentielijst naar een beschikbaren lessenaar en stemmen op een voor anderen niet zichtbare wijze, door m e t inkt in te vullen den naam, voorletters en andere voor de persoons-

(27)

aanduiding noodzakelijke toevoegsels van den candi- d a a t of van de candidaten hunner keuze, in het laatste geval, in de volgorde waarin zij a a n die candidaten de voorkeur geven.

2. De kiezer vouwt de k a a r t dicht n a a r de zijde, waarop de n a a m van den candidaat of v a n de candi- daten, is gesteld en levert de k a a r t in bij den voorzitter van de stemcommissie, die zich overtuigt, d a t zij aan de buitenzijde den voorgeschreven stempel draagt.

Art. 28. E e n der leden van de stemcommissie houdt, door het stellen van zijn paraaf naast den n a a m van den kiezer op een afschrift van de presentielijst, aanteekening, d a t de kiezer a a n de stemming heeft deelgenomen.

Art. 29. E e n kiezer kan, wanneer hij zich bij de invulling van zijn stemkaart vergist, éénmaal een nieuwe k a a r t aanvragen, mits de eerst overhandigde door hem wordt teruggegeven.

Art. 30. Wanneer blijkt d a t een kiezer lichamelijk hulpbehoevend is, kan de voorzitter v a n de stem- commissie toestaan, d a t hij zich doet bijstaan.

Art. 3 1 . 1. N a d a t de kiezers hun stem uitgebracht hebben, wordt v a n elke groep het a a n t a l ingeleverde stemkaarten door den voorzitter aan de aanwezige kiezers bekend gemaakt.

2. De stemming is voor eene groep nietig, indien het a a n t a l ingeleverde stemkaarten grooter is, dan het ter vergadering tegenwoordige aantal kiezers dier groep.

3. In d a t geval vernietigt de voorzitter de betrekke- lijke stemkaarten en heeft voor die groep eene nieuwe stemming plaats.

4. Daarop wordt de presentielijst door de stem- commissie m e t opgave van het a a n t a l der daarop gestelde parafen gewaarmerkt en worden deze lijst en de ingeleverde stemkaarten door den voorzitter in papier gesloten en d a a r n a door hem verzegeld.

5. Door den voorzitter wordt op elk pak de inhoud d a a r v a n vermeld, en door zijn handteekening bevestigd.

Art. 32. 1. Ten spoedigste zenden de voorzitters der regentschaps- en stadsgemeenteraden de p a k k e t t e n , aangeteekend op a a n het stemkantoor ter hoofdplaats der provincie.

2. Indien van een der raden het p a k stemkaarten in het ongereede geraakt, heeft binnen 30 dagen, n a d a t de Gouverneur hiervan kennis heeft gekregen, in dien raad eene nieuwe stemming plaats.

Art. 33. 1. N a d a t van alle regentschapsraden en stadsgemeenteraden de verzegelde p a k k e t t e n zijn ont-

(28)

26

vangen, h o u d t het stemkantoor ten spoedigste eene openbare zitting ter vaststelling v a n den uitslag der verschillende stemmingen.

2. Dag en uur worden in het provinciaal blad en zoo mogelijk in ten minste drie in de provincie ver- schijnende dagbladen bekend gemaakt.

Art. 34. Voor elke groep en elk kiesdistrict bepaalt het stemkantoor den uitslag der stemmingen.

Art. 35. Indien meer dan één lid moet worden verkozen, worden de stemkaarten door het stem- kantoor dooreengemengd en d a a r n a genummerd.

Art. 36. 1. De voorzitter opent de s t e m k a a r t e n ; voor zooveel genummerd, in de volgorde der nummers.

2. Hij deelt n a opening van elke k a a r t den n a a m mede v a n den candidaat, op wien een stem is uit- gebracht, of, in het geval v a n het vorige artikel, v a n den candidaat, voor wien de s t e m k a a r t geldt overeen- komstig het bepaalde in artikel 41.

