• No results found

B I z. 464 r e g e l 15. Art. 4 wordt gelezen als volgt:

„ D e Gouverneur mag zich voor niet langer dan acht dagen buiten zijn ambtsgebied begeven zonder verlof of machtiging van den Gouverneur-Generaal.

Bij afwezigheid voor langer dan drie etmalen geeft hij daarvan telegrafisch kennis aan den Landvoogd".

Aldus nader vastgesteld bij Gouv. besluit van 31 De-cember 1928, Ind. S. 566.

B i z . 464 r e g e l 18. Art. 5 wordt gelezen als volgt:

„Voor zoover het de uitoefening v a n de hem op-gedragen L a n d s t a a k betreft, wordt de Gouverneur bij afwezigheid, belet of ontstentenis vervangen door den te zijner beschikking gestelden resident — c.q. door den oudsten in rang — en bij afwezigheid, belet of ontstentenis ook v a n dezen, door den oudsten in r a n g der ter gewestelijke hoofdplaats bescheiden ambtenaren, die behooren of geacht worden te behooren t o t het hooger korps van a m b t e n a r e n bij het Binnenlandsch B e s t u u r " . Aldus nader vastgesteld bij Gouv. besluit van 14 Sep-tember 1928, Ind. S. 412.

B i z . 466 r e g e l 16. Men plaatse hier:

G o u v e r n e m e n t s b e s l u i t van 22 Juni 1928, Ind. S. 223, houdende toepasselijkverklaring van de instructie voor de Gouverneurs van Provinciën en Hoofden van andere aan t e wijzen gewesten op de Gouverneurs van Soera-karta en JogjaSoera-karta, zooals dit besluit gewijzigd is bij gouv.besluit van 14 September 1928, Ind. S. 412.

Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 22 J u n i 1928 No. l x .

Gelet op de besluiten v a n 27 September 1925 No. 2x (Staatsblad No. 508), van 19 Mei en 5 J u n i 1928 Nos. l x en 2x (Staatsblad Nos. 145 en 192);

Gelezen, enz.;

Is goedgevonden en v e r s t a a n :

Eerstelijk: Te bepalen d a t m e t ingang v a n 1 J u l i 1928 de Instructie voor de Gouverneurs van Provinciën en Hoofden v a n andere aan t e wijzen gewesten, vast-gesteld bij artikel 2 van het besluit van 27 September 1925 No. 2x (Staatsblad No. 508), voor zoover die geacht kan worden b e s t a a n b a a r t e zijn m e t de bij-zondere verhouding der Zelfbesturen t o t het Land, van toepassing is op den Gouverneur

a. syan Soerakarta b. v a n J o g j a k a r t a

a en b. met dien verstande d a t d a a r a a n wordt toe-gevoegd een artikel 10 bis, luidende:

„De Gouverneur bevordert de ontwikkeling van het Zelfbestuur over de landschappen binnen zijn gebied".

Afschrift, enz.

Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië :

De Algemeene Secretaris, G. R. E R D B R I N K . Uitgegeven den dertigsten J u n i 1928.

De Algemeene Secretaris, G. R. E R D B R I N K . B l z . 466 e i n d . Men plaatse hier:

G o u v e r n e m e n t s b e s l u i t van 8 Mei 1926, Bijblad n° 11051, houdende een instructie voor de Regenten in de op den voet van art. 119 der Indische Staatsregeling ingestelde ge-westen op J a v a en Madoera.

I N S T R U C T I E voor de Regenten in de op den voet van a r t . 119 I. S. ingestelde gewesten op J A V A en MADOERA.

Art. 1. De Regent s t a a t als zoodanig aan het hoofd v a n het Inlandsen bestuur in het regentschap.

Alle andere Inlandsche ambtenaren, beambten en hoofden in zijn regentschap, wier werkzaamheid valt binnen den kring van zijne bevoegdheid, zijn aan hem ondergeschikt.

I n zaken, welke de Inlandsche bevolking aangaan, is hij de vertrouwde raadsman van het Ëuropeesch bestuur.

Art. 2. Alvorens zijn a m b t te aanvaarden, legt de Regent in handen van den Gouverneur of van dengene, die daartoe door den Gouverneur is gemachtigd, in het openbaar en op plechtige wijze, den volgenden eed af:

„ I k zweer, d a t ik, om t o t Regent te worden

be-„noemd, middellijk noch onmiddellijk, onder welken

„ n a a m of welk voorwendsel ook, aan iemand, wie hij

„ook zij, iets heb gegeven of beloofd of geven zal.

„ I k zweer, d a t ik, om iets in dit a m b t te doen of ,,te laten, van niemand hoegenaamd eenige belofte of

„geschenk zal aannemen, middellijk noch onmid-d e l l i j k .

„ I k zweer trouw a a n Zijne Majesteit den Koning

„der Nederlanden, mijn wettigen souverein, en d a t ik

„Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal v a n

Neder-„landsch-Indië als 's Konings vertegenwoordiger zal

„eerbiedigen en gehoorzamen.

64

„ I k zweer, d a t ik alle plichten, die de algemeene

„verordeningen en de voor mijn a m b t vastgestelde

„instructie mij opleggen eerlijk en vlijtig zal vervullen,

„en overigens alles zal doen om de belangen van het

„ a a n mijn bestuur toevertrouwd regentschap n a a r

„mijn beste vermogen te bevorderen.

„ I k leg dezen eed af met een oprecht hart, en zoo

„ik aan deze belofte niet voldoe en niet oprecht meen,

„ w a t ik hier verklaar, zoo valle op mij de toorn des

„Allerhoogsten.

„Ten blijke, d a t ik dezen eed gezworen heb, stel ik

„daaronder mijne gewone handteekening en mijn

„zegel".

Art. 3. De Regent heeft zijn werkelijk verblijf ter hoofdplaats van het regentschap, waarover hij is aangesteld.

Art. 4. De Regent mag zonder verlof of machtiging van den GouverneurGeneraal zich niet buiten a m b t s -gebied begeven, tenzij de belangen van den dienst vorderen, d a t hij opkome ter hoofdplaats van de afdeeling, waartoe zijn regentschap behoort.

Art. 5. Bij overlijden, ongesteldheid, afwezigheid of andere wettige verhindering v a n den Regent, treedt de patih v a n het regentschap ambtshalve op als plaats-vervangend Regent t o t d a t door den Gouverneur-Generaal daarin op andere wijze wordt voorzien.

Art. 6. De Regent mag geen handel drijven, middel-lijk noch onmiddelmiddel-lijk deelhebber zijn in- of borg voor eenige verpachting, aan- of uitbesteding, geen aandeel hebben in het bezit van gemeentevelden der bevolking of in het produkt dier velden.

Hij mag in het regentschap, waarover hij is aangesteld, geen belang hebben bij eenige bijzondere onderneming van landbouw of nijverheid, geen eigenaar, bezitter of huurder van gronden voor den landbouw worden, tenzij hem dit door den Gouverneur wordt toegestaan, en geen grond ontginnen op den voet der voor de Inlandsche grond-ontginningen op J a v a en Madoera geldende verordeningen.

Art. 7. De Regent is verplicht de bevelen op t e volgen van den Gouverneur, alsmede die hem gegeven door den Resident der afdeeling, waartoe zijn regent-schap behoort, in diens hoedanigheid zoowel v a n vertegenwoordiger van den Gouverneur als van hoofd der politie in de afdeeling.

Art. 8. De Regent brengt alle aangelegenheden van gewichtigen aard ter kennis van den Resident.

Art. 9. De Regent is de in zijn regentschap t e r

beschikking van den Resident gestelde assistent-residenten behulpzaam in de uitvoering hunner werk-zaamheden.

Art. 10. De Regent behartigt n a a r zijn beste ver-mogen de belangen van het aan zijn bestuur toe-vertrouwd regentschap en bevordert de welvaart der Inlandsche bevolking, m e t wier onmiddellijke leiding hij belast is.

Hij heeft het toezicht over de Inlandsche scholen in het regentschap en w a a k t d a t de verordeningen, deswege uitgevaardigd of nog uit te vaardigen, be-hoorlijk worden nageleefd.

Hij zorgt voor al wat de gezondheid in het regent-schap kan bevorderen, en w a a k t voor het onderhouden van reinheid en zindelijkheid.

Art. 11. De Regent zorgt voor de handhaving v a n het gezag en der openbare rust en orde, en w a a k t voor de veiligheid van persoon en goed in zijn ambts-gebied.

Hij werkt mede t o t wering van bedelarij.

Art. 12. De Regent ziet toe, d a t in zijn regent-schap geen inbreuk worde gemaakt op de zelfstandig-heid der Inlandsche gemeenten in de regeling harer huishoudelijke belangen volgens de daarvoor v a n k r a c h t zijnde algemeene verordeningen en administra-tieve voorschriften, noch op het a a n die gemeenten toegekende recht t o t het verkiezen, behoudens de goedkeuring van het hoofd der afdeeling, v a n hare hoofden.

Hij ziet toe, m e t inachtneming der ter zake gestelde wettelijke voorschriften, d a t de v a n die gemeenten uitgegane regelingen, voor zoover zij niet strijdig zijn m e t de wet of het algemeen belang, naar behooren worden toegepast en opgevolgd.

Art. 13. De Regent heeft het oppertoezicht over de personen v a n geestelijken stand onder de Mohamme-daansche bevolking.

Hij waakt, d a t niemand zich een geestelijken titel aanmatige of dien voere, zoo hij daartoe niet behoorlijk gerechtigd is.

Hij h o u d t een register aan van de in zijn regentschap aanwezige, in het eerste lid bedoelde personen, waarin de voorgevallen veranderingen worden aangeteekend en jaarlijks a a n den Resident medegedeeld.

Telken vijf jaren wordt een nieuw register aangelegd en het oude zorgvuldig bewaard.

Art. 14. De Regent is verplicht ten aanzien v a n de rangen, titel staatsie, het gevolg en de song-songs,

«o

die hij en zijne naaste verwanten mogen voeren, zich stipt te houden aan de d a a r o m t r e n t geldende voor-schriften, en zorgt, d a t d a a r v a n evenmin wordt af-geweken door andere Inlandsche ambtenaren, beambten en hoofden.

Art. 15. De Regent bezoekt de verschillende onder-districten van zijn regentschap zoo dikwijls als de belangen v a n den dienst zulks vorderen.

Hij ziet toe op het gedrag van de onder hem gestelde Inlandsche b e a m b t e n en hoofden en op de wijze, waarop zij zich van hunne ambtsplichten kwijten.

Art. 16. De Regent gebruikt, voor zoover het niet betreft het verzenden der stukken, die hij met mede-werking van den regentschapsraad of v a n het college van gecommitteerden behandelt, het algemeen zegel van den lande m e t het opschrift:

„Regent van ".

Behoort bij artikel 2 van het besluit van 8 Mei 1926 No. 12.

Mij bekend:

De wd. Gouvernements Secretaris, J . M. K I V E R O N .

A M B T E N A R E N .

B l z . 468 r e g e l 1. Art. 2 wordt gelezen als volgt:

,,Aan hen, die geen Nederlandsen onderdaan zijn, kunnen alleen die betrekkingen opgedragen worden, welke door den Gouverneur-Generaal den R a a d v a n Nederlandsch-Indië gehoord worden aangewezen".

Aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van 25 April 1927, Ind. S. 277 (Ned. S. 96).

COMPTABILITEIT.

B l z . 473 r e g e l 13. Men plaatse in de H i e af deeling van het Iste hoofdstuk na art. 11 een nieuw art. 11a, luidende als volgt:

„Art. 11a. Van daartoe bij de begrooting aan-gewezen posten v a n uitgaaf kunnen, indien ten laste van het betrokken dienstjaar geen vorderingen zijn o n t s t a a n t o t het volle bedrag v a n de op die posten geraamde sommen, de overblijvende kredieten bij in het Staatsblad v a n Nederlandsch-Indië op te nemen besluit, voor de eerste hoofdstukken door Öns en voor de tweede hoofdstukken door den Gouverneur-Generaal, worden toegevoegd a a n de begrooting van uitgaven voor het volgend jaar, hetzij door verhooging van reeds opgenomen, hetzij door opneming v a n nieuwe

posten. De bedoelde kredieten zullen alsdan van die begrooting deel uitmaken op den zelfden voet als de overige posten dier begrooting. Bij hetzelfde besluit worden de overgebrachte bedragen op de voor eerst-bedoeld j a a r toegestane sommen in mindering gebracht.

Besluiten, als in het vorig lid bedoeld, worden aan de Staten-Generaal, den Volksraad en de Algemeene Rekenkamers in Nederland en in Nederlandsch-Indië medegedeeld".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 Juni 1929, Ind. S. 197 (Ned. S. 351).

B i z . 474 r e g e l 11. Men plaatse achter art. 16 „ l a ) " . B l z . 474 o n d e r a a n . Men plaatse een noot van den

volgenden inhoud:

„la) Art. 4 lid 2 van de wet van 14 Juni 1930, Ind. S. 310 (Ned. S. 244, Gb. 59, Pb. *), luidt:

„Ten aanzien van krachtens deze wet getroffen maatregelen tot voorkoming van dubbele belasting zijn artikel 16 der Indische Comptabiliteitswet (Nederlandsch Staatsblad 1925, n° 328, Indisch Staatsblad 1925, n° 448) en de artikelen 12 der Suri-naamsche en Curaçaosche Comptabiliteitswetten (Nederlandsch Staatsblad 1910, nos 315 en 316; Gouvernementsblad n° 86;

Publicatieblad n° 63) niet toepasselijk".

B l z . 488 r e g e l 22. Men schrappe in art 71, lid 3, de woorden „ t e zamen".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 10 Juni 1926, Ind. S. 336 (Ned. S. 169).

B l z . 502 r e g e l 7 v a n o n d e r . Men plaatse achter het woord „ b e p a a l d " , ,1) " .

B l z . 502 e i n d . Men plaatse een noot van den volgenden inhoud:

j,1) In werking getreden 12 October 1929 ingevolge Kon.

besluit van 1 Augustus 1929, Ind. S. 372 (Ned. S. 406)''.

*) Het Publicatieblad is hier te lande nog niet ontvangen.