• No results found

IN NEDERLANDSCH-INDIË EN HAAR REGELING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "IN NEDERLANDSCH-INDIË EN HAAR REGELING "

Copied!
244
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE HEDENDAAGSCHEINHEEMSCHE RECHTSPRAAK IN NEDERLANDSCH-INDlE EN HAAR REGELING

\

Â. MIEREMET

i i m t i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i i M i i i i i u i i i M i i M t i i i i i i i i i i M i i M i n t i i i i i i i i i t t i i i i i i k i i t i i i III M I Ill III t III M II III t III

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 3778

(3)
(4)
(5)

?

(6)
(7)

IN NEDERLANDSCH-INDIË EN HAAR REGELING

„Imagine what the state of our own country would be, if a jurisprudence were on a sudden introduced among us, which should be to us what our jurisprudence was to our Asiatic subjects."

MACAULAY, „Warren Hastings".

(8)
(9)

DE HEDENDAAGSCHEINHEEMSCHE RECHTSPRAAK IN HEDERLANDSCH-IKDIE EN HAAR REGELING

PROEFSCHRIFT EN STELLINGEN TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS, Dr. P. C. T. VAN DER HOEVEN, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE, VOOR DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 3 FEBR. 1919, DES NAMIDDAGS KLOKKE DRIE UUR, DOOR

ADOLF MIEREMET,

GEBOREN TE UTRECHT

W. DE HAAN — UITGEVER — UTRECHT

(10)
(11)
(12)
(13)

ding, heb ik mij te onderwerpen aan de ongeschreven wetten, die de Faculteit der Rechtsgeleerdheid haar promovendi oplegt, en mij er van te onthouden te trachten hier onder woorden te brengen den eerbied en den dank, die mij bezielen jegens den Leidschen Leermeester, onder wiens leiding dit geschrift is tot stand gekomen. — Zoo ga ik ook met stilzwijgen voorbij mijn erkentelijkheid jegens den Hoogleeraar, die, toen 's Lands belang mijn Leidsman wegriep, wel bereid was voor deze nagenoeg voltooide dissertatie als mijn Promotor op te treden.—

Ofschoon ik reeds sinds mijn doctoraal examen niet meer behoor tot de eigenlijke leerlingen van de Universiteit mijner geboortestad, wordt toch voor mijn gevoel pas thans de band verbroken, die mij aan haar bond. Met dankbaarheid gedenk ik hier mijn Utrechtsche Leermeesters. In het bijzonder be- houd ik een aangename herinnering aan de nuttige uren onder de leiding der Hoogleeraren MOLENGRAAFF, SIMONS en SUY- LING doorgebracht in het Gezelschap „Antonius Matthaeus", waar wij gelegenheid vonden, de verworven theoretische kennis in practijk te brengen.

Hoe ver ook van het Sticht verwijderd, steeds zal ik met warme belangstelling blijven volgen den levensloop van het Utrechtsch Studenten Corps. Het heeft te allen tijde zich tot taak gesteld niet slechts de vreugde onder zijn leden te be- vorderen, maar ook hun studiebelangen op ernstige wijze te behartigen, daarmede bewijzende, dat ook hier eenzijdigheid verkeerd is en studium en gaudium elkaar niet behoeven uit te sluiten. Indien het zich hiervan bij voortduring bewust is, zal het zijn bijzondere aantrekkingskracht niet verliezen en met eere zijn plaats in de Nederlandsche studentenwereld blijven innemen. Dan zal in vervulling gaan de zoo dikwijls uitgejubelde wensch:

„Leev' zoolang het Sticht bestaat, ook zijn Studenten Corps".

(14)

t

~

+

(15)

INLEIDING blz. 1—8 Inheemsche of adatrechtspraak ; tegenstelling tusschen de lagere

oudinheemsche rechtspraak en de hoogere door het gouvernement geschapen inheemsche rechtspraak ; blz. 3. — Ook de zooge- n a a m d e d o r p s r e c h t s p r a a k is inheemsche rechtspraak ; in nagenoeg geheel Indië inheemsche rechtspraak, niet slechts in h e t meerendeel der buitengewesten; blz. 4. — Uitdrukkelijke en stilzwijgende handhaving ; blz. 5. — Niet de adatrechtelijke, maar de staatsrech- telijke zijde van h e t vraagstuk w o r d t in dit geschrift behandeld ; blz. 8.

HOOFDSTUK I.

WAAR KOMT INHEEMSCHE RECHTSPRAAK VOOR EN WAAROP BERUST H A A R HANDHAVING EN REGELING ? . b l z . 8 — 2 2 Gangbare beteekenis eng = uitdrukkelijk gehandhaafde inheem- sche rechtspraak ; hier w o r d t o n d e r inheemsche rechtspraak ook verstaan de stilzwijgend gehandhaafde inheemsche (dorps)recht- s p r a a k ; blz. 9. — Voor de dorpsjustitie weinig gegevens ; blz. 10, Gewestgewijze overzicht; nagenoeg overal dorpsrechtspraak, nl.

w a a r het dorp een „inlandsche gemeente" (art. 71 R.R.) is ; hoogere inheemsche rechtspraak alleen in drie der J a v a s c h e Vorstenlanden en in de buitengewesten behalve Lampongsche Districten, B a n k a en Billiton ; in gouvernementsgebied soms handhaving èn regeling, soms alleen handhaving bij algemeene verordening en dan veelal regeling d o o r het hoofd van gewestelijk bestuur ; in zelfbestuurs- gebied handhaving bij lang c o n t r a c t (uitzondering) of op grond der korte verklaring (regel) ; regeling bij vorstenedict of door het hoofd van gewestelijk bestuur; bij lang c o n t r a c t slechts enkele p u n t e n ; blz. 10—21. — Voor Lombok stilzwijgende handhaving van hoogere inheemsche r e c h t s p r a a k ; blz. 20. — Sassaksche rechtspraak een creatie van het gouvernement; blz. 21, — A d a t - r e c h t b u n d e l XII en Regeeringsalmanak 1918 niet meer geheel bij; blz. 21—22.

HOOFDSTUK II.

SAMENSTELLING blz. 23—47

Dikwijls diepgaand ingrijpen van gouvernementswege ; langzamer- hand streven om aan te sluiten bij de volksinzettingen. Bespreking

(16)

zal hoofdzakelijk zijn gewijd aan inheemsche r e c h t s p r a a k in engen zin; d o r p s r e c h t s p r a a k zal geheel op den achtergrond blijven; blz. 23—24. — Mohammedaansche adviseur; blz. 25. — Bestuursambtenaar als alleensprekende „inheemsche" r e c h t e r ; blz. 27. — In Benkoelen geen eigenlijke regeling; blz. 28. — In Palembang uisluitend collegiale rechters, blz. 29. — Ter Oostkust bestaan alle colleges uitsluitend uit Indonesiërs; gouvernement bepaalt zich hier i n d e r d a a d enkel tot toezicht; blz. 36. — Op Lombok tweeërlei inheemsche rechtspraak i.v.m. godsdienstver- schillen; blz. 45. — Bij de inheemsche rechtspraak ingelaschte godsdienstige rechtspraak in Jogjakarta en Zuid-Celebes ; niemand mag w o r d e n afgetrokken van zijn wettigen rechter ; geen rechters samengesteld met het oog op een speciale rechtszaak; uitzonde- ringen; ook al benoemt de gouverneur-generaal de rechters, toch zijn zij geen gouvernementsambtenaren; regelmatige bezoldiging uitzondering; zoo Atjèh en Bali en L o m b o k ; blz. 46—47.

HOOFDSTUK III.

BEVOEGDHEID blz. 48

§ 1. Attributie.

Inheemsche bevolking; omschrijving; feitelijke maatstaf; uitbrei- ding; tweeërlei b e p e r k i n g ; blz. 48—49. — „ A n d e r e algemeene v e r o r d e n i n g e n " onjuist gebruikt; wat wel is b e d o e l d ; regelingen van plaatselijke autoriteiten in het Indisch Staatsrecht o n b e k e n d ; blz. 50—51. — Plaatselijke k e u r e n ? blz. 53. — In zelfbestuurs- gebied niet „inheemsche bevolking" maar „zelfbestuursonderhoo- rigen"; beperkingen; blz. 55—57 en 59—63. — Welke beteekenis heeft de Bali-regeling voor K a r a n g a s e m ? blz. 6 5 — 6 7 . — Verbin- d e n d e k r a c h t der opiumordonnantie, S. 1918 No. 34 voor zelf- bestuursgebied en van S. 1867 No. 10 voor gouvernements- en voor zelfbestuursgebied; blz. 67—69. — Wie berecht den vorst of de republikeinsche bestuurders in een zelfbesturend rijkje?

blz. 69. — Volgt de hoedanigheid van justitiabele der inheemsche rechtspraak de personen ook n a a r e l d e r s ? Goenoeng Taboer-zaak, Karangasem; blz. 70—71. — Vrijwillige onderwerping aan het Europeesch p r i v a a t r e c h t ; overgang van den H i n d o e - tot den Mohammedaanschen godsdienst; blz. 71.

§ 2. Volstrekte bevoegdheid.

Bijzonder forum voor districts- en onderdistrictshoofden in de B a t a k l a n d e n van T a p a n o e l i ; blz. 73. — Meestal een lagere en een hoogere rechter en hooger b e r o e p ; bij de Sassaks slechts één r e c h t e r ; in Palembang, in Djambi en ter Oostkust een uit- gebreider organisatie; blz. 85.

§ 3. Betrekkelijke bevoegdheid.

Schaarsche voorbeelden van regeling der betrekkelijke bevoegd- h e i d ; Bataklanden, Oostkust van Sumatra, T e r n a t e ; blz. 85—86.

Gemis schaadt niet. „Vierentwintig O n t w e r p e n " treffen geen v o o r - ziening; blz. 86.

§ 4. Jurisdictiegeschillen.

Slechts hier en d a a r een autoriteit voor beslechting van juris- dictiegeschillen tusschen inheemsche rechters onderling aange-

(17)

w e z e n ; blz. 86. — Voor geschillen tusschen gouvernements- en inheemschen rechter geen voorziening getroffen; „Vierentwintig O n t w e r p e n " willen den gouverneur-generaal de beslechting o p - d r a g e n ; blz. 87.

HOOFDSTUK IV.

TOE TE PASSEN RECHT blz. 88—99

Rechter past a d a t r e c h t toe ; verschillende termen ; wat de poli- tieke c o n t r a c t e n zeggen; blz. 88—91. — Beperkingen van de toepasselijkheid van het a d a t r e c h t ; strijd met (de) algemeen e r k e n d e beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid; blz. 92—93. — Verbod van verminkende of folterende straffen; blz. 93. — Bij- zondere beperkingen ; groote vrijheid van den rechter in strafzaken in Ternate, blz. 94—95. — Benkoelen-circulaires ; blz. 96. — T o e - passelijkheid in Jogjakarta van de gouvernementswetgeving op het gebied van het materieele strafrecht en van het p r o c e s r e c h t ; vorstenedicten echter niet uitgesloten ; het materieele privaat- recht van het gouvernement alleen toepasselijk voor zoover het niet strijdt met het Sultansrecht en met het volksrecht; strijd met art. 75 lid 6 R. R. ; blz. 97—98. — Verschillende gouvernements- regelingen voor bepaalde o n d e r w e r p e n toepasselijk in zelfbestuurs- gebied onder lang c o n t r a c t ; blz. 98—99.

HOOFDSTUK V.

RECHTSPLEGING blz. 100—124

Lange c o n t r a c t e n op het stuk van strafprocesrecht niet heel duidelijk; alleen voor Koetei eenig licht. Voor burgerlijk geding geeft alleen h e t L a i w o e - c o n t r a c t een vingerwijzing; blz. 100. — Godsoordeel als bewijsmiddel uitgesloten ; blz. 101. — In de Batak - landen van Tapanoeli rechtspleging overeenkomstig het adat- recht; voor Benkoelen onzekerheid; in Jogjakarta toepasselijk- heid van h e t Inlandsen Reglement; blz. 101. — Bepalingen over materieel procesrecht schaarsch ; zonderling voorschrift in Timor;

blz 101—102. Bijzondere voorschriften o.a. over tafelgeld, andere proceskosten, kostelooze procedure, exsecutie, eedsaflegging, ver- deeling der tafelgelden, proceskosten, b o e t e n enz. ; gewestsgewijze ; blz. 102—123. — Ommekeer in de voorschriften voor Benkoelen ; exsecutie van een grosse van een notarieelen schuldbrief in Ben- k o e l e n ; blz. 107—108. — Uitvoerige regeling der rechtspleging in burgerlijke zaken in Deli, Langkat, Serdang en A s a h a n ; beslag, praeferentie, nalatenschap, bestrijding van woeker, borgtocht en.

p a n d ; blz. 111—113. — Gijzeling in T e r n a t e ; blz. 121. — Zegel- o r d o n n a n t i e (S. 1885 No. 131); blz. 123—124.

HOOFDSTUK VI.

LEIDING, TOEZICHT ENZ blz. 125—157

Leiding, toezicht, hooger beroep, beklag, goedkeuring of b e k r a c h - tiging van het vonnis, wijziging van het vonnis d o o r het hoofd van gewestelijk bestuur, herbehandeling, exsecutie, registers enz. ; gewestsgewijze; blz. 125—157. — Ter Oostkust geen leiding, wel toezicht van gouvernementsambtenaren; hoofd van gewestelijk

(18)

bestuur heeft geen bijzondere b e y o e g d h e d e n ; blz. 135—138. — Twijfelt de resident van Timor aan zijn regelingsbevoegdheid ? blz. 147.

HOOFDSTUK VIL

PRACTIJK blz. 158—159

Schaarsche gegevens.

HOOFDSTUK VIII.

HANDHAVING EN REGELING VAN DE INHEEMSCHE RECHT-

SPRAAK blz. 160—208

§ 1. Wie is bevoegd de inheemsche rechtspraak te handhaven en te regelen?

Gouvernementsgebied en zelfbestuursgebied; blz. 160. — G e - schiedenis van art. 74 R. R, ; blz. 160—164. — Eerste ontwerp-R. R.

zegt niets over inheemsche r e c h t s p r a a k ; blz. 160—161. — In het t w e e d e o n t w e r p heeft de regeering de leemte aangevuld ; onjuiste motiveering ; doel der zinsnede. De w o o r d e n van art. 74 zijn ruim en sluiten d o r p s r e c h t s p r a a k niet uit; blz. 163—164. — De w o o r d e n „eener vrije rechtspleging" vervangen d o o r „harer eigene rechtspleging"; blz. 164. — Het vijfde hoofdstuk „Van de Justitie"

ziet niet op de inheemsche r e c h t s p r a a k ; art. 27 R. O. ; wijzigingen van art. 75 R. R.; blz. 165—166. — A r t . 52 R. R. ziet niet op de inheemsche rechtspraak ; beteekenis van „rechter" en „rechterlijk" ; art. 92 (oud) R. R. ; blz. 166—168. — De regeering denkt er anders o v e r : S. 1905 No. 43, g r a t i e o r d o n n a n t i e ; blz. 168. — B e t e e k e n i s van art. 74 R. R. ; geen territoriale, doch een hoofdzakelijk p e r - soneele grenslijn tusschen rechtsmacht van den gouvernements- en van den inheemschen rechter ; inlandsche bevolking ; blz. 169.

„Gelaten", uitdrukkelijk of stilzwijgend; voor uitdrukkelijke handhaving geen wet in formeelen zin vereischt; rechtsregle- m e n t e n ; blz. 170—171. — Practisch hier weinig verschil tusschen

„vrije" en „eigen" rechtspleging. Is de regeling der inheemsche rechtspraak v o o r den wetgever v e r b o d e n t e r r e i n ? Sassaksche r e c h t s p r a a k ; blz. 171—172. — „De wetgever"; blz. 172—178.—

Wetgevende bevoegdheid d e r hoofden van gewestelijk bestuur;

blz. 173—175. -— Locale r a a d ; locale verordening tegenover residentskeur en -besluit; blz. 175—176. — Inlandsche gemeenten ; dorpsrechtspraak een huishoudelijk gemeentebelang; blz. 176—177.

Haar handhaving berust niet op art. 71, maar op art. 74 R. R.

Bevoegde wetgevers voor handhaving en regeling; blz. 178. — Lang c o n t r a c t en k o r t e verklaring; modellen; derde lid d e r k o r t e verklaring; blz. 178—180. •— Overzicht der politieke docu- m e n t e n ; zelfbestuursordonnantie en Bijblad 8122; blz. 181—183.

§ 2. Bevredigt de vorm van handhaving en regeling ?

Wettigheid, redactie en plaats in de Indische wetgeving; blz. 184. — K r o o n o r d o n n a n t i e , proefschrift Mr. Schrieke ; legislatief residents- besluit; blz. 184—185. — Art. 1 lid 2 R. O.; blz. 185. — Invoe- ringsverordening Strafwetboek en S. 1918 No. 1 v o o r Boven- K a m p a r ; blz. 189.— Assistent-residentsbesluitvoorDjambi;blz. 190.

(19)

De resident van Riouw als fungeerend zelfbestuurder, blz. 191.

De resident van Timor wijzigt bij besluit een zelfbestuursveror- dening; blz. 194. — Voor Lombok geen wettelijke handhaving, wel regeling; blz. 195—196. — Opiumordonnantie S. 1918 No. 34;

blz. 197. — R e d a c t i e ; blz. 197. — De plaats d e r inheemsche rechtspraak in h e t geheel der Indische Wetgeving; pennestrijd Immink-Moresco ; attributie-regeling. Verschil tusschen gouverne- mentsgebied en zelfbestuursgebied; inheemsche rechtspraak uit- zondering en gouvernementsrechtspraak uitzondering; blz. 199.

R. O. moet zich alleen bezig h o u d e n met gouvernementsrechtspraak;

zoo ook de rechtsreglementen ; niet zij, m a a r art. 74 R. R. zelf trekt de attributiegrens, blz. 200—201, — Volledige officieele uitgave van de politieke c o n t r a c t e n ; gewestelijke regelingen w o r d e n nooit openlijk afgekondigd; blz. 201—202. — V o o r d r a c h t - V a n Vollenhoven in h e t Indisch G e n o o t s c h a p ; handhaving en regeling voor alle gouvernementsgebied samen in één o r d o n n a n t i e ; de

„Vierentwintig O n t w e r p e n " ; art. 74 Ontwerp d e r v i e r m a n n e n ; blz. 202—203. — Hoe wij art. 74 zouden w e n s c h e n ; ook dorps- r e c h t s p r a a k ; alleen voor gouvernementsgebied; blz. 203—205.

Voor zelfbestuursgebied met k o r t e verklaring de zelfbestuurs- o r d o n n a n t i e 1914 met verwijzing n a a r de o r d o n n a n t i e op de inheemsche r e c h t s p r a a k in gouvernementsgebied; blz. 205—207.

BIJLAGEN blz. 209—216

(20)

(21)

. . . . il n ' y a rien de plus détestable que cette autonomie judiciaire indigène.

(C. P . K. WlNCKEL, Essai sur l'administration de la justice, blz. 40).

. . . . gelukkig [wordt] niet [rechtgesproken in naam des Konings] d a a r w a a r aan d e inheemsche bevolking h a a r eigen rechtspleging is gelaten w a n t d a n zouden er dag in dag uit heel w a t ongerechtigheden geschieden in Zijn naam . . . .

(C. W . MARGADANT, Het regeeringsreglement van Nederlandsch-Indië III, blz. 90).

De inheemsche rechtspleging, in v e r b a n d met den d a a r o p d o o r h e t bestuur uitgeoeïenden invloed, schept vooral op de Buitenbezittingen eene verwarring, welke dringend hare afschaffing v o r d e r t .

(J. DE LOUTER, H a n d b o e k van h e t Staats- en Administratief Recht van Nederlandsch-Indië

1914, blz. 468).

. . . . d e dieven . . . . onder ons bestuur veel meer kans h e b b e n hun gerechte straf te ontloopen d o o r de belachelijk hooge eischen die de Europeesche rechtspraak voor het wettig bewijs en voor de poging eischt.

(Tijdschrift Bataviaasch Genootschap, deel 41, blz. 307 noot).

. . . . aan h e t volk te laten de procesorde, die h e t begrijpt, met andere w o o r d e n er n a a r te streven, d a t de adatrecht- spraak daar, w a a r zij nog bestaat, b e h o u d e n blijft . . . .

(J. C. KlELSTRA, Tijdschrift Binnenlandsch B e - stuur deel 42, 1912, blz. 220).

. . . . s p r e k e n w e d e h o o p uit niet alleen dat de Reg. geen uitbreiding zal geven aan de invoering d e r rechtsregle- menten (der Kinderen), maar ook d a t nog eens zal w o r d e n overgegaan om met intrekking daarvan, de bevolking die onder d e werking dier reglementen gezucht heeft te helpen aan snel, goedkoop en eenvoudig recht,

(C. LULOFS, Tijdschrift Binnenlandsch Bestuur deel 44, 1913, blz. 481).

(22)

E n nu nog de volgende s t a p : de verlossing van de b e - volking van de Lampongsche districten, Sumatra's Westkust, h e t rechtstreeks bestuurd gebied in Celebes etc. van de rechtsreglementen Der Kinderen en herstel van de adat- rechtspraak . . . .

(dezelfde, Tijdschrift Binnenlandsch Bestuur deel 44, 1915, blz. 99).

. . . . bij eiken aanval van de wetboekjuristen op de inheemsche rechtspraak en heel het v e r d e r e rechtswezen d e r inlanders moeten wij oproer p r e d i k e n en zeggen en blijven zeggen : ze zullen het niet hebben.

(C. VAN VOLLENHOVEN, Indisch Genootschap, 27 O c t o b e r 1908, blz. 19).

Die inheemsche rechtspraak toch is, ook voor hen, die geruimen tijd in Indië h e b b e n doorgebracht en d o o r den aard van h u n n e betrekking verplicht zijn geweest zich met rechtszaken te bemoeien, grootendeels nog een gesloten boek.

(C. T H . VAN DEVENTER t.a.p. blz. 22).

Uit de boven afgedrukte citaten blijkt wel duidelijk, dat over de waarde van de inheemsche of adatrechtspraak de meeningen zeer uiteenloopen. Sommigen weten bijna geen woorden te vinden, fel genoeg om hun afschuw uit te drukken voor een dergelijk achterlijk, onbruikbaar instituut — hoe sterker hun afkeuring, hoe minder bewijsvoering zij in den regel voor de juistheid van hun oordeel noodig schijnen te achten —, anderen, hoezeer erkennende, dat der inheemsche rechtspraak gebreken aankleven en zij geen feillooze instelling is — fouten, die gedeeltelijk aan die rechtspraak zelve zijn te wijten, maar grootendeels ook een gevolg zijn van de wijze, waarop zij door de ingrijpende, van gouvernementswege aan- gebrachte hervormingen wordt uitgeoefend onder de leiding en het toezicht van het bestuur — zien in haar toch een goeden grondslag voor den opbouw van een rechtspraak over de Indonesiërs, die zich beter zal kunnen aanpassen aan de behoeften der bevolking dan de huidige rechtsbedeeling over de inlanders, van het gouvernement uitgaande. Een derde, misschien de grootste, groep zullen zij wel vormen, die de bovenaangehaalde, door wijlen Mr. C. Th. van Deventer in de vergadering van het Indisch Genootschap van 27 October 1908 gesproken woorden tot de hunne moeten maken. En daarom mag men dan ook allereerst van ons verwachten, dat wij vaststellen, wat wij onder inheemsche rechtspraak verstaan.

Volgens artikel 74 R. R. zouden wij moeten definieeren:

inheemsche rechtspraak is de eigen rechtspleging van de in- landsche bevolking. Het Indisch Staatsblad, al even vaag, noemt haar de rechtspraak „overeenkomstig de onder de inheemsche bevolking van oudsher bestaande volksinstellingen

(23)

en gebruiken". Een instelling dus, eerbiedwaardig door haar hoogen ouderdom, primitief en hemelsbreed afwijkend van de rechtsbedeeling door het gouvernement ? Ten deele slechts.

Het gouvernement heeft door zijn ingrijpen veel veranderd, soms verbeterd, dikwijls ook verslechterd. Wij zullen dat later zien.

Artikel 74 R.R. bepaalt — wij laten den bijzin even buiten beschouwing —, dat er overal in Nederlandsch-Indië wordt recht gesproken in naam des Konings, dat wil dus zeggen, dat daar, evenals in Nederland zelf, de rechtspraak uitgaat van de centrale regeering. In Indië pleegt men dit te noemen gouvernementsrechtspraak. Naar de justitiabelen, over wie zij wordt uitgeoefend, wordt zij gesplitst in gouvernementsrecht- spraak over Europeanen en met hen gelijkgestelden eener- zijds en gouvernementsrechtspraak over Indonesiërs en vreemde oosterlingen andererzijds ; maar steeds geschiedt zij in 'sKonings naam. Bij deze gouvernementsrechtspraak is ingelijfd (zie art.

3 R.O. en art. 7 van het Koninklijk Besluit van S. 1882 No.

152) de zoogenaamde godsdienstige rechtspraak, die in het onder leiding van den oud-minister van Koloniën H. Colijn samengestelde werk „Nederlandsch-Indië" (II, blz. 114) ten onrechte als een soort inheemsche rechtspraak schijnt te worden beschouwd. Hoezeer nu ook de rechtsmacht van den gouvernementsrechter zich uitstrekt over het geheele grond- gebied van Nederlandsch-Indië — over het rechtstreeks be- stuurde gedeelte op grond van het bovenvermelde beginsel van art. 74 R.R. en over het zelfbestuursgebied op grond van de gemaakte verdragen of van de afgelegde korte ver- klaringen —, toch zijn niet alle personen op dat grondgebied onderworpen aan de jurisdictie van het gouvernement, want het artikel zelf beperkt voor rechtstreeks bestuurd gebied die bevoegdheid van den gouvernementsrechter door de woor- den „waar de inlandsche bevolking niet is gelaten in het genot harer eigene rechtspleging". Waar dit laatste wel het geval is en voorts in zelfbestuursgebied, waar het zelfbestuursbe- ginsel de gouvernementsrechtspraak op den achtergrond doet treden, wordt een rechtspraak aangetroffen, die men inheem- sche of adatrechtspraak pleegt te noemen. Dat zij lang niet in alle opzichten op het oudinheemsche adatrecht is gebaseerd, daarop wezen wij reeds. In haar lagere geledingen, de ge- rechten, de dorps justitie, in den regel nog sterk herinnerend aan de oudinheemsche, in de volksinstellingen en gebruiken wortelende rechtspraak, is zij, wat haar hoogere organen be- treft, gewoonlijk een inzetsel van het gouvernement, dat met het adatrecht heel weinig of in het geheel geen verband houdt;

een der redenen, waarom wij liever spreken van inheemsche

(24)

dan van adatrechtspraak. Tegen dezen laatsten naam hebben wij voorts nog dit bezwaar, dat hij te zeer herinnert aan het recht, dat de inheemsche rechter moet toepassen, n l het adatrecht; maar ook de inlandsche gouvernementsrechter is op grond van artikel 75 lid 3 R.R. verplicht zich voor een belangrijk deel door het adatrecht te laten leiden bij zijn uit- spraken, wat de tegenstelling gouvernementsrechtspraak-adat- rechtspraak dus minder eigenaardig maakt. Gaarne echter geven wij toe, dat ook de door ons gebezigde benaming een onjuisten indruk kan teweegbrengen (zie E. Perelaer: „De adatrechtspraak in de residentie Palembang" in Koloniaal Tijdschrift 1914, I, blz. 453 vlgg.). Beter ware het te spreken van een „vrije" rechtspraak, d.w.z. ontslagen van de banden, die de westerschgetinte gouvernementsrechtspraak omknellen, het beste misschien nog haar in de toekomst aan te duiden als de inheemsche rechtspraak, met de bijvoeging, dat zij zal zijn een „vrije, zooveel mogelijk inheemsche, rechtspraak"

(zie de „Vierentwintig ontwerpen van Indisch recht" van Mrs.

J. H. Carpentier Alting, Ph, Kleintjes, C. van Vollenhoven en W. A. P. F. L. Winckel, blz. 7 en blz. 110).

Naar de gangbare meening komt inheemsche rechtspraak alleen voor in de gewesten: Soerakarta, Jogjakarta, Atjèh en Onderhoorigheden, Tapanoeli, Sumatra's Westkust, Ben- koelen, Palembang, Djambi, Sumatra's Oostkust, Riouw en Onderhoorigheden, Westerafdeeling van Borneo, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Menado, Celebes en Onder- hoorigheden, Ternate en Onderhoorigheden, Amboina, Timor en Onderhoorigheden en Bali en Lombok. Ook de adatrecht- bundels V en XII staan kennelijk op dit standpunt. Aanhangers van deze opvatting nemen dan aan, dat, afgezien van deze inheemsche rechtspraak, in bijna alle gewesten van Neder- landsch-Indië voorkomt, wat men gewoonlijk noemt dorps- rechtspraak, op Java en Madoera speciaal desarechtspraak, die noch is gouvernementsrechtspraak noch inheemsche recht- spraak, ja zelfs eigenlijk geen echte rechtspraak is, maar meer een soort tuchtoefening en minnelijke schikking, zoo b.v. de Javasche desarechtspraak (zoo o.a. Kleintjes II, blz.

71 ; zie echter Carpentier Alting, „Grondslagen" blz. 22 en Mr. D. J. Jongeneel, R. N.-L, deel 96, blz. 496). Wij zien het verschil niet goed in en meenen, dat wij hier met een vorm van rechtspraak te doen hebben. En dan moet dat ook zijn inheemsche rechtspraak, want gouvernementsrechtspraak is het niet en godsdienstige ook niet. Onze voorstelling van de zaak is dus deze: Nagenoeg overal in Nederlandsch- Indië, zoowel op Java en Madoera als in de buitengewesten, komt een onderlaag van inheemsche rechtspraak voor (dorps-

(25)

justitie); deze dorpsjustitie is in den regel niet uitdrukkelijk gehandhaafd en niet door het gouvernement of door de zelf- besturende rijkjes geregeld. Bovendien treffen we in de boven afzonderlijk genoemde gewesten een inheemsche rechtspraak aan, die wèl uitdrukkelijk is gehandhaafd en wèl veelal geregeld.

Aan die inheemsche rechtspraak, zooals wij haar thans heb- ben omschreven, zal dit geschrift zijn gewijd. Waar wij ons hoofdzakelijk met haar regeling, zooals die is neergelegd in gouvernements- en zelfbestuursverordeningen, bezig zullen houden, spreekt het vanzelf, dat op de uitdrukkelijk gehand- haafde en geregelde inheemsche rechtspraak in onze beschou- wingen het meeste licht zal komen te vallen, en de dorpsrecht- spraak daarentegen, gevolg ook al van de nog zoo schaarsche gegevens daaromtrent, op den achtergrond zal blijven.

Wij hebben ons niet tot taak gesteld in ons proefschrift een lans te breken voor het behoud van de inheemsche recht- spraak. (Men leze hiervoor: „De inheemsche rechtspraak in ïndië," voordracht gehouden in het Indisch Genootschap door Prof. Mr. C. van Vollenhoven op 27 October 1908, „Adatrecht- spraak" door Prof. Mr. J. C. Kielstra i n T . B. B. deel 42,1912, blz. 130 vlgg. en 200 vlgg,, C. Lulofs: „Eigen rechtspraak of Gouvernementeele rechtsbedeeling," in T. B. B. deel 44,1913, blz. 477 vlgg., dezelfde : „Een overwinning voor de adatrecht- spraak," in T. B. B. deel 49,1915, blz. 97 vlgg., dezelfde : „Nog- maals adatrechtspraak" in T.B.B, deel 49,1915, blz. 284 vlgg., J. L. M. Swaab : „Inlandsche rechtsgemeenschappen in Zuid- Sumatra" in Koloniaal Tijdschrift, 6, 1917, blz. 1203 en 1204 en Mr. J. M. C. E. Ie Rütte : „De schaking bij den Makassaar, in verband met de hedendaagsche toestanden" in het Tijd- schrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde, uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen, deel 41, 1899 blz. 306, 307 noot en 309, zie echter ook Mr. G. D. Willinck : „Het Rechtsleven der Minangkabau- sche Maleiers" blz. 337 en noot, 819, 826 en elders.) Maar wij mogen niet nalaten ten stelligste protest aan te teekenen tegen de nog maar al te veel voorkomende neiging om, zonder voldoende kennis van de inheemsche rechtspraak te bezitten, haar inferieur te achten en la mort sans phrase over haar te willen zien uitgesproken, alleen om haar naam, omdat zij inheemsch is.. Wat anders is, is niet op grond daarvan alleen maar dadelijk minder dan wat door ons, westerlingen, is uit- gedacht. Overigens zou in het strijdperk, waar voor- en tegen- standers van dit instituut elkaar bekampen, een onervaren strijder hun, die de verdediging van de inheemsche rechtspraak in hun vaandel hebben geschreven, slechts tot last zijn en in

(26)

hun bewegingen bemoeilijken, en zoo doende de goede zaak maar schaden. Ons doel is slechts, naar krachten, den rol van schildknaap te vervullen, of wil men het moderner, overeen- komstig de hedendaagsche taakverdeeling, de munitiearbeider te zijn, die medewerkt aan het bijeen brengen van materiaal om dezen, gelukkig vreedzamen, strijd te kunnen voeren. Want hoe fel omstreden de zaak ook is, een geschrift, dat een beeld geeft van den toestand van de inheemsche rechtspraak in geheel Nederlandsch-Indië, zooals die zou moeten zijn op grond van de regelingen van het gouvernement of van de zelfbesturen uitgegaan, ontbreekt. Wel vindt men her en der verspreid in tijdschriftartikelen van grooteren of kleineren omvang, in re- geeringsrapporten, in losse klachten e.d., voor bepaalde gewes- ten of gedeelten van het Indische gebied bepaalde onderwerpen en vragen, de inheemsche rechtspraak betreffende, besproken of slechts even aangestipt, maar een verhandeling over de inheemsche rechtspraak in haar geheel en voor geheel Indië ontbreekt. Moge dit boekje in deze leemte voorzien en een oriënteering omtrent de strijdvraag en de vorming van een oordeel er over helpen vergemakkelijken.

Het zal geenszins een strijdlustigen geest ademen. Alleen in deze inleiding veroorloven wij ons een kleine afwijking, en wel naar aanleiding van een recent stukje van Mr. J. D. Pijper in het Indisch Tijdschrift van het Recht, deel 110, blz. 41—46 (1918). Wij wezen er boven reeds op, dat men de inheemsche rechtspraak naar haar oorsprong kan onderscheiden in twee soorten, ni. de oudinheemsche, Indonesische rechtspraak, die wij aantreffen in de lagere rechtsprekende organen — het gerecht, de dorpsrechtspraak, ook de margarechtspraak —, en de zooge- naamd inheemsche, doch inderdaad door het gouvernement geschapen of vervormde „vrije" rechtspraak, die wordt ver- tegenwoordigd door de hoogere rechters in den regel, de recht- banken, geleid door de bestuursambtenaren en rechtsprekend naar een verwaterd westersch procesrecht, een verdunde op- lossing der rechtsreglementen. Mr. Pijper nu wijst er in zijn stukje op, dat in het gewest Riouw en Onderhoorigheden bij de inheemsche rechtspraak, bij welke in de practijk het rechts- reglement als leidraad wordt gebezigd, in civiele zaken „de voorzitter, de controleur, zijn overwicht op partijen aldus ge- bruikt, dat hij hen met eene vermaning om den rechtstrijd niet voort te zetten naar huis stuurt of hun zijn wil oplegt en onafhankelijk van de beweringen van partijen hun zijn beslissing als een bevel mededeelt", en protesteert (blz.

45—46), op zichzelf ongetwijfeld terecht, er tegen, dat in straf- zaken gevallen zijn voorgekomen van iemand, die vier jaar doorbracht in praeventieve hechtenis. Wanneer de schrijver

(27)

dan hieraan nog heeft toegevoegd, dat „de adat in de dichter bij den zetel van den vroegeren vorst van Lingga gelegen eilanden niet meer gekend" wordt, en dat „de Resident van R i o u w . . . zelfs in een aan den Gouverneur-Generaal gerichte missive van October 1915 geen eigenlijke adat aanwezig" achtte, doch dat „zij nog [zou] voorkomen op afgelegen eilanden... en in het in het binnenland van Sumatra gelegen tot de residentie be- hoorend zelf besturend landschap Kwantan", dan moet de lezer uit dit verwarde materiaal de slotsom trekken, dat inheemsche rechtspraak een onding is. De schrijver verzuimt evenwel de door hem gesignaleerde fouten te zoeken daar, waar zij liggen, nl. in de wijze, waarop onze leiding en ons toezicht worden uifgeoefend; hij ziet voorbij, dat, als zijn berichten over het ontbreken van adatrecht juist zijn, een eventueele gouver- nementsrechtspraak daarvan evenveel bezwaar zal ondervin- den als een inheemsche rechtspraak. Ter zake van het nut of het nadeel van inheemsche rechtspraak bewijst dit tijd- schrift-artikel m. i. niets. Het maakt alleen stemming bij ondes- kundige lezers.

Over den omvang en het belang van de inheemsche recht- spraak geeft de „Statistiek der Rechtsbedeeling in Neder- landsch-Indië over 1913" (verschenen in 1918) niet heel veel licht. Men raadplege de tabellen XXXIII, L, Lil, LVI Ie kolom 14 en LVII 2e kolom 10, LVIII b en d en Recapitulatie, doch houde daarbij wel in het oog, dat de statistiek spreekt van niet in naam der Koningin rechtsprekende Inlandsche recht- banken, waar wij den naam inheemsche rechtbanken bezigen, en dat zij de lagere rechters geheel negeert. Met dorpsjustitie op en buiten Java laat deze statistiek zich niet in.

Voor de kosten van de inheemsche rechtspraak in zelfbe- sturen in de buitengewesten verwijzen wij naar het Koloniaal Verslag, bijlage A, landschapskassen. Men zal daar zien, dat de ontvangsten en de uitgaven, die op de justitie betrekking hebben, slechts een klein percentage van het geheele budget van die landschapskassen uitmaken. Zie ook Bijblad 7464.

Tot slot een enkel woord over de indeeling van dit boekje.

In hoofdstuk I geven wij een overzicht van het gebied, waar inheemsche rechtspraak voorkomt, hetzij feitelijk hetzij krach- wetsbepaling of verdrag, en van de voor deze laatste uitge- vaardigde regelingen. In de hoofdstukken II, III, IV, V en VI treft men een met behulp dier regelingen gemaakte schets aan respectievelijk van d^_samenst^ning van de rechtsprekende organen, van hun bevoegdheid (§ 1 attributie, § 2 absolute en § 3 relatieve competentie en § 4 jurisdictiegeschillen), van het toe te passen recht, van de rechtspleging en van de leiding en~~het toezicht en daarmede samenhangende onderwerpen.

(28)

Hoofdstuk VII, heel kort, stipt enkele punten over de practijk aan. De vraag, wie tot handhaving en regeling van de inheem- sche rechtspraak bevoegd is, wordt in hoofdstuk VIII § 1 be- handeld; in § 2 sluit daarop dan aan een critiek op den be- staanden toestand van handhaving en regeling, voor zoover haar vorm betreft, en op de pogingen tot verbetering, en aan de hand van bestaande ontwerpen een toelichting van onze eigen meening.

f- Op grond van het vorenstaande is het duidelijk, dat men / in dit boekje te vergeefs een beschrijving zal zoeken van / de werkelijk Indonesische rechtspraak, zooals die volgens het / inheemsche adatrecht in Indië heeft bestaan of nog bestaat,

| los van het later ingrijpen van onze regeering. In dit geschrift

\ is het te doen om de staatsrechtelijke, niet om de adatrech- telijke zijde van het vraagstuk; om de beschrijving en de bespreking niet van wat in oude tijden inheemsche rechtspraak is geweest, maar van wat thans, door regelingen van bovenaf, de inheemsche rechtspraak feitelijk is geworden. Vandaar in onzen titel het woord „hedendaagsche".

(29)

W A A R KOMT INHEEMSCHE RECHTSPRAAK VOOR EN WAAROP BERUST HAAR HANDHAVING EN REGELING?

De meeste schrijvers over inheemsche rechtspraak verstaan onder die uitdrukking die eigen rechtspleging der Indonesische bevolking, die uitdrukkelijk, hetzij krachtens wettelijk voor- schrift, uitgegaan van den Indischen wetgever, in rechtstreeks door het gouvernement bestuurd gebied, hetzij als deel van het zelfbestuursrecht bij politiek contract of ingevolge een zoogenaamde korte verklaring, in zelfbestuursgebied, is ge- handhaafd. Ook de Commissie voor het Adatrecht, onder welker leiding de Adatrechtbundels worden samengesteld, is kennelijk van deze meening, al blijkt uit Adatrechtbundel XII blz. 328, dat zij de eigenr^cMs^raakijiexJrjdo^esj^che^e- volking in de residentie"~AlïbôTnà7weTker handhaving vóór de totstandkoming van de ordonnantie van S. 1916 No. 582 op louter feitelijken grondslag rustte, toch ook als inheemsche rechtspraak erkent. Evenzoo de Indische regeering. Wel zegt deze in de Regeeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië 1918 (Deel I blz. 45), dat men van inheemsche rechtspraak spreekt daar, „waar de bevolking [in gouvernementsgebied] lîitdruk- kelijk of stilzwijgend1) is gelaten in het genot van eigen' rechtspleging", maar uit het overzicht der inheemsche recht- spraak, dat zij in de volgende bladzijden geeft, blijkt ten duidelijkste, dat zij zich uitsluitend bezighoudt met gebied, waar die handhaving berust op uitdrukkelijke wetsbepaling óf op het recht van zelfbestuur. Reeds in de inleiding wezen wij er op, dat naar onze meening ook de zoogenaamde dorps- rechtspraak (op Java en op Bali de desa-rechtspraak] een soort inheemsche rechtspraak is, met dit verschil, dat de handhaving van die dorpsjustitie meestal alleen in den feite- lijken toestand haar basis heeft. En eveneens achten wij het niet uitgesloten, dat ook hoogere inheemsche rechtspraak bloot

!) Cursiveering van mij.

(30)

feitelijk is gehandhaafd (Sangi- en Talaud-eilanden). In hoofd- stuk VIII komen wij bij de bespreking van art. 74 R. R. hier nog op terug.

Kunnen wij voor de uitdrukkelijk gehandhaafde inheemsche rechtspraak steeds nauwkeurig aangeven, waar zij voorkomt, voor de dorpsrechtspraak is dit, voor zoover haar handhaving niet door van het gouvernement uitgegane bepalingen wordt beheerscht, niet mogelijk; wij moeten voor haar volstaan met de algemeene mededeeling, dat zij in een gewest al of niet wordt aangetroffen.

Java en In alle residenties op Java en in de residentie Madoera Madoera. bestaat dorpsrechtspraak. Bovendien is in de residenties

Vorsten- Soerakarta en Jogjakarta inheemsche rechtspraak uitdrukkelijk landen, gehandhaafd, nl. in het sultanaat Soerakarta, in het prinsdom Mangkoenegaran en in het sultanaat Jogjakarta. De handhaving berust er op de met deze zelfbesturen aangegane verdragen en is vastgelegd voor Soerakarta en Mangkoenegaran in de kroonordonnantie van S. 1903 No. 8 i. v. m. S. 1903 No. 7, zooals deze is gewijzigd bij de ordonnantie van S. 1909 No. 320 ; en voor Jogjakarta in de kroonordonnantie van S. 1903 No. 8 i.V. m. S. 1903 No. 7, gewijzigd bij de ordonnanties van S. 1909 No. 320 en S. 1917 No. 127. Aanvankelijk gold de handhaving bij S. 1903 No. 8 ook voor het prinsdom Pakoealaman, maar bij de ordonnantie van S. 1907 No. 516 is aan het voortbe- staan van de inheemsche rechtspraak aldaar een einde gemaakt.

Atjèh. In nagenoeg het geheele gouvernement Atjèh en Onderhoo- righeden treffen we dorpsrechtspraak aan, zoowel in het recht- streeks bestuurd als in het zelfbestuursgebied; alleen in het Gajö-land, waar de inheemsche nederzettingen niet het karakter dragen van „inlandsche gemeenten", komt dus ook geen dorps- rechtspraak voor. Inheemsche rechtspraak is bovendien be- stendigd :

I in de afdeeling Groot-Atjèh (rechtstreeks bestuurd ge- bied), waar de handhaving en de regeling zijn geschied bij de kroonordonnantie van S. 1881 No. 83 i. v. m. S. 1881 No. 250, zooals deze sedert is gewijzigd bij de kroonordonnanties van S. 1904 No. 472 i. v. m. S. 1906 No. 217, van S. 1905 No. 430 i. v. m. S. 1906 No. 218, van S. 1906 No. 217, van S. 1907 No. 477 en bij den algemeenen maatregel van bestuur van S. 1917 No. 497 (Invoeringsverordening Strafwetboek) ;

II in de onderaf de eling Singkel (zelfbestuursgebied onder korte verklaring) ; S. 1907 No. 49, gewijzigd bij S. 1910 No. 299 (beide zich als kroonordonnantie aandienend), verklaart op deze onderafdeeling de boven onder I voor de afdeeling Groot-Atjèh vermelde regeling toepasselijk;

(31)

III iii het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden buiten de af deeling Groot-Atjèh en de onderaf deeling Singkel, d.i.

dus in de rest van het gewest (alles zelfbestuursgebied). iupi De ordonnantie van S. 1916 No. 432, gewijzigd bij de I n v o e - ^ x ^ '

ringsverordening Strafwetboek (S. 1917 No. 497), handhaaft <^

en regelt er de inheemsche rechtspraak (nog schijnt in 1918 een wijziging te zijn tot stand gekomen; het desbetreffende staatsblad is ons nog onbekend). Zij stelt buiten werking de kroonordonnantie van S. 1904 No. 473 i.v.m. S. 1906 No. 217, zooals die was gewijzigd bij de kroonordonnanties van S.

1905 No. 430 i.v.m. S. 1906 No. 218 en van S. 1906 No. 217.

Het besluit van den civielen en militairen gouverneur van Atjèh en Onderhoorigheden van 24 Maart 1905, oorspronke- lijk vastgesteld ter voldoening aan een oproep van S. 1904 No. 473, geeft thans voor de Gajö- en Alaslanden gevolg aan een voorschrift van S. 1916 No. 432, dat den gouverneur op-

roeptom te bepalen, wie in deze streken zullen worden be- ^C t A,^t'^-"u

schouwd als landschapshoofden, districtshoofden en s t a m - ^ ^ - ^ y S' hoofden (zie Adatrechtbundel V, blz. 59, Ten tweede, a r t t . ^ * " / 1, 2 en 3). De twijfel, in Adatrechtbundel XII (blz. 320 en

405) uitgesproken ten aanzien van de regeling van 1899 voor de vijf Tamiangsche landschappen, is thans door S. 1916 No.

432 in dien zin opgelost, dat ook deze landschappen onder de bepalingen van dit staatsblad vallen.

Dorpsrechtspraak komt in nagenoeg alle deelen van de Tapanoeli.

residentie Tapanoeli voor. Uitdrukkelijk gehandhaafd is de inheemsche rechtspraak daarentegen slechts in een drietal streken, krachtens de kroonordonnantie van S. 1906 No. 498 i.v.m. S. 1908 No. 223, nl. : I in de onderafdeeling Padang Lawas der af deeling Padang Sidimpoean; II in de af deeling Bataklanden, met uitzondering van het gebied der tot de onderafdeeling Baroes behoorende koeria's (dorpsbonden) Moedik, Ilir, Sorkam Kanan en Sorkam Kiri ; III in de onder- afdeeling Nias. Deze kroonordonnantie is gewijzigd bij de kroonordonnantie van S. 1908 No. 223 en bij de ordonnanties van S. 1909 No. 167, van S. 1912 No. 453 en van S. 1916 No.

403. Alleen voor de afdeeling Bataklanden is zij nader geregeld, en wel bij een besluit van den resident van Tapanoeli, van 28 Juli 1909, „tot regeling van het formeele deel der eigen rechtspraak voor de inheemsche bevolking der afdeeling Batak- landen", dat dus in zijn opschrift niet geheel nauwkeurig is (zie Adatrechtbundel V, blz. 66). Deze residentie omvat uit- sluitend gouvernementsgebied.

De residentie Sumatra's Westkust, midden in het