3. Twee andere leden van het stemkantoor zien de s t e m k a a r t na en teekenen de stem aan.

Art. 37. 1. Van onwaarde zijn andere stemkaarten dan die, welke volgens de bij of krachtens deze ordon- nantie gegeven voorschriften mogen worden gebruikt.

2. Van onwaarde zijn voorts de s t e m k a a r t e n : a. waarop geen der candidaten is vermeld;

b. waarop de namen v a n andere personen dan de candidaten of waarop andere toevoegsels geplaatst zijn;

c. waarop de aanwijzing van een candidaat geschied is op een andere wijze dan is voorgeschreven;

d. die eene aanduiding v a n den kiezer b e v a t t e n ; e. die niet voorzien zijn v a n den voorgeschreven

stempel.

3. Onder toevoegsels worden niet verstaan punten, strepen, vlakken, nagelindrukken, vouwen, scheuren, gaten en vlekken, tenzij deze blijkbaar opzettelijk zijn aangebracht.

Art. 38. 1. H e t stemkantoor beslist over de waarde v a n de s t e m k a a r t terstond n a d a t de k a a r t is geopend.

2. De voorzitter m a a k t de reden v a n ongeldig- verklaring onmiddellijk bekend. Indien een der in de zaal aanwezige personen dit verlangt, moet de k a a r t worden vertoond. Van een en ander geschiedt aan- teekening in het proces-verbaal der stemming.

Art. 39. 1. Indien slechts één lid moet worden gekozen, m a a k t , terstond n a d a t alle stemkaarten zijn geopend en de uitgebrachte stemmen zijn opgenomen, de voorzitter het getal der geldig uitgebrachte stemmen

(29)

bekend, d a t in het geheel en d a t op elk der candidaten is uitgebracht.

2. Indien op een s t e m k a a r t meer dan één candidaat is vermeld, wordt alleen rekening gehouden met den eerstvermelden candidaat.

3. Gekozen is hij, die het grootste aantal stemmen op zich heeft vereenigd.

4. Bij gelijk a a n t a l stemmen beslist het lot.

Art. 40. 1. Indien meer dan een lid moet worden gekozen, bepaalt het stemkantoor het kiesquotiënt, d a t is het voor eene verkiezing vereischte a a n t a l stemmen.

2. H e t kiesquotiënt wordt verkregen door het a a n t a l der in artikel 35 bedoelde stemkaarten, te deelen door het a a n t a l te vervullen plaatsen vermeerderd met één, en het quotiënt te verhoogen t o t het on- middellijk daarboven liggend geheele getal.

Art. 41. 1. I n het in het vorige artikel bedoelde geval geldt elke stemkaart als een stem voor den eersten daarop geplaatsten candidaat.

2. Zoodra deze het kiesquotiënt heeft bereikt, wordt dit door het stemkantoor vastgesteld, en hij gekozen verklaard, wat door den voorzitter direct wordt bekend gemaakt.

3. De volgende stemkaarten; waarop de n a a m van den gekozene als eerste voorkomt, gelden verder als eene stem voor den volgenden daarop geplaatsten candidaat, die het kiesquotiënt nog niet heeft bereikt.

Art. 42. 1. Indien, n a d a t alle stemkaarten voor- gelezen zijn, nog niet zooveel personen zijn verkozen, als plaatsen te vervullen zijn, geschieden eene tweede, en zoo noodig verdere voorlezingen.

2. Ook daarbij geldt elke stemkaart als een stem voor den eersten daarop geplaatsten, nog niet gekozen candidaat.

3. T o t d a t door een candidaat het kiesquotiënt is bereikt, wordt iedere, bij een volgende voorlezing door hem verkregen stem, opgeteld bij de stemmen welke hij bij eene vorige voorlezing heeft verkregen.

4. De voorlezing der stemkaarten wordt gestaakt, zoodra evenveel personen zijn verkozen als plaatsen te vervullen zijn.

Art. 43. 1. De Voorzitter m a a k t den uitslag der verkiezing bekend.

2. De in de zaal aanwezigen kunnen bezwaren inbrengen. De bezwaren worden in het proces-verbaal der zitting opgenomen 1).

J) Aldus gewijzigd en aangevuld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

(30)

28

Art. 44. Van de verrichtingen van het stemkantoor m a a k t de voorzitter een proces-verbaal op, d a t door alle leden van het k a n t o o r wordt onderteekend, zoo spoedig mogelijk openbaar g e m a a k t in het provinciaal blad en aangeplakt a a n de kantoren der regentschaps- en stadsgemeenteraden.

HOOFDSTUK IV.

VERDERE VOORZIENINGEN.

Art. 45. 1. Onmiddellijk n a d a t de voorzitter den uitslag der verkiezing beeft bekend gemaakt, worden de geldige en de v a n onwaarde verklaarde stemkaarten afzonderlijk in een p a k gesloten en verzegeld.

2. De stemkaarten worden bewaard gedurende den tijd, waarvoor de verkiezing is geschied.

3. Na verloop van dien tijd worden zij vernietigd.

Art. 45a. 1. Indien de provinciale r a a d beslist t o t niet toelating van een of meer gekozenen wegens de ongeldigheid van stemming in een of meer raden, moet in de bij deze beslissing betrokken raden of kiesdistricten een nieuwe stemming plaats hebben op den daarvoor door den Gouverneur vast te stellen d a t u m . 2. Indien in een raad niet de meerderheid v a n het bij de instellingsordonnantie vastgestelde a a n t a l leden aanwezig is, gaat de stemming niet door en wordt de vergadering uitgesteld t o t een naderen d a t u m , welke tegelijk m e t den in het vorige lid bedoelden d a t u m door den Gouverneur wordt vastgesteld. I n deze nieuwe vergadering wordt door de aanwezige leden gestemd.

3. Op deze stemming zijn de artikelen 23 t o t en m e t 45 der J a v a Provincie-Kiesordonnantie van toe- passing.

4. Bij de vaststelling van den uitslag blijft hij, die reeds als lid v a n den provincialen r a a d is toegelaten, gekozen verklaard ook indien mocht blijken d a t dit ten onrechte is geschied. Tegenover hem valt dan af de candidaat, die, indien de toegelatene niet gekozen ware verklaard, gekozen zou zijn 1) .

Art. 4s5b. 1. Indien de provinciale r a a d beslist t o t niettoelating v a n een of meer gekozenen wegens de onjuistheid van de vaststelling v a n den uitslag der verkiezing, dan geeft de Gouverneur d a a r v a n kennis aan het stemkantoor.

2. Binnen veertien dagen na de ontvangst van deze kennisgeving stelt het stemkantoor in een openbare vergadering den uitslag, voor zoover noodig, opnieuw

!) Aldus gewijzigd en aangevuld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

(31)

vast, m e t inachtneming van de beslissing van den raad.

3. H e t vierde lid v a n het vorig artikel en de artikelen 33, lid 2, en 34 t o t en m e t 45 der J a v a Provincie-Kiesordonnantie zijn hierbij v a n toepassing1).

Art. 46. Ingeval de gekozene zijn verkiezing niet a a n v a a r d t , niet t o t de zitting wordt toegelaten op de gronden, vermeld in artikel 46, lid 1, sub a en d der Provincie-ordonnantie, alsmede wanneer een door verkiezing bezette plaats in den provincialen r a a d openvalt, roept de voorzitter binnen veertien dagen, n a d a t hij d a a r v a n kennis heeft ontvangen het stern- k a n t o o r bijeen, ten einde te doen nagaan, wie de open- gevallen plaats zal innemen.

2. Bekendmaking v a n de bijeenkomst geschiedt op de wijze bepaald in artikel 33 lid 2 x).

Art. 47. 1. Voor de kiesdistricten, welke slechts één lid v a n den provincialen raad verkiezen, wordt alsdan gekozen verklaard degene die op de stemkaarten, waarop de n a a m van hem wiens plaats vervuld moet worden, als eerste voorkomt, het grootst aantal malen als tweede candidaat is genoemd.

2. Bij gelijk a a n t a l stemmen beslist het lot.

3. K o m t op geen der in het eerste lid bedoelde s t e m k a a r t e n een tweede candidaat voor, dan wordt door benoeming door den Gouverneur-Generaal in de v a c a t u r e voorzien.

Art. 48. 1. Voor de kiesdistricten, welke meer d a n een lid n a a r den provincialen r a a d afvaardigen en voor de groepen, bedoeld in artikel 2 geschiedt de aanwijzing v a n dengene, die de opengevallen plaats heeft te vervullen, door uit het p a k stemkaarten te nemen alle kaarten, waarop de n a a m van hem, wiens plaats vervuld moet worden, voorkomt.

2. De artikelen 36, 41, 42, 43 en 44 zijn v a n toe- passing, m e t dien verstande dat, wat betreft de artikelen 41 en 42 buiten rekening worden gelaten de op de s t e m k a a r t e n voorkomende candidaten, die reeds op grond van den uitslag v a n dezelfde stemming ge- kozen zijn verklaard, of lid van den provincialen r a a d zijn krachtens benoeming.

3. Ingeval op geen der in het eerste lid bedoelde k a a r t e n n a m e n van candidaten voorkomen, doet de voorzitter hiervan mededeeling, en wordt in de v a c a t u r e voorzien door benoeming door den Gouverneur-Generaal.

!) Aldus gewijzigd en aangevuld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

(32)

30

4. N a afloop der zitting worden de stemkaarten weder in een p a k gesloten en verzegeld en daarmede gehandeld, zooals is voorgeschreven in artikel 45.

Art. 49. De in de artikelen 4, 21 en 22 bedoelde d a t a worden minstens drie weken vóór den dag der candidaatstelling bekend gemaakt door den Gouverneur, die tevens kennis geeft v a n de verkrijgbaarstelling der formulieren, bedoeld in artikel 8.

Art. 50. 1. T o t d a t daarin bij ordonnantie zal zijn voorzien, wordt a a n den Gouverneur onder nadere goedkeuring v a n den Gouverneur-Generaal overgelaten aanvullende voorschriften te geven voor die gevallen of ten aanzien van die punten, w a a r o m t r e n t bij de uit- voering dezer ordonnantie blijkt, d a t zij daarin geen of geen voldoende regeling vinden.

2. Indien de Gouverneur gebruik m a a k t v a n de hem in het eerste lid toegekende bevoegdheid, stelt hij onverwijld den Gouverneur-Generaal in kennis m e t de door hem gegeven voorschriften en zorgt voor de plaatsing d a a r v a n in het provinciaal blad.

Overgangsbepalingen.

Art. 51. 1. De functies in deze ordonnantie op- gedragen a a n den provincialen raad, het college van gedeputeerden en den Gouverneur, worden waar deze nog niet zijn benoemd of ingesteld, uitgeoefend door den Gouverneur-Generaal.

2. De bekendmakingen geschieden, zoo lang nog geen provinciaal blad bestaat, in de Javasche Courant.

3. De verkiezing, bedoeld in artikel 1, geschiedt voor de eerste maal door de personen, verkozen en benoemd t o t lid v a n de in te stellen regentschapsraden en de leden v a n de gemeenteraden.

4. De in de regentschapsraden verkozen personen zullen a a n de in het vorig lid bedoelde verkiezing niet mogen deelnemen, dan n a d a t de regent zich ervan heeft overtuigd, d a t zij a a n de vereischten voor het lidmaatschap voldoen, terwijl in de gevallen, waarin de regent twijfelt of van oordeel is, d a t zij niet a a n die vereischten voldoen, eerst de uitspraak v a n den Gouverneur zal moeten worden afgewacht.

5. Met betrekking t o t de in het derde lid bedoelde eerste verkiezing w o r d t :

a. waar in deze ordonnantie sprake is van stads- gemeenteraden, kantoren der regentschapsraden en voorzitters v a n de regentschapsraden, in de plaats d a a r v a n gelezen onderscheidenlijk gemeenteraden, kantoren van regenten en regenten;

(33)

b. in het eerste lid van artikel 9 tusschen de woorden ,.raad" en „gevestigd" ingevoegd: „of een regent".

6. Indien de omstandigheden dit wenschelijk maken, kan de Gouverneur-Generaal voor de eerste candidaat- stelling afwijken van het bepaalde bij artikel 4, eerste lid.

Slotbepaling.

Art, 52. Deze ordonnantie kan worden aangehaald als J a v a Provinciekiesordonnantie en treedt in werking m e t ingang v a n den dag na dien harer afkondiging.

E n o p d a t niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad v a n Nederlandsch-Indië worden geplaatst.

Gedaan te Batavia, den 14den November 1927.

D E G R A E F F . De Algemeene Secretaris,

G. R. ERDBRINK.

Uitgegeven den zesden December 1927.

De Algemeene Secretaris, G. R. ERDBRINK.

(Besluit v a n den Gouverneur-Generaal v a n 14 November 1927 No. 18).

B l z . 305 r e g e l 15. Art. 9 wordt gelezen als volgt:

„ 1 . De raadsleden hebben behoudens het bepaalde bij het tweede en derde lid zitting gedurende vier jaren.

2. Zij treden tegelijk af, voor de eerste maal op den dertigsten September van het derde j a a r volgende op dat, waarin de instellingsordonnantie in werking treedt, en voorts om de vier jaar op den dertigsten September.

3. Hij, die eene tusschentijdsche opengevallen plaats vervult, treedt nochtans tegelijk m e t de andere leden af.

4. De aftredenden zijn dadelijk weder verkiesbaar of b e n o e m b a a r " .

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 7 Augustus 1929, Ind. S. 315.

B l z . 305 r e g e l 13 v a n o n d e r . Art. 11 wordt gelezen als volgt:

„De benoemde of verkozene geeft binnen twee weken n a ontvangst v a n het hem door den regent toegezonden bericht v a n zijne benoeming of verkiezing kennis a a n den regent of hij de benoeming of verkiezing aanneemt.

2. Indien de verkozene in meer dan één kiesdistrict verkozen is en zijne verkiezing aanneemt, deelt hij den regent tevens mede voor welk kiesdistrict hij zijne verkiezing a a n v a a r d t .

(34)

32

3. De regent deelt de beslissing van den gekozene of diens verzuim om binnen den voorgeschreven termijn kennis te geven of hij de verkiezing aanneemt, terstond mede aan den voorzitter van het betrokken stem- kantoor.

4. De benoemde of verkozene wordt, bijaldien hij den in het eerste lid gestelden termijn zonder kennis- geving laat voorbijgaan, geacht de benoeming of ver- kiezing niet aan te n e m e n " .

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 9 December 1926, Ind. S. 526.

B i z . 307 r e g e l 20. Art. 17, lid 2, wordt gelezen als v o l g t : ,,2. H u n k u n n e n zittinggelden worden toegekend voor het bijwonen v a n vergaderingen van den r a a d en van commissiën uit den raad.

3. De regentschapsbesluiten, die de reis- en verblijf- kosten en die, welke de toekenning van zittinggelden regelen, behoeven de goedkeuring v a n het college van gedeputeerden".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 1 December 1929, Ind. S. 465.

B i z . 308 r e g e l 8 v a n o n d e r . Art. 2 1 , lid 2, wordt ver- vangen door de volgende twee leden:

„ 2 . H u n kunnen zittinggelden worden toegekend voor het bijwonen v a n vergaderingen v a n het college.

3. De regentschapsbesluiten, die de reis- en verblijf- kosten en de toekenning van zittinggelden regelen, behoeven de goedkeuring v a n het college v a n ge- deputeerden".

Aldus nader aangevuld bij ordonnantie van 4 Januari 1928, Ind. S. 2.

B i z . 309 r e g e l 6. N a art. 23 plaatse men een nieuw art. 23a, aldus luidende:

„ A r t . 23a. Indien een college v a n gecommitteerden is ingesteld, is artikel 23 van overeenkomstige toe- passing, zoolang geen verkiezing v a n gecommitteerden heeft plaats gehad, dan wel door aftreding of ontslag geen enkele gecommitteerde in s t a a t is zijne functiën uit te oefenen".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488.

B i z . 309 r e g e l 7. Art. 24, lid 1, wordt gelezen als volgt:

„ D e regent zorgt, d a t de ontwerpen van raads- verordeningen en v a n begrootingen met toelichting in het Nederlandsch, de landstaal en het Maleisch in zijn kantoor en in de kantoren der districtshoofden binnen

(35)

het regentschap voor ieder ter lezing worden gelegd;

d a t ieder lid van den raad een exemplaar dier stukken o n t v a n g t in de door hem aangegeven t a a l ; d a t zij tegen betaling der kosten voor ieder verkrijgbaar worden gesteld, en d a t zij worden gezonden aan een of meer der nieuwsbladen, die in de afdeeling, waarin het regentschap gelegen is, worden uitgegeven".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 4 Januari 1928, Ind. S. 2.

B i z . 316 r e g e l 11. Art. 55, lid 2, wordt gelezen als volgt :

,,2. De regentschapsverordeningen worden in het Nederlandsen vastgesteld".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 4 Januari 1928, Ind. S. 2.

Tevoren luidde art. 55, lid 2 :

,,2. De regentschapsverordeningen worden in de landstaal of in het Maleisch vastgesteld". Aldus vast- gesteld bij ordonnantie van 9 December 1926, Ind. S. 526.

B i z . 318 r e g e l 11. Art. 62 wordt aangevuld m e t een vierde lid luidende:

,,De krachtens lid 1 en 2 strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 22 October 1929, Ind. S. 395.

B i z . 318 r e g e l 20. Art. 64, lid 2, wordt gelezen als volgt:

,,2. De regent zorgt voor de afkondiging van de verordeningen door hare plaatsing in het provinciaal blad".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 9 December 1926, Ind. S. 526.

B i z . 318 r e g e l 7 v a n o n d e r . Art. 66, lid 2, wordt ge- lezen als volgt:

,,2. De regent zorgt, d a t de afgekondigde ver- ordeningen tijdig, op door den regentschapsraad te bepalen wijze, plaatselijk worden bekend gemaakt, onder bijvoeging van vertalingen d a a r v a n in de lands- taal en in het Maleisch".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 4 Januari 1928, Ind. S. 2.

Tevoren luidde art. 66, lid 2 :

,,2. De regent zorgt d a t de afgekondigde ver- ordeningen tijdig, op door den regentschapsraad te bepalen wijze, plaatselijk worden bekend gemaakt onder bijvoeging van vertalingen daarvan, in de lands- t a a l , wanneer zij in het Maleisch en in het Maleisch,

3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

voorsz Lande van Holland weederom te begeeven nog te onderhouden, maar alleenlyk ten platten Lande, aldaar deselve lien in aider stilheid onthouden sullen, sonder ten platten

Alleen door hunne verhuizing (b.v. Javanen naar Bata- via) zijn zij veel later meerderjarig, dan hunne rasgenoo- ten, die in hunne dessa bleven (art. Om al deze redenen ware

Van de vonnissen van de poenggawa's (districtshoofden) staat hooger beroep op de raden van kerta's open. De voorzitter is belast met het in geschrift brengen van het vonnis en met

Acht de Koning de instelling van een nieuw departement nood- zakelijk, dan is hij daartoe bevoegd (art. 77 G w ) , doch de inrichting, zoowel als de stichting, kost veel geld en

h. het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente aangaat en het behartigen binnen de grenzen zijner bevoegdheid van de belangen der gemeente, waar slechts

(3) De met het opmaken der akten be- laste personen zijn ten aanzien van de uit- oefening dier taak „openbaar ambtenaar". Gelijk bij artikel 19 werd opgemerkt, behoort in

Had het ontwerp 1820 nog de vormelijke opdracht (authentiek transport), onze wetgever liet volgens hem dezen vorm-eisch vervallen en legt dus.. weer alle gewicht op den titel,

onderwijs eene voorbereiding moet zijn voor het hanteeren van de vele, niet altijd door een eenvoudig, vloeiend Nederlandsch uitmuntende verordeningen. Oud-leerlingen van