• No results found

Woningtoestanden en Woningverbetering in Nederlandsch Oost-Indië.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Woningtoestanden en Woningverbetering in Nederlandsch Oost-Indië. "

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INDISCH GENOOTSCHAP

VERGADERING

VAN

12 APRIL 1915.

bI. 161-185.

Woningtoestanden en Woningverbetering in Nederlandsch Oost-Indië.

---

'S-GRA. VENHAGE

MARTIN US NIJHOFF

1915

(2)
(3)

INDISCH GENOOTSCHAP.

Algemeene Vergadering van 12 April 1915.

Voorzittel': de heel' dr. E. B. Kielstra.

Woningtoestanden en Woningverbetering in Nederlandsch Oost-Indiê.

De notulen van het yerhandelde in de vorige vergadering wOI'oen gelezen en goedgekeurd.

De Voorzitter deelt mede dat. door het Bestuur tot leden van het Genootschap zijn aangenomen de heeren: .T. Hofland en .T. E. de Meijier, beiden te 's-Gravenbage_

Aan de orde is de behandeling vau het onderwel'p: Woningtoesfanden en Woningverbete,'ing in Nederlandsclt Oost-Indië.

De Voorzitter: Dames en Heeren! De heer Westerveld , die van het onderwerp der woningverbetering een speciale studie beeft ,gemaakt en als lid van den gemeentemad van Semarang gelegenheid heeft. gebad zich daarvan nog nader op de hoogte te stellen, heeft welwillend op zich genomen het onderwerp in te leideu, tel'wijl de heer Tillema 7.ich hel'eid verklaarde de bespreking met liehtbeelden te verduidelijken.

De heer D. J. A. \Vesterveld: Geachte dames en heel'en! Wanneer ik hedenavond Uw aandacht vraag yoor eenige beschouwingen over de woningtoestanden in Ned.-Indië en de middelen om daarin verbetering te brengen, dan zal ik daarbij uiteraard groote beknoptheid moeten betrachten. Immers, de tijd die mij hedenavond is gegeven is niet vol- doende om het woningvraagstuk in zijn geheel te behandelen. Dit Yraag- stuk toch omvat zóóveel andel'e vraagstukken, die elk voor zich een uitvoerige behandeling overwaard zijn, dat ik mij zal moeten bepalen tot het naar voren brengen van eenige hoofdzaken.

Intusschen mag die beknoptheid niet een reden zijn van onvolledigheid en daarom zal ik ook op die zaken het licht laten vallen, die 'met de volkshuisvesting in het nauwste verband staan: waterleiding, assaneering, rioleering. Met volkshuisvest,ing bedoel ik dan de huisvesting van de groote massa des volks, voor Indië dus van Javanen, Chineezen 'en andel'e vreemde Oosterlingen. Misschien dat ik nu en dan ook "een enkel woord zal zeggen ovel' de huisvesting van Em'opeanen, maar waal' die

1915

(4)

van de Javanen in de eerste plaats onze aandacht vraagt, moet ik mij tot de groote massa des volks beperken.

Daarom zal ik ook niet kunnen uitweiden over de woningtoestanden op ondernemingen. Daar toch zijn arbeiders werkzaam onder zeer speciale omstandigheden, welke speciale voorzieningen eischen en ook mogelijk maken.

Ik wil mij hedenavond liever be~alen tot de bespreking van de woning·

toestanden in de groote volkscentr!Î en mij dan afvragen wat het Gou- vernement, wat de gemeente en wat het gewest kan doen om in die toestanden verbetering te brengen.

Ik

noem het gewest er bij omdat op de hoofdplaatsen, wa,ar geen plaatsel~k zelfbestuur is, b.v. in het gewest Semarang te Salatiga, Japara, Koedoes en Kendal , en waar eveneens groote menschenmassa's opeengehoopt zijn, de verbetering van de woning- toestanden de taak is, niet van het Gouvernement maar van de ge- westelijke raden.

Het is u allen bekend, dat de gezondheidstoestand in N ederlandsch- Indië onder de Javanen bitter slecht is. Laat ik daarvan ter inleiding I eenige cijfers noemen. Amsterdam heeft een sterftecijfer van gemiddeld ongeveer 12 per 1000 menschen en per jaar. Hoe zijn die cijfers in N ederlandsch-Indië? Ik vind, dat over de jaren 1903- 1909 de sterfte- cijfers onder de Javanen in Semarang wttren, over de geheele stad, 37 per 1000 menschen en per jaar, 35 per 1000 en per jaar enz., met een stijging in 1909 tot 58 per 1000 en per jaar. I) Het gemiddelde cijfer over die zeven jaren was 41 per 1000 en ller jaar.' Ik heb deze zeven jaren er uit genomen, omdat het gewone jaren waren, waarin de stad ,'an cholera verschoond is gebleven en dps niet het buitengewoon groot aantal sterfgevallen zich heeft voorgedaan, dat in cholera-jaren voorkomt :'2)

Acht en vijftig per 1000 menschen voor een betrekkelijk gewoon jaar!

En dat was nog over geheel Semarang. Er waren echter gedeelten van de stad, waar het sterftecijfer veel hooger was, bv. het onderdistrict Wetan I dat in 1909' een sterftecijfer had van 78 per 1000 menschen.

Er is zelfs één kampong waar volgens de opgaven van dr. de Vogel het geiniddelde sterftecijfer over een tijdsverloop van tien jaren de ontzaglijke hoogte van 97 per 1000 menschen heeft bereikt.

Dit is echter nog betrekkelijk gunstig vergeleken bij den toestand te Soerabaja. Daar was het sterftecijfer in 1907 in één district niet mindel' dan 174.1 per 1000 menschen 3), terwijl het totale sterftecijfer over de

I) De sterfteoijfers waren per 1000 Javanen:

1903 1904 1905 1906 1907

37

35 42 33 41

1908 44

1909 58 2)

'in

het jaar 1910 stierven te Semarang alleen aan de choler-a 3163 personen, dat' is 35

°/

00 der bevolking (opgave van Dr. Lim).

si

'Overgenomen uit: W. J. van Gorko~1. Ongezond Batavia, vroeger en nu.

Batavia, 1913. bI. 60. Het oijfer va.n 174,1 pCt, heeft betrekking op het onderdistrict Krembangan,

(5)

k

jaren 1905-1911 gemiddeld bedroeg 48.7 per 1000 en in 1912, ge- deeltelijk een cholera-jaar, 52.9 per 1000.

Vall Batavia kan ik u tot mijn spijt geen ande!'e cijfers noemen dan die over ]911-1912, een jaar waarin de stad van de cholera te lijden had. Welnu 1 in dat jaar kwam dr. van Gorkom voor de geheele Javaansche bevolking tot een sterftecijfer van 97.9 per 1000, terwijl dat cijfer in één kampong niet minder dan 394 per 1000 bedroeg.

De onderdistricten hadden de gemiddelde cijfers van 112, 110, 65, 51, 58 en 55 per 1000. I)

Dat zijn ontzaglijke sterftecijfers, sterftecijfers, die verhalen van leed en ellende, van zwakte en gemis aan arbeidsvermogen onder de inlandsche bevolking, en ik geloof dat de meest dankbare taak voor ons N eder- landers is om met kracht te werken aan de verbetering van die ver- schrikkelijke toestanden.

Bij dien strijd tegen verderf en dood is een van de kracht.igste wapenen - dit hoop ik u heden avond aan te toonen - de verbetering van de woningtoestanden. Ik behandel daartoe allereerst het huis op zich-zelf. Het is u bekend, dat een Jav.aansch huis in den regel geheel gemaakt is van bamboe: bamboewanden , bamboestijlen en dikwijls een dak van atap, dat zijn palmblaren. Welnu, zulk een huis levert buiten- gewoon groot gevaar op voor verspreiding van de ziekte, die in de laatste jaren Ned.-Indil:i teistert: de pest. 2) De pest wordt overgebracht door den beet van vlooien, die gewoond hebben op ratten, die aan pest zijn gestorven. Wanneer zulk een rat zich ziek gevoelt, zoekt zij haar nest op. Sterft zij, dan verlaten de vlooien haar gastvrouwen komen dan bij het zoeken naar ander voedsel dikwijls terecht bij den mensch, die dan met de pest geïnfecteerd wordt. Hoe meer gelegenheid nu een huis aanbiedt voor het nestelen van ratten, des te grooter gevaar bestaat er voor verspreiding dier ziekte. Nu is juist een bamboehuis een ideaal oord voor ratten. Overal hebben di~ dieren gelegenheid om er een nest te maken. Binnen in de bamboestijlen , waarvan de tusschensehotten worden weggeknaagd • vinden de ratten een zeer gezellig verblijf. Het dak, dat meestal is afgeschoten met bamboevlechtwerk , biedt ook een prachtige gelegenbeid voor nestelen. De baleh-baleh, rustbank, die men in elke J avaansche woning aantreft, wordt door de ratten ook zeer gezocht en wie dan ook een J avaansch huis binnentreedt ziet dadelijk, dat daar een bijzonder mooie gelegenheid bestaat voor ratten om er zich te nestelen. Toen dan ook in het Malangsche de doctoren de pest te lijf gingen, was een van hunne wapenen een algeheele verandering van de Javaansche woning. De bamboestijlen werden zóó gemaakt, dat de ratten el' niet meer in konden komen. De openingen werden hetzij met cement, hetzij

1) W. J. van Gorkom, t. a. p. bI. 66 i.f.

') Zie daarover: 1° Dr. J. J. van Loghem. Eenige epidemiologische gegevens omtrent de pest op Java. Bata.via, 1912. 2° Dr. O. L. E. de Raadt. De woning- verbetering a.ls middel ter bestrijding en voorkoming van het pest.gevaar op Java. Malang 1 1912.

(6)

met blik afgesloten. De schotten tegen het schuine dak werden zoo aangebracht, dat ?,ij gemakkelijk afneem baar waren, zoodat men er elk oogenblik tusschen kon komen om te zien of er ratten nestelden. Zoo ging het ook met het plafond en met de dubbele ~randen van gevlochten 'bamboe, die het Javaansche huis omgeven. Bij de meeste huizen waren die wanden aan elkaar vastgenaaid en kwamen z\} nooit van elkaar af.

Thans maakt men ze zoo, dat de tweede wand opgezet kan worden, ten einde eventueele rattennesten te kunnen ontdekken en te vernietigen.

Toen de 'pest eenmaal in Indië was en dreigde van uit het Malangsche baar Soerabaja over te slaan, is men begonnen daar op groote schaal

\voningen te verbeteren. De verschillende maatschappijen die uiteraard buitengewoon bevreesd waeen, dat die belangrijke haven besmet zou worden verklaard wegens het uitbreken der pest,' brachten geld bijeen en benoemden een commissie die kampong voor kampong de huizen ging inspecteeren. Welnu, ik geloof niet, dat er in die kampongs veel Javaansche woningen waren, die ongevaarlijk voor de verbreiding der pest werden bevonden. Geheele kampongs gingen' naar den grond en weldra bleek, dat het weinige geld door particulieren bijeengebracht, niet voldoende meel' was. Het Gouvernement sprong dan ook bij en er werd ongeveer f 600000 à f 700000 voor woningvE!rbetering besteed.

Ik heb in die dagen met dr. Terburgh een rondgang door die kampongs gemaakt en kon mij zoodoendeovertuigen van de"groote noodzakelijkheid dier opruiming, want als men een oude woning naast een nieuwe zag bleek het verscnil overduidelijk. Als wij straks lichtbeelden vertoonen, zullen wij gelegenheid hebben dat te demonstreeren. De Regeering heeft ook ingezien, dat eigenlijk overal op Java op die manier het pestgevaar dreigde. Het is gelukkig nu nog beperkt tot slechts weinige gedeelten van het land, maar het is niet zeker, dat de burgerlijk geneeskundige dienst de pest tot die kleine gtJdeelten beperkt houdt.

Daarom is er een ordonnantie uitgevaardigd, 'de zoogenaamde pest- gevaar-ordonnantie, waarin aan elk hoofd van plaatselijk bestuur de volmacht wordt gegeven om een huis, dat pestgevaar oplevert, Of af te breken Of te verbeteren. Art. 1 dier ordonnantie, welke gedateerd is 6 J uH 1904 J), luidt:

"Het hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd om gebouwen, op grond dat zij voor de gebruikers gevaar voor besmetting met pest opleveren, op voorstel van een geneeskundige, pestgevaarlijk te verklaren en in verband hiermede hetzij te verbeteren hetzij de afbraak van zoodanige gebouwen te gelasten."

Dezè ordonnantie geldt alleen voor die gewesten, welke daartoe door den Gouverneur-Generaal aangewezen zijn. Ik weet niet welke gewesten dat op dit oogenblik zijn, maar het is duidelijk, dat, wan·

neel' in een gewest pestgevaarlijke woningen zijn, het zaak zal wezen die overal weg te nemen. Wij moeten niet wachten totdat de pest voor de deur staat, maar voorbehoedmaatregelen nemen, waarvan de meest

I) Ordonnantie van 6 Juli 1914 N° 36, Staatsblad N° 4SIl.

(7)

doeltreffende wel deze zou zijn, dat op geheel Java alle pestgevaal'lijke woningen veranderd werden in pestongevaarlijke woningen. Een dergelijke rationeele opruiming kost natuurlijk schatten en daarom zal het misschien gewenscht zijn allereerst· eens op te nemen hoeveel van die woningen er worden aangetroffen. Geschiedde dat, dan ben ik overtuigd, dat het resultaat zou zijn, dat nagenoeg alle inlandsche woningen zouden moeten worden verbeterd. In Soerabaja althans, waar ook slechts heel weinig woningen zijn blijven staan, moesten aan sommige minder. belangrijke, aan de meeste daarentegen groote verbeteringen worden aangebracht en dat heeft veel geld gekost.

Die pestgevaar-ordonnantie in het eenige stukje woningwet, dat wij in Nederlandsch-Indië hebben. Het is een begin, een klein begin en ik hoop dezen avond aan te toonen, dat die ordonnantie tot een algemeene woningwet dient te worden uitgebreid. Ik voeg hieraan toe, dat deze ordonnantie in zekel' opzicht een ongewenschten toestand schept, inzoo- verre n.l., dat, wanneer de gemeente of het gewest ook voor zich zelf --- een verordening maakte, het zou kunnen voorkomen, dat twee autori-

teiten voorschriften stelden ten opzichte van de woningen, terwijl het dunkt mij wenschelijk is, dat die voorschriften van één autoriteit uitgaan.

'fot nog toe heb ik uitsluitend gesproken over de bamboe-wanden en bamboe-stijlen der woningen, thans ga ik iets zeggen over de aarden vloeren. De Javaansche woningen hebben geen houten of cementen vloel'en, zeker in 1:19 van de 100 gevallen is de vloer van aangestampte aarde.

Ook die aarden vloer levert gevaar voor ratten op, omdat deze beesten gemakkelijk onder de bamboewanden kunnen door komen en zich dan ergens in dien aarden vloer nestelen. Bovendien is die aarden vloer buitengewoon onzindelijk; men kan hem niet reinigen, althans niet met water, omdat dan een modderpoel ontstaat; hoogstens kan men hem nu en dan eens aanvegen.

Nu weten wij allen, dat een van de meest gevaarlijke vijanden. ten opzichte van het overbrengen van besmettelijke ziekten is het insect.

Als leek durf ik niet zeggen inhoeverre die beesten gevaarlijk zijn, llIaar als men een boek, dat daarover handelt, naslaat, ziet men, dat o.a.

vliegen gevaarlijk zijn voo!' het overbrengen van besmettelijke ziekten.

En nu kunnen vliegen gemakkelijker op een aarden dan op een cementen vloer blijven huizen. In onzen steenen huizen zien wij ze alleen, wanneer er spijzen op tafel staan; anders zien wij ze niet.

De Javaan is niet al te zindelijk en gooit op zijn vloer allerlei neer, wat wij buiten het huis zullen brengen. Door den aard der vloer is opruiming en reiniging ook niet goed mogelijk. De kleine kinderen kruipen over den grond, rapen allerlei dingen op die el' liggen en stoppen ze in den mond. Ook hierin kan een oorzaak van allerlei ziekt.en gelegen zijn.

De J avaansche woning is buitengewoon donker, waarin echter voor- loopig geen verandering te brengen is. De Javaan houdt veel van de duisternis. Als men hem in de bijgebouwen een goede kamer geeft met ramen, stopt hij die gauw dicht met een stuk laken of een oude sarong.

Hij gevoelt zich in de duisternis meer "seneng" en een lange tijd van

(8)

opvoeding zal noodig zijn om hem te doen inzien de reinigeflde kracht van het licht en de noodzakelijkheid van frissche lucht. Hier kan dus alleen onderwijs helpen.

Een. huis is ook dan slecht, wanneer het 'wordt bevolkt door meer personen dan overeen te brengen is met de eischlln der hygiëne~ De Ned.-Indische verordeningen op dit punt zijn nog blanco. Een Javaan kan een klein huis bewonen met tien anderen, maar ook met twintig anderen;

geen enkel voorschrift waakt daartegen. In dit opzicht zijn onze Engelsche naburèn in· Engelsch-Indië ons vooruit. De won~ngverordeninge~ van Singapore, Calcutta en van het Amerikaansche Manilla schrijven voor, dat voor èlken persoon een zeker aantal kubieke meters - ik meen tien - ruimte aanwezig moet zijn. Is die ruimte niet aanwezig, dan heet een woning overbevolkt en moet zij Of worden ontruimd Of het aantal per- sonen moet worden teruggebracht tot het maximum aantal.

Omtrent overbevolking kan ik tot mijn spijt geen enkel gegeven ver- schaffen. Hoe' in dat opzicht de toestand is in de steden en in de dorpen is ábsoluut niet bekend. Statistieken daaromtrent bestaan niet; onderzoe- kingen zijn nog niet ingesteld. Hier en daar heeft men een gedeelte onderzocht, het aantal menschen getelden de ruimte opgemeten, maar een eenigszins nauwkeurig ovel>zicht daal'\'an bestaat niet. In een nota I), die ik straks nog nader zal behandelen, vind ik, dat bijv. in het 9hineesche kamp in Seinarang op een zeker gedeelte een bevolkingsdichtheid bestaat van

±

38000 zielen .per K.l\f2., terwijl in Amsterdam de maximum dichtheid bedraagt

± 55000 per K.l\P. Neemt men nu in aanmerking dat in Amsterdam de menschen op verscheidene verdiepingen boven elkander wonen, en in het Cb~neesche kamp de huizen slechts een of twee verdiepingen hebben, dan volgt daaruit, dat de bevolkingsdichtheid in dat kamp grooter is dan in Amsterdam. Toch heeft men in Indië zoo veel meer licht en lucht · noodig om het zich aangenaam te kunnen maken. Een kleine tuin zou voor die woningen alles zijn. Op de kadastrale kaart van het Chineesche kamp in Batavia, die hier aan den wand hangt, ziet men dan ook duide- lijk, dat alle grond is volgebouwd. Waar wij hier een tuin zoo zeer waardeeren, hebben in dat kamp tal van huizen absoluut geen erf. De toestand. is daar zoo, dat de huizen mannetje aan mannetje, rug aan rug staan, ener geen gang is, noch tusschen, noch achter de huizen. In die huizen krioelt het van menschen, van kinderen. Het is een huizendichtheid, die verschrikkelijk groot is. Het is er smerig, ·donker en vies. De heer 'fillema en ik hebben eens een tocht gemaakt en hebben toen o.a. alle bakkerijen in het Chineesche kamp bezocht. Wij vonden daar toestanden, 'waarvan men griezelt. De bakket'sknechts sliepen op de zakken met 't meel, waarvan den volgenden morgen onze kadetjes werden gebakken;

er was eenvoudig geen andere ruimte voor slaapplaats beschikbaar.

Dergelijke toestanden zuUèn natuurlijk moeten worden verbeterd. Men

I) J. A. A. v. d. Ent. Onteigening van particuliere landerijen binnen de gemeente Semarang. (Gemeenteblad, uitgegeven voor rekening der gemeente Semarang. Jaargang 1914 afl. 8).

(9)

is er niet mee uit, als men zegt daarvoor geen geld te hebben. Als men de misstanden kent en de middelen weet om ze te verbeteren en men zegt dan, dat het te duur is, dan vind ik, dat men z\ch tegenover de Javaansehe en de Chineesehe bevolking schuldig maakt a,an nalatigheid, dat men een misdaad begaat. Hier moeten middelen beraa'lld, hier moet het geld worden gegeven om die vreeselijke toestanden te, verbeteren.

Toen wij in Nederland in oorlogsgevaar kwamen, hebben "(ij gezegd:

"de noodtoest,and is er, wij moeten den vrede in ons land. en den oorlog buiten onze grenzen houden" en wij hebben niet ~evraagd

wat het kostte. Welnu, in Nederlandsch-lndiê is wel geen oorlogsgevaar, maar in die dichtbevolkte Javaansche en Chineesche kampongs heerscht doodsgevaar. Er sterven jaarlijks duizenden menschelJ, die bij het bestaan van behoorlijke woningtoestanden konden worden behouden. Er is ziek~e,

er is ellende; te 1001' gaat volksenergie en te 1001' gaat wel vaart, omdat.

te 1001' gaat productievermogen. Daarin moet verandering worden gebracht;

het kan onmogelijk zoo blijven.

Ik kan u tot mijn spijt niet dergelijke kaarten van de .Tavaansche kampongs laten zien om de eenvoudige reden, dat het kadaster in Indië zich niet met bamboe- en houten huizen inlaat en slechts steenen woningen in kaart brengt. Een van de eerste z~en, die te Semarang werden aange- pakt, toen de Rooimeester directeur van het bouw- en woningtoezicht werd, was dan ook het in kaart brengen van alle kampongs of lieyer het aan- vullen der bestaande kaarten met alle bamboe-woningen. Waar er 16000 van dergelijke woningen zijn, is het duidelijk, dat het in kaart brengen daarvan een reuzenwerk vereischt, maar men was wel verplicht het te doen om een overzicht te krijgen van de bevolkingsdichtheid, de engte der straten enz. met het oog op eventueel aan te brengen verbeteringen. Wil men plannen tot verbetering beramen, dan behoort men den juisten toestand te kennen en dat kan men alleen bereiken dOOl' de woningen in kaart te brengen. Ik geloof, dat geen enkele andere stad in Indië daarmede bezig is, maar het is een eerste eiseh, dat zulks overal geschiedt en dat van hoogerhand wordt voorgeschreven of aan het kadaster of aan de gemeer.ten, om hetgeen ten deze vroeger verzuimd is nog in te halen.

Ik sprak tot dusverre over de woningen, ik kom nu tot het erf. Ik wensch te -behandelen den invloed, dien het erf kan uitoefenen op de verspreiding van de malaria, een van de ergste ziekten, die in lndië heerschen en die tal van slachtoffers maakt. De malaria wordt overge- bracht door een. muskiet, de anophales, die zijn broedplaatsen vindt in plasjes, in poeltjes en in kleine putjes, die in den bodem kunnen worden aangetroffen. Zij kunnen ook voorkomen in potjes en pannetjes, die op het erf liggen, en in allerlei holten van bladeren, dus tusschen allerlei gewassen, die vaak op de Javaansche erven groeien. Zulk een erf kan, als daarop overal plasjes aanwezig zijn, een groot gevaar opleveren voor de verspreiding van de malaria. De Javaan is daaraan ook zelf schuldig, veel zin voor orde en netheid heeft hij niet, maar men moet ook niet vergeten, dat in de Indische gemeenten geen reinigingsdienst bestaat, die ook het weghalen van het kampongvuil verzorgt. De bewoner kan de bladeren

(10)

verbranden; hij kan desnoods op een hoop gooien, wat overblijft van het eten, :maar met scherven en blikjes weet hij geen weg. Hij moet deze ergen& deponeeren en doet dit dan ook doorgaans op' zijn erf. Als el' eenmaal overal reinigingsdiensten zullen zijn ingericht, die niet alleen het straatvuil, maar ook het kampongvuil weghalen, dan eerst zal men den Javaan eischen kunnen stellen en zal men een verordening kunnen maken, dat h~t erf moet worden vrijgehouden van alles wat ik zoo even noemde.

Ook

git

zal dan kunnen medewerken tot bestrijding der malaria. Vooreerst gaat dit echter niet. Men kan geen verplichtingen van dien aard opleggen en den menschen de middelen onthouden om ze na te komen. Naast het weghalen van scherven, potten en pannen is ook noodig het tegengaan van onnoodige plantengroei op de erven. Sommige planten bieden gelegen·

heid tot het vormen van plassen, die de malaria-verspreiding bevorderen.

In het stadje Ismailiah is een zeer goeqe dienst in het leven geroepen om er voor te zorgen, dat alle erven geregeld worden schoongehouden.

In het verslag omtrent een reis in Egypte door dr. van Loghem 1) vind ik op blz. 108 en 109 o.a. het volgende omtrent een muskietenbrigade :

;,De "muskietenbrigade" door Ross aanbevolen deed goed werk en

"kan nog als model gelden van deze bescheiden instelling. 're

"Ismailiah bestaat de muskietenbrigade uit 3 man, uitgerust met

"een vaatje petroleum op een kleine handkar, en een paar kannen.

"De brigade staat onder leiding van een chef-ontsmetter der Suez-

"kanaalmaatschappij , die ook toezicht houdt op -de uitvoering der

"anti-malariamaatregelen buiten de stad.

"Deze 3 man zijn in staat het gansche stadje van 12000 inwoners

" muskieten vrij te houden. -De stad is in 6 wijken verdeeld, en

"iedere w\ik wordt eens per week door de brigade bewerkt. Elk

,,'~uis wordt door deze mannen ééns per week bezocht op denzelfden

" dag , hetzelfde uur.

,,'rwee dagen heb ik met de muskietenbrigade een deel van den

"ommegang in de Grieksche en Arabische wijk van Ismailiah mee~

"gemaakt, en mij er van overtuigd hoe voortreffelijk dit stelsel

"Werkt. De bewoners zijn uit den aard der zaak volkomen gewend lIaan dit bezoek, dat. zich week in, week uit op hetzelfde UUl' van

"denzelfden dag herhaalt. De mannen verliezen geen seconde met

"wachten of vragen. Zij stappen regelrecht de huizen binnen, de

"trapjes op, verdwijnen in de woningen links en rechts van de

"platten en hofjes, gieten een scheut petroleum in elk privaat,

"keeren emmers met restjes water om, controleeren de omgeving

"van' de kranen der waterleiding in de tuinen enz. Cp deze wijze

"bezoeken zij 4

a

500 woningen per dag."

Nu heb ik voor mij zei ven eens een klein rekensommetje gemaakt.

Als. een stadj~ met 12000 inwoners van muskieten kan .worden vrij- gehouden met 3 man, zou dit in een stad als Selnarang met

±

96000

I) Dr. J. J. van Loghem. Verslag van een hygiënische informatiereis naar Egypte, Tor, JerU2<alem, TIlnis en Algerije. Amsterdam, 1914.

(11)

inwonel'S wel kunnen geschieden met een brigade van 8 X 3 of 24 lUan, maar die 24 man - en dit is nu zoo droevig - laten nog altijd op zich wachten. Dr. de Vogel wees in een voordracht van 1905 over de bestrijding van malaria in de steden op de noodzakelijkheid van een regelmatig onderzoek naar poelen en plassen, maar thans zijn wij tien jaar verder en in dit opzicht is in de groote Indische steden nog niets tot stand gebracht. Hoe noodig is het daarmee eindelijk eens te beginnen, hoe dringend noodzakelijk, dat. in die Nederlandsch-Indische steden een organisatie tot stand komt, die daar doet, hetgeen elders van groot nut is gebleken.

Op een J avaansch erf is meestal ook een put, welke in de meeste gevallen bestaat uit een gewonen kuil in den grond, een enkelen keer omgeven door een muur. Daarnaast is het privaat, ook gewoonlijk een kuil, dien men in den grond graaft. Is die kuil vol, dan graaft men weer een andere en zoo wandelt men met het. privaat het geheele erf rond. Dat privaat staat dikwijls in de nauwste verbinding met den put, zoodat vervuiling van dien put dan buitengewoon gemakkelijk is.

Die putten en privaten leveren daardoor een groot gevaar op voor de verspreiding van de cholera. Wanneer in een stad cholera heerscht, bevindt men herhaaldelijk, dat putten van inlandsche woningen zijn besmet. Men tracht dan de ziekte te bestrijden door !lie putten te ontsmetten - ik meen door kopersulphaat - maar dat is een buitengewoon moeilijk werk, dat veel menschen eischt en veel geld kost en nog niet eens absoluut afdoende is. Het eenige middel om daarin verbetering te brengen is een watervoorziening in den allerruimsten zin van het woord, een waterleiding, die den Javaan niet alleen drinkwater maar ook bad- en waschwater geeft.

Over het watervoorzieningsvraagstuk een enkel woord. Er zijn in N ederlandsch-Indië wel veel waterleidingen, maar de meeste daarvan zijn absoluut onvoldoende, vooreerst, omdat de hydranten, waar de Ja\'aan l1et water moet halen, op te gl'oote afstanden van elkander liggen, en in de tweede plaats omdat in geen enkele plaats - Kota Radja uitgezonderd - aan den Javaan behalve drinkwater ook bad- en w3sch- watel' wordt verstrekt. Dat water uit den hydrant moet worden gehaald.

De man, die dat doet, heeft, een pikolan, een stok met twee blikken;

hij wandelt daarmede naar den hydrant en brengt het water naar de woning van den Javaan. Natuurlijk kan dat alleen dl inkwater zijn en misschien ook water, noodig voor het koken van de rijst, maar het kan geen wasch water wezen. Wil de Javaan zich baden, dan moet hij zijn toevlucht nemen tot den put, die in de onmiddellijke nabijheid van het privaat ligt. Bij dat baden krijgt hij water in den mond, zoodat het gevaar van besmetting blijft bestaan zoolang niet naast drink watm' ook \\"aschlvater wordt verstrekt.

Die hydranten staan in l\'Iadioen op afstanden yan 1000 meter van elkander, zoodat de mogelijkheid bestaat, dat lJlet de pikolan een 500 M.

moet worden gewandeld om het water weg te brengen. De heer Tillema heeft te Semarang een onderzoek ingesteld naar de prijzen, welke de

(12)

Javaan voor het water betaalde en bevond, dat in een kampong, die voorzien was van een provisoire waterleiding en waar de kranen veel dichter bij elkander stonden dan in andere gedeelten van de stad, ander- halve cent per pikolan werd betaald, terwijl elders de prijs tot vijf cent per pikolan bedroeg. Vijf cent per pikolan van 36 litel', dat is bijna f 1.50 per MS. De heer Tillema kwam tot het resultaat, dat te Semarang f 55000 per jaar betaald werd voor het halen van het water .uit de hydranten naar de woningen der Javanen. Wil men den inlander drinkwater geven, dat niet te duur is, dan moet men de hydranten op zeer korte afstanden van elkander plaatsen. Dat is gebeurd in Semarang, waar men een nieuwe waterleiding maakte; daar zijn 250 hydranten geplaatst, zoo- dat de afstanden van de woningen tot de hydranten aanmerkelijk zijn verkort.

Ik noemde reeds Madioen, waar de afstand veel te groot is, maar ook in Bandoeng, Batavia en Soerabaja is dit het geval. Daar zijn de waterleidingen absoluut onvoldoende, ook omdat er nog niet zijn bad- en waschplaatsen. Toen ik in 1910 in Soerabaija vertoefde, heerschte daar de cholera. Men had toen de Javanen verboden te baden in de· bekende slokkans , kanalen door de stad, die, vooral in de benedenstad zeer vuil zijn en een chocoladekleurig vocht bevatten, dat water moest voorstellen. Gewoonlijk baadden de Javanen zich daarin, maar in den choleratijd werd dit verboden en geschiedde het onder de kranen op straat, waar de menschen dan onder gaan zitten. Men begrijpt wel, hoe onvoldoende dit is. Bovendien geneeren de vrouwen zich op die manier aan den openbaren weg te gaan baden. Deze wijze van water- voorziening kan dan ook zoo niet blijven en in Semarang wordt daarin ook voorzien. Binnenkort zullen daar bad- en waschplaatsen worden opgericht. Gemeente en Rijk zijn daarover tot ovet'eenstemming gekomen;

het Gouvernement zal de helft van de aanlegkosten ad ± f 80000 dragen.

De Javanen betalen niets voor hun water. Men kan ook geen belasting gaan heffen voor water I dat wordt afgetapt aan openbare hydranten.

De kosten der watervoorziening voor de Javanen komen dus geheel ten laste van de ove1'Ïge waterverbruikers : Europeanen, Chineezen en een enkelen gegoeden Arabier of Javaan, die een kraan in huis kunnen hebben. Deze moeten dus ook het kwantum betalen, dat gratis wordt geleverd aan de Javanen.

Waar gemeente en gewest terecht geen belasting mogen heffen van de Javanen, omdat dit het monopolie is van het Gouvernement, is hét ook niet meer dan billijk, dat het Gouvernement bijdraagt in de kosten der watervoorziening voor de Javaansche bevolking. Het Gouvernement int de belastingen I het hoofdgeld; int de winsten op de opium, op het zout- bedrijf, welke grootendeels worden opgebracht door de Javanen en daarom is financieele steun van ,gouvernementswege aan de gemeenten ten behoeve van zulk een belangrijke gemeentezorg volkomen billijk.

Ik stap van de watervoorziening af en kom van den toestand der erven tot die van de geheele wijk. Het is opvallend boe verschillend de toestanden zijn in de onderscheiden deelen der zelfde stad. Op een van

(13)

de kaarten aan den wand ziet men aangeteekend de sterftecijfers, die gevonden zijn ~ool' dr. de Vogel, toen hij als oudste stadsgeneesheer in Se- marang de sterfte in de kampongs opnam, in kaart bracht en tot statistieken verwerkte. Daaruit ziet men, dat bijv. in de kampong Gadjah Moengkoer het sterftecijfer over 10 jaar bedraagt 12 per mille en daarnaast, dat in een andere kampong, gelegen vlak bij de zee, dit cijfer bedraagt 97 per mille; eene verhouding dus van 1 : 8. Hoe is dit verschil nu té verklaren? Het zit niet in de ontwikkeling van beide kampongs. In de eene kampong zijn de Javanen evenmin ontwikkeld als in de andere.

Even weinig mag men het zoeken in de economische gesteldheid, want het gemiddelde inkomen is in beide kampongs gelijk. In den ongezonden kampong wordt misschien met industrieelen arbeid meer geld verdiend dan in den gezonden kampong, waar meer landbouw wordt gedreven.

Neen, het verschil in die toestanden daar is alleen te verklaren uit buitengewone omstandigheden. De gezonde kampong ligt op

±

85 M.

hoogte in de heerlijke heuvelen ten zuiden van Semarang; de grond is er droog, de erven zijn ruim en luchtig en er zijn géen twee huizen die vlak aan elkandel' gebouwd zijn. De bewoners baden zich niet in de putten, maar aan bronnetjes die zich ergens in de heuvels bevinden. Die bronnetjes kunnen natuut'lijk ook weleens worden geinfec-

teerd, maar het gevaar daarvoor is veel geringer dan in de beneden- stad, waar men zijn toevlucht neemt tot openbare leidingen of tot de slechte putten. Baden de bewoners van G adjah Moengkoer zich niet aan die bronnetjes , dan doen ze dat in de Semarang-rivier bovenstrooms, waar het water niet of weinig verontreinigd is. De toestanden zijn voor die menschen dus veel gunstiger.

In de benedenstad echter heeft men een drassigen bodem en goten, die stagneerend water bevatten en waarin planten groeien. Straks zal ik met behulp van enkele platen duidelijk maken hoe de toestanden daar zijn. Men heeft daal' putten en andere dingen, die den hygiënischen toestand veel slechtel' doen zijn dan in het zuidelijk gedeelte van de stad.

Op de overheid rust de plicht, om die toestanden in de benedenstad zooveel mogelijk te verbeteren. ln vroeger jaren heeft men reeds de schitterende resultaten van een verplaatsing "an een stad ondervonden, n.l. van Ratavia. In het bekende werk van dr. Van Gorkom "Ongezond Batavia, vroeger en nu" treft men enkele cijfers aan uit de geschiedenis van Batavia. Men wist, dat Batavia buitengewoon ongezond was. De sterfte onder de Europeanen, die in dienst van de Oost-Indische Compagnie stonden en in Batavia aankwamen, werden onrustbarend hoog. In 1714 stierven er op de 1000 niet minder dan 129, welk cijfer in 1767 klom tot 382 per 1000. Dus nagenoeg 40 pCt. van de daar aankomende Europeanen ging dood. De geschiedenis van de Oost-Indische Compagnie is niet alleen geweest een geschiedenis van het bloed en de tranen der inlanders, ook de dienaren der Compagnie hebben aan den lijve ondervonden wat het beteekende om naar de Oost te worden gei\onden.

Toen Daendel~ kwam, waren de toestanden niet veel beter en deze

(14)

kreeg de opdraeht Batavia gezonder te maken. Hij deed dat uitstekend.

Hij verplaatste eenvoudig de Europeesûhe stad van het zeer ongezonde noorden naar het iets gezonder zuiden en het resultaát was, dat de stel'fte onder de Europeanen in een tijdsverloop van slechts weinige jaren verminderde tot 58 per duizend. In 1816 was het gemiddelde stet'ftecijfer 216 per 1000 en na eenige jaren I) was bet gedaald tot 54 per 1000, wel een buitengewoon hoog cijfer nog, maar een schitte- rende verbetering in vergelijking met vroeger.

Nu is het bekend, dat juist in de wijken in het noorden van de stad de malaria zoo vele slachtoffers maakt. Ik sprak reeds over de versprei- ding dier ziekte en nu wil ik eenige feiten aanvoeren, welke bekend zijn gemaakt door dr. Terburgh: Deze heeft systematisch onderzocbt waar i!l doe stad Semarang de mensohen aan malaria leden en hij verdeelde naar het aantal lijders aan die ziekte de stad in vier deelen: 10 de 1l1alariahaard; 2° de endemische zone; 3° de sporadiscbe zone en 4° de immume zone. Nu bleek, dat in het noordelijke moerassige gedeelte verreweg de meeste lijders voorkwamen en dat in het droge gedeeltè midden in de stad en in het zuiden der stad de bevolking veel minder aan de ziekte leed. Waar nu de kampongs ten aanzien van cholera, typhus, dysenterie en andere vijanden van het volk in ongeveer dezelfde omstandigheden verkeeren, moest de boogere sterfte in bet moerassige gedeelte wel geweten worden aan de malaria. Hier rust dus op ons de dure plicht om in dien toestand verbetering te brengen. Er moet worden gedraineerd en geassaneerd; maar dit is duur. De heer de Meyier heeft een plan opgemaakt voor de assaneering van Semarang en bij kwam daarbij tot de conclusie, dat ongeveer f 700000 zou noodig zijn om het moerassige gedeelte van de stad op te hoogen en te draineeren. 2) Die f 700000 eischen een jaarlijksche uitgave van f 35000. Gelukkig bestaat in de drie hoofdplaatsen door bijkomende omstandigheden de mogelijkheid om althans sommige stadsgedeelten op goedkoopere wijze te verbeteren.

In Priok, Soerabaja en Semarang worden nieuwe havens gemaakt. Daar moeten groote bassins worden uitgegraven; de uitgegraven grond moet worden weggevoerd en in plaats van dezen grond naar zee te brengen, kan men hem ook met wat meer kosten uitspreiden over het omliggende zeel' lage terrein. Zoodoende wordt dit terrein opgehoogd en malariavl'ij gemaakt. In Soerabaja en in Priok zijn op die wijze zeel' groote terreinen opgehoogd, zoodat met een gerust hart plannen konden gemaakt worden voor den bouw van nieuwe kampongs op dien grond. In Semarang moesten bovendien nieuwe stations worden gebouwd, die uitgebreide emplacementen eischten. Ook daarvoor werden moerassige terreinen opge- hoogd en alzoo groote verbeteringen aangebracht.

Het kan echter ook zij Q, dat niet dan met buitengewoon gl'oote kosten zulk een wijk is te verbeteren en dan rijst de vraag of het niet veel rationeelel' is de bewoners over te brengen naar een ander gezond terrein.

1) In 1844. Van Gorkom t. a. p. bl. 40.

2) Gemeenteblad van Semarang. Jaargang 1918 bl. 648.

(15)

Ook hierbij denk ik aan Semarang. Ik noem die stad herhaaldelijk, maar de heer Tillema en ik hebben de laatste jaren zoo vaak aan die stad onze krachten besteed, dat wij onwillekeurig telkens onze voorbeelden ontleenen aan die goede plaats, waar wij zoo lang hebben gewoond. In Semarang hebben wij gezond heuvelterrein en aan den voet daarvan ligt andere grond, die met zeer lage kosten gezond kan worden gemaakt..

Geldt het nu bewoonde wijken, die niet gemakkelijk zijn op te hoogen, waarvan rioleering en assaneering duur zijn, dan zou men kunnen overwegen of het nie~ beter is in plaats van die slechte toestanden te verbeteren de be\'olking over te brengen naar streken of wijken, waar zulke dure maatregelen niet noodig zijn, waar de grond reeds van nature goed is voor bebouwing. Dr. de Vogel vertelde mij I dat in Kiautsjau door de Duitschers op die manier is te werk gegaan; zij hebben daar de voorkeur gegeven aan het bouwen van een nieuwe stad op het gezonde gebied boven het verbeteren van de oude Chineesche wijken. Gaat men daal'ioe over, dan mag men niet vergeten, dat die nieuwe terreinen liggen op grooten afstand van de plaatsen, waar de .Tavanen moeten werken. De benedenstad is de werkstad en als men nu de woonstad in de bovenstad maakt, moet men het verkeersvraagstuk onder de oogen zien. Ik stip dit nu alleen aan, ik kom er straks op terug.

Assaneering en drainage zijn dus noodig om den grond in het Noorden der kustplaatsen goed te maken. Ik wil ook nog even wijzen op het in Ol'de maken van vischvijvers, die zich in grooten getale uitstrekken langs de noordkust van Java, die vaak door de bewoners worden ver- waarloosd en die, door er visch in te brengen en de dijkén te herstellen, misschien goed zijn te maken, want vijvers met een zeker soort viseh, 'welke de anophaleslarven vernietigt, zijn voor de gezondheid ongevaarlijk.

Wanneer men de toestanden in de pest- en malaria-gevaarlijke streken gaat \'erbeteren, is het noodig, dat er komen strenge verordeningen op het in goeden toestand houden van die terreinen. De. eigenaren dienen te worden verplicht om de terreinen, die zij later misschien willen gebruiken om er pakhuizen op te zetten, zooals in de noordelijke streken der Indische hoofdplaatsen het geval is, in goeden toestand te houden. Zij mogen ze niet tot wiJdel'l1issen laten worden, er geen poelen en plassen op laten staan. Zij zijn verplicht het gevaar voor besmetting te voorkomen.

Naast de wet is noodig een geregelde gezondheidsdienst, die in de stad onderzoekingen doet, die de oorzaken der ziekten opspoort, die zich op de hoogte stelt van de sterfgevallen in de stad en van de oorzaken van den dood del' inlandel's. Er moeten overal sterfte-statistieken worden aangelegd, niet alleen het aantal sterfgevallen yermeldende, maal' ook de doodsoorzaken, opdat nauwkeurige terreinkennis kan \\"orden verkregen en de doktoren weten waar zij het kwaad en welk kwaad zij moeten bestrijden.

Ovel' dien gezondheidsdienst is reeds een en ander gezegd. Batavia heeft er een en nu is de vraag welke de trait d'union moet zijn tusschen de overheid en dien dienst, of die dienst geheel moet zijn een gemeente- dienst dan wel gedeeltelijk behoort te staan onder contrûle van het GOll\'el'llement. Tk meen dat een geJlleentedienst de voorkeul' verdient,

(16)

omdat daarbij de wetgevende en de uitvoerende machten zeer dicht bij elkander staan en bovendien omdat het hier bij uitstek een gemeente- belang geldt en de leden van het wetgevende lichaam in de stad beter op de hoogte zijn van de toestanden dan de aIJlbtenaren te Batavia, waar vaak, nadat de stukken uit handen zijn gekomen van den Hoofd- inspecteur van den burgerlijk geneeskundigen dienst, nog eenige stadia zijn te doorloopen, welke bij een gemeente-dienst te vermijden zijn.

Waar die dienst zoo dringend noodig is en waar de doktoren het er over eens zijn, dat zonder een dergelijken dienst nooit een behoorlijk overzicht van den toestand kan worden verkregèn, moet men. er niet te lang over krieuwen, wie de dienst zal inrichten. Men moet van de zijde van de gemeente en van die van het Rijk iets toegeven. De dienst moet er komen. Als twee honden vechten om een been, loopt een derde er mee heen; het been is de zieke inlander en de derde hond is de malaria of de cholera. Laten wij eerst gezamenlijk trachten den vijand buiten de poort te houden en als betere toestanden zijn bereikt tot een defini- tieve regeling overgaan. Men beproeve het nu zoo spoedig mogelijk eens te worden.

Ik heb tot dus\'erre gesproken over den toestand der, huizen, erven, enz. en wil nu nog wijzen op de financieele zijde van het woning- vraagstuk. Wanneer men woningen wil gaan verbeteren, moet men weten wat de kosten zullen zijn, ot de Javaan de goede woning, die men bouwen wil, zal kunnen betalen, of de gemeente en het rijk bijdragen zullen moeten geven, als de Javaan daartoe financieel te zwak mocht blijken. Men zal moeten weten, hoeveel huizen moeten worden verbeterd, wat de Javaan op het oogenblik voor grond en woning betaalt, enz. Ook in dit opzicht is . men in Indië nog in het begin van de ontwikkeling, want op dit gebied is nog niets bekend. Als. men de prachtigp- gegevens leest, die hier te lande gepubliceerd worden door het bouw- en woningtoezicht in onze groote gemeenten, dan denkt men onwillekeurig: waren wij in Indië maar voor een derde deel zoo ver als hier in Nederland. Ik had het voorrecht in Semarang een dergelijk onderzoek op zeer kleine schaal.

te kunnen instellen en de gegevens, die ik vond, te publiceeren. 1) Ik was lid van het bestuur van de Semarangsche Afdeelingsbank en heb daarin voorgesteld om eens na te gaan in hoeverre de Bank kon medehelpen aan een voorziening in den woningnood onder de Javanen. Toen dit voorstel was aangenomen werd el' een commissie benoemd, die den toestand ging opnemen en tot deze conclusie kwam, dat er in Semarang niet minder dan 800 woningen te weinig waren en dat er dus een buitengewone overbevolking was in dien zin, dat het aantal woningen veel te gering was. Er waren in de geheele stad 35 leegstaande Javaansche huizen op een totaal van 16000 woningen. Die 35 huizen nu waren absoluut on- bewoonbaar. Zij stonden niet leeg, omdat zij te duur of te ongerieflijk waren, maar eenvoudig, omdat zij onbruikbaar waren, zelfs voor een 1) Woningtoestanden onder de Javaansche bevolking van Semarang. Ge·

meenteblad van Semarang , Jaargang 1914 bI. 335 f.f.

(17)

Javaan. Wij bevonden, dat niet minder dan 4~39 personen, waaronder 3395 vrouwen en kinderen, dus geheele gezinnen waren daarbij, bij andel'en inwoonden. Nu woont een Javaansch gezin het liefst op zich- zelf, maar aan die begeerte kan niet worden voldaan, omdat er niet.

genoeg woningen zijn. Er zijn tal van kampongs opgeruimd om plaats te maken voor industrieele ondernemingen, voor fabrieken, voor stations- emplacementen en daarvoor zijn te weinig nieuwe woningen in de plaats gekomen.

Wij hebben ook onderzocht in welke mate nieuwe woningen werden bijgebouwd en toen bevonden, dat in 1913 in Semarang waren bij- gebouwd 154 Javaansche woningen, op plaatsen, waar vroeger geen huizen stonden. Een aantal dier huizen wordt thans bewoond door menschen, die verdreven waren van hun grond voor den aanleg van een stationsemplacement. In Semarang hebben wij gekregen het nieuwe station van de Semarang-Cheribon Stoomtram maatschappij en het ruime emplacement van den N. 1. S. De vroeger op die plaatsen staande woningen zijn verd wenen en de bewoners hebben nu voor een goed deel de 154 nieuwe huizen betrokken, waarvan ik zoo even sprak.

Maar al was dit niet zoo, dan blijft toch nog het feit bestaan, dat veel minder huizen worden bijgebouwd dan noodig zijn om te voorzien in de behoefte als gevolg van den aanwas der bevolking. De Javaansche be- volking van Semarang groeit gemiddeld aan met ongeveer 1100 personen per jaar en als ik nu neem vijf personen per huis, dan maakt dat 220 huizen per jaar. Er zijn echter slechts 154 huizen bijgebouwd, zood at minder woningen zijn gezet dan noodig is, en dus de woningnood nog is toegenomen in plaats van afgenomen.

Dergelijke onderzoekingen behooren uit den aard der zaak niet van den hygiëniscben dienst, maar van bouw- en woningtoezicht uit te gaan, dat hand aan hand met den hygiënischen dienst dergelijke dingen kan nagaan. Ik kom straks op mijn onderzoek terug. Ik wil nu alleen wijzen op de noodzakelijkheid om ook elders dergelijke gegevens te verzamelen, zonder welke men bet woningvraagstuk niet kan overzien.

Wat moet nu de gemeente, het gewest en hier en daar, waar nog geen plaatselijk zelfbestuur is, het Gouvernement doen om de bestaande toe- standen te verbeteren en te voorkomen, dat in het vervolg op nieuw zulke slechte toestanden ontstaan? Men moet beginnen met een behoorlijk uitbreidingsplan te maken. In vroeger jaren werd er eenvoudig maar op los gebouwd; men maakte hier en daal' weleens een weg, maar par- ticulieren hadden volkomen vrijheid om te bouwen zooals zij wilden.

Op die kaarten ziet men enkele complexen woningen; daar waren vroeger groote erven, maar toen er bouwgrondgebrek kwam heeft men er twee rijen huizen op gezet met de ruggen naar elkander toe, zood at er geen lucht tusschendoor kan komen en die woningen dus warm en ongezond zijn. Men kon toen bouwen zooals men verkoos en el' was geen enkel voorschrift dat iemand verplichtte een uitbreidingsplan in acht te nemen.

Uitbreidingsplannen zijn el' slechts enkele gemaakt, b.V. voor de heuvel- terreinen van Semarang, voor Batavia en Soerabaja. Bij die plannen moet

(18)

nog hierin worden voorzien, dat niet meer, zooals tot dusverre geschiedde, J avaansche en Hollandsche woningen naast en door elkander mogen worden geplaatst. Javaansche kampongs toch kunnen volstaan met smaller wegen;

zij behoeven niet aan die strenge eischen te voldoen, welke aan Euro- peesche woonwijken zijn te stellen. Ware dat wel het geval, dan

"Zouden de woningen veel te duur worden; misschien komt men na jaren en jaren voor de J avaansche huizen ook nog zoover, maar nu bepale men zich tot het hoogst noodzakelijke. Men voorkome dat er stelselloos door elkander wordt gebouwd en wake el' tegen, dat gronden, in gezonde buurten gelegen, uit handen vim den Javaan komen in handen van den Europeaan, dat de Javaan uit zijn ge7.onde buurt wordt verdreven en naal' de ongezonde buurten gaat. Die gevallen zijn helaas voorgekomen.

Daarvan zijn geen statistieken, maar men weet van personen, die daal' hebben gewoond, dat die gevallen zich hebben voorgedaan. El' kwam op den grond, waarop een Javaansch huis stond, een Emopeesche woning;

de Javaan moest een heenkomen zoeken en keek niet naar gezond of ongezond, maar nam den grond waar hij dien krijgen kon. Men ziet op het uitbreidingsplan van Semal'ang een gl'oot terrein geresel'veerd voor inlandsche woningen. Te Manilla heeft men precies omschreven welke gèdeelten mogen worden bebouwd met Europeesche en welke met in- landsche woningen. Men beeft daal' districten voor "strong matel'ials" en andere voor' "light materials". Over acht jaren moeten die beide wijken stl'eng zijn gescheiden en waar nu nog Europeesche huizen naast inlandsche staan, zal dat dan niet meer het geval zijn.

Men moet den Javaan ook beschermen tegen zijn eigen landgenooten.

De Regeering kan wel vel'hoedeTl, dat grond overgaat van J avaanscbe handen in die' van Europeanen en Chineezen, maar niet, dat een onder- nemend Javaan een groot stuk gl'ond koopt en daarop Europeesche woningen bouwt. In Semarang woont zulk een rijke Javaan, die een geheele buurt heeft volgebouwd met Europeesche ',voningen. Zoo kan hij alle huisjes in een kampong, die in trek zal komen door den aanleg van een nieuwen weg, opkoop en en el' Europeesche huizen zetten. Dan zullen de woonplaatsen der J avauen weldra zijn ingenomen dOOl' Europeanen.

- Men moet dus den grond in eigen handen houden en daartoe is het noodig, dat de gemeente zelve grond aankoopt. Bij het principe van grondaankoop zal ik niet lang stilstaan. Ik geloof, dat het wel een algemeen beginsel is geworden, dat de grond, noodig voor den bouw van nieuwe wijken door de gemeente moet worden aangekocht. Vele gemeenten koopen den grond aan, in bet uitbreidingsplan begrepen;

zij zien in, dat op deze wijze het doelmatigst aan alle eischen kan woi'den voldaan, en men er met bouwverboden en yerordeningen alleen niet komt.

T n dit opzicht hebben de Indische gemeenten tot mijn spijt hun plicht.

slecht vervuld. Batavia heeft tot nog toe weinig gedaan; het heeft één landgoed aangekocht. Soerabaija heeft gronden aangekocht, maat' ze voo\' een deel weel' verkocllt. Bandoeng heeft kalm t.oegezien, dat heel veel grond Olll de stad, die in den loop del' eel'stvolg'ende jaren st.ellig belang-

(19)

rijk zal worden uitgebreid, overging in particuliere handen. Eerst in den laatsten tijd heeft die stad ingezien, dat de grond aan haar moest.

komen, wat zij echter eerder had moeten begrijpen, namelijk dadelijk bij de instelling van den Raad van Bandoeng, 7.ooals dit in Semarang het geval is geweest.

'rhans kom ik op het euvel, dat de gemeenten zijn omgeven dool' particuliere landerijen, die aan de bezitters zekere bijzondere rechten geven. Meest·al zijn ze in handen van Chineezen, een enkele maal van een Arabier; ze zijn vroeger doorgaans voor weinig geld in particuliere handen gekomen. Dool' de nabijheid der stad zijn die landerijen zeer in waarde gestegen. Over de noodzakelijkheid om ze terug te brengen tot het Staatsdomein kan ik kort zijn. In Batavia is men gelukkig reeds gaan inzien, dat die particuliere landel'ijen Rijkseigendom moeten worden en in Mei 1914 is een ordonnantie verschenen, 1) waal'bij 35 pal'ticuliel'e landel'ijen om Batavia werden onteigend, wijl het in. het algemeen belang werd geacht die gronden weer terug te brengen in handen van de gemeenschap.

In Semarang heeft onze vroegere voorzitter van den gemeenteraad, de heer Van der Ent, de kat de bel aangebonden. Hij heeft in een zeer lijvige, maar interessante en degelijke nota aan den resident van Semarang de noodzakelijkheid betoogd om die particuliere landerijen terug te brengen tot Staatsdomein.

Ik zal uit die nota alleen de conclusie voorlezen, waartoe de heel' Van der Ent komt. Hij bespreekt de toestanden op de landerijen en den onwil der eigenaren om eenige veranderingen ten goede aan te brengen in het belang van de opgezeten en. Hij toont glashelder aan dat el' slechts één middel is om aan die misstanden een einde te maken, n.l. door de landen terug te brengen tot Staatsdomein.

De heer Van del' Rnt komt tot deze conclusies: 2)

J. In de laatste dertig jaren is het verschil in beheer tusschen de tel' hoofdplaats (gemeente) Selllarang gelegen particuliere landen en het daaromheen liggend G ou vernementsgebied :7.00 belangrijk geworden, dat het verder voortbestaan der landen ten zeerste ongewenscht moet worden geacht..

2. De onteigening der landen zal niet alleen een eind maken aan de vele nadeelen, die uit de aanwezigheid van het particulier' bezit voor het algemeen belang voortvloeien, doch zij 7.al tevens YOOI'

bevolking, Staat en Gemeente groote directe en indirecte voordeelen meebrengen.

3. De onteigening is noch in strijd met den geest, noch met de letter del' bestaande wetgeving. De nieu we bepalingen schaffen de gelegenheid haar zonder al te hooge schadeloosstelling door te voeren.

Wenschelijk zou het echter zijn de redactie dier bepalingen in enkele opzichten te verduidelijken.

1) Ordonnant,ie "an 16 Mei 1914 N° 22, Staatsblad N° 406.

2) J. A. A. v.

a.

Ent, t. a. p. bI. 478/479.

1915

(20)

4. Uitstel dier onteigening is ten zeerste te ontraden, omdat eenerzijds de nadeel en , die uit het particulier bezit voortkomen als het ware met den dag grooter worden, terwijl llnilerzijds de schadeloosstelling, welke aan de landeigenaren betaald moet worden, later zeer waarschijnlijk ;-ee1 grooter zal ZÜn dan than~.

Mijnheer de V'Ûorzitter! Die woorden maak ik volkomen tot de mijne.

De nota is gericht tot den resident van Semarang, die vroeger assistent- resident van de hoofdplaats van dat gewest was en die zelf heeft gewezen op de noodzakelijkheid om die landen te onteigenen. Ik ben overtuigd, dat de nota bij den resident een goed onthaal zal vinden. Ik heb er nog niets van gehoord, maar ik hoop biimenkort verrast te worden door de tijding, dat ten opzichte van die landen is verklaard, dat het algemeen belang terugbrenging tot staatsdomein vordert en dan hoop ik tevens, dat die gronden daarna spoedig tegen civielen prijs in handen van de gemeente zullen overgaan.

Nu nog een kort woord over een principe, dat voor Holland en voor Indië gelijk is. Wat moet de gemeente doen met dien grond? En wat in deze voor de gemeente geldt, geldt cvenzeer voor het gewest en voor het Gouvernement. Zij moeten den grond behouden en uitgeven in erfpacht. Daartegen wordt veel gezondigd en wel het meest door het G ou vernement. Het Gouvernement is er niet van af door te zeggen: als de gemeente zich de zaak niet aantrekt, doe ik het ook niet. vVil de gemeente Semarang de droge gronden in den omtrek niet aankoopen, dan moet zij dat zelve weten en dan trek ik mij er ook niets van aan;

als Cheribon, Pekalongan en al die plaatsen aan de noordkust van Java, waar malaria heerscht en de bodem moerassig is, en die droge gronden in den omtrek hebben, de zaak niet aanpakken, wasch ik mijn handen in onschuld - dat is een standpunt, dat de Regeering niet mag innemen.

Zij heeft de plicht om als de gemeente de zaak niet ter hand neemt dat zelve te doen, zij dient den overgang van grond van inlandsch bezit in Europeesch bezit tegen te houden. De Javaan heeft slechts gebruiks- recht op den grond en wil men land koopen, dan moet men hem schadeloosstellen voor het verlies van dat gebruiksrecpt. De grond wordt door die schadeloosstelling weer staatsdomein en gaat dan door verkoop aan particulieren over. De Regeering mag alleen grond verkoopen, waar uitbreiding van, de kommen der gemeenten dat wenschelijk maakt. I) Gaat zij inzien, dat het woningvraagstuk verbiedt' grond aan particulieren af te staan, dan behoort zij evenals de gemeente Semarang dat heeft gedaan, die gronden alleen in erfpacht uit te geven. Zij kan in het erfpachts- contract de bepaling opnemen, dat te allen tijde de gronden aan de gemeente kunnen worden overgedragen. Te Bandoeng gaat men nu gelukkig denzelfden weg op als te Semarang, waar men niets ver- koopt en slechts grond in erfpacht uitgeeft. Vroeger is men daar- voor buitengewoon bang gemaakt. Ik herinner mij, dat ik eenige jaren geleden de grondpolitiek besprak in een vergadering van de

1) Regeeringsreglement art. 62.

(21)

Soel'abajasche kiesvereeniging. Ik kreeg toen een debat met den hoofdredacteur van het Soerahajaasch Handelsblad, die deze eigenaardige gewoonte heeft, dat hij is anti-Semarang. Als Semarang zegt wit, zegt hij zwart, en omgekeerd. Welnu, hij was dus ook anti-erfpachtsuitgifte.

Hij wilde verkoopen. Hadden wij den grond willen verkoop en , dan zou hij zeker hebben gezegd, dat de gl'ond moest worden uitgegeven in erfpacht. Toen ik nu de noodzakelijkheid betoogde om niet te verkoopen, kwam hij in debat en zeide overtuigd te zijn, dat de gemeente Semarang met haren grond zou blijven zitten en er geen gegadigden voor erfpacht zouden komen. Ik heb daal'op geantwoord, dat wij, de toestanden van Semal'ang beter kennende, nog al gerust waren. De uitslag heeft be- wezen, dat wij niet te optimistisch waren geweest, want de grond in de buurt van den Tjandiweg, die zich door het heuI'elland slingert naar den grooten postweg, is nagenoeg geheel in erfpacht uitgegeven. Wij hebben daarmede een schittel'end succes gehad. In elke gemeenteraads- vergadering kwam een voorstel ter tafel om aan gegadigden een stuk grond in erfpacht uit te geven. En nu is Semal'ang niet te werk gegaan alleen met het oog op haar eigen pOl-temonnaie. Wij hebben niet gezegd dat wij VOOr den grond, die ons kostte f X, nu tweemaal f X wilden hebben. "Vij hebben alleen gel'l'aagd: wat heeft die grond ons gekost en hoeveel rente hebben wij eI' op verspeeld. NaaI' dien maatstaf is de erfpachtscanon bepaald. De grond is dus niet duurder uitgegeven dan eenige jaren geleden, behoudens de rente. 'Wij hebben het geen gezonde grondpolitiek gevonden de grondprijzen op te drijven. Integendeel, waar grond noodig is 1'601' bebouwing, moet zij goedkoop verkrijgbaar zijn en daartoe moet de gemeente medewerken.

In Soerabaja is men anders te werk gegaan. De gemeente heeft het land G oebeng gekocht, er straten en riolen op aangelegd en het voor bouwterrein in orde gemaakt. Toen die grond nu "baureif" was, heeft men hem verkocht met het gevolg, dat dezelfde grond, die voor eenige jaren door de gemeente werd verkocht 1'001' f 1.50 de 1\12. thans reeds kost f 5 de 1\12. In vier jaren zien wij hier dus een prijsstijging van

±

200 pCt. Daardoor heeft de gemeente, die geld noodig had, een zeel' groot toekomstig voordeel VOOr de bevolking uit, het oog verloren en heeft een politiek van den dag gevolgd in plaats van een politiek van de toekomst.

Gemeente, gewest en Gouvernement kunnen niet volstaan met te zeggen: ik heb den bouwgrond in orde gemaakt, gaat gij nu maar bouwen. De gemeente moet zelve gaan bouwen; dit is in Ned.-Indië nog meer noodig dan in Nederland. En wat is er in Amsterdam gebemd?

Jarenlang heeft men er op vertrouwd, dat bouwvereenigingen wel zouden zorgen voor betere woningen, maar het liep spaak en nu is op 1 April j. 1. met zeer groote meerderheid I waartoe de vertegenwoordigers van alle partijen behoorden, in den gemeenteraad van Amsterdam een voorstel van B. en W. aang~nomen om van gemeentewege 8200 woningen te bouwen. Er kwamen niet genoeg nieuwe woningen en men kon geen krotten meer opruimen, voordat er nieuwe woningen waren, want men kon de menschen toch niet op straat zetten.

(22)

De eenige uitweg was woningbouw van gemeentewege en wel woning- uouw, waal'bij' de woningen werden -verhuurd beneden den kostprijs.

Welnu, wanneer men ooit op Java aan den Javaan een woning wil geven, die aan behoorlijke eischen voldoet, dan kan men hem den kost- prijs niet vI'a.gen, want hij kan dien niet beta.len,

, Wij hebben in' Semarang een onderzoek ingesteld naar den woningbouw en enkele plannen voor woningverbetering lat.en opmaken en wij kwamen tot het volgende resultaat .. Een bamboe-huis met bamboe-stijlen en pannen'- bedekking kostte eenige jaren geleden te Soerabaja f 3.50 per M2 - dat was nog een huis met dien zooeven door mij afgekemden aarden vloer - en als men' zulk een huis nu op een grootte van 50 1\'11 wilde zetten zou het kosten 50 X f 3.50 = f 175 en zou het verhuurd moeten worden voor minstens f 2.50 per maand. Wie nu eenigszins de loon en van de Javanen kent, weet, dat zeer vele Javanen, zeker ,verreweg de grootste meerderheid hunner, niet in staat zijn f 2.50 per maand té verwonen, willen zij althans voldoende geld overhouden voor andere levensbehoeften.

Wij hebben in diezelfde stad Semarang, zij het ook op zeer kleine schaal, ook een onderzoek ingesteld naar de verhouding tusschen huren en loonen.

Gezien het kleine personeel waarover wij beschikten en den weinigen t.ijd, die mij nog restte vóór mijn vertrek naar Europa om mijn rappoI·t te' voltooien, hebben wij dat onderzoek slechts over vier kampongs kunnen uitstrekken. Wij hebben bevonden dat gemiddeld 26 pCt. van de inkomsten aan huishuur werd besteed. Een Javaan, die f 10 per maand verdiende, gaf daarvan f 2.60 uit aan huishuur. Dat is te veel, men kan dat niet eisehen. Bovendien heeft men dan nog maar een huis met aarden vloer en mij dunkt, dat wij niet half werk moeten doen, als eersten eisch hebben wij te stellen, dat het huis een cementen vloei' heeft en dan komt er per 1\1.2 f 1.50 aan bouwkosten bij, zoodat men het dan zeker niet tegen den kost.prijs kan verhuren. Welke conclusie trek ik daaruit? Deze, dat alleen de overheid behoorlijke huizen kan bouwen, want niemand dan de overheid is bel'eid toeslag te geven op de huur, is bereid den Javaan minder geld vo'or zijn woning te laten betalen dan die' eigenlijk moest kosten als de ' exploitatie ervan een loon ende zou zijn. Men kan dat niet aan vereenigingen overlaten, want het particulier initiatief in Indië onder de Europeanen is al bitter gering.

Iedereen, die in een Indische stad weleens iets gedaan heeft voor de openbare zaak, weet hoe klein het kringetje is van de personen, die zich daarvoor. interesseeren , die met inspanning van alle krachten en met terzijdestelling van hun particuliere belangen zich daaraan geven.

Als' men in Indië, wat den 'woningbouw betreft, van woningbou w- vereenigingen moest afhangen, zou over vijftig jaren nog niet de helft van het aantal woningen staan, dat er moet zijn, want het gaat om de voorziening niet alleen in den absoluten, maar ook in den betrekkelijken woningnood, ,den nood, die ontstaat wanneer op groote schaal huizen zullen worden afgekeurd.

Indien men in een bouwverordening eischen stelt, niet alleen aan

(23)

llieuwe, maar ook aan bestaande woningen, indien men woningen gaat afkeuren dan zal het gevolg zijn, dat bv. in de Chineesche kampen heele blokken van huizen moeten worden afgebroken, dan moeten er duizenden en duizenden woningen worden gebouwd en dat is niet te verwachten van het particulier initiatief en kan daarvan ook niet verwacht worden. De gemeente moet voorzien in die tweeërlei woningnood door zelf te gaan bouwen en het gewest moet het doen daar waar geen gemeenten met zelfbestuur bestaan.

In Batavia heeft men op kleine schaal reeds een gemeentelijk en kampong gebouwd, een welwillend begin, waaraan ik echter yerdere beteekenis meen te moeten ontzeggen. Men heeft daal' kampong Tamansari gebouwd.

Reizende per spoor van Batavia-Zuid naar Noordwijk komt men er langs.

Daar zijn o. a. huizen gebouwd van f 8-f 20 per maand huurprijs, maar waar het loon van den Javaan in de steden doorgaans niet meer bedraagt dan gemiddeld f 10 à f 12 zijn die huizen voor hem niet geschikt.

De laagste huishuren varieeren tusschen f 3 en f 8 en op die wijze heeft men de exploitatie van den kampong nagenoeg loonend gemaakt. Dit is een vorm van woningverbetering, die aan enkele gegoede Ja vanen een aardig huis 7.al brengen, maar het is geen kampongbouw , die aan de gl"Oote massa van dp: Javaansche en Chineesehe proletariërs het noodige geeft. Neen, de gemeente moet afzien van een loonende exploitatie; zij moet inzien, wat Amsterdam heeft ingezien, namelijk, dat de eenige rationeele wijze om VOOI' de groote meerderheid te bouwen is, dat men woningen bouwt en ze verhuurt beneden den kostprijs. Dergelijke kampongs moeten dan worden voorzien van bad- en waschplaatsen, van hydranten en latrines, omdat het veel te duur zou worden aan elk J avaansch huis een kraan en een privaat te ge\'en. Zulke zaken moeten centraal worden geregeld. Dan moet men echter ook de Chineezen niet vergeten, want zij hebben van hunne rasgenooten niets te wachten. De rijke eigenaren van de particuliere landen doen voor hunne l'asgenooten absoluut niets; zij hebben van jaar tot jaar toegezien, dat de bevolking van het Chineesche kamp vermeerderde en in toenemende mate opééngehoopt werd, In Soerabaja heeft men zelfs hui7.en ge7.et aan den rand van de graven, ofschoon dit door de Chineesche wet wordt verboden. De menschen zijn in allerellendigste hotten opeengehoopt, terwijl die eigenaal"S land genoeg beschikbaar hadden om goede woningen te zetten. Zij verhuren huizen met het eenige doel er wat aan te verdienen en hebben zich van de slechte toestanden nooit iets aangetrokken.

Over het verkeel'svraagstuk nog een enkel ,,'oord. De Javaan moet zich 's morgens naar zijn werk begeven en als nu de afstand tusschen woon- en werkstad groot is, heeft hij daartoe verkeersmiddelen noodig.

Op dit oogenblik kan geen enkele tramwegmaatschappij Jen .J avaan zoo goedkoop vervoeren, dat dtze in staat is de \Tacht te uetalen en bovendien is een dergelijke maatschappij uitteraard Ulaar niet dadelijk bereid lijnen aan te leggen naar tot nog toe onbewoonde wijken.

De Semarang-J oana Btoomtmmmaatschappij heeft concessie gevraagd voor een electrische lijn die het Noorden del' stad SeIllaJ'ang verbindt

1915

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alleen door hunne verhuizing (b.v. Javanen naar Bata- via) zijn zij veel later meerderjarig, dan hunne rasgenoo- ten, die in hunne dessa bleven (art. Om al deze redenen ware

Alleen het besluit tot verwijdering en het bevel tot inhechtenisneming moeten hem beteekend worden (bij gerechtelijke acte), maar een vonnis van rechtsingang, een dagvaarding, een

Van de vonnissen van de poenggawa's (districtshoofden) staat hooger beroep op de raden van kerta's open. De voorzitter is belast met het in geschrift brengen van het vonnis en met

Acht de Koning de instelling van een nieuw departement nood- zakelijk, dan is hij daartoe bevoegd (art. 77 G w ) , doch de inrichting, zoowel als de stichting, kost veel geld en

h. het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente aangaat en het behartigen binnen de grenzen zijner bevoegdheid van de belangen der gemeente, waar slechts

Had het ontwerp 1820 nog de vormelijke opdracht (authentiek transport), onze wetgever liet volgens hem dezen vorm-eisch vervallen en legt dus.. weer alle gewicht op den titel,

onderwijs eene voorbereiding moet zijn voor het hanteeren van de vele, niet altijd door een eenvoudig, vloeiend Nederlandsch uitmuntende verordeningen. Oud-leerlingen van

„handhaving van openbare orde ,rust en veiligheid&#34; uitsluitend be- grepen wordt handhaving van wettelijke gedragsvoorschriften op dat gebied. Ook geest en strekking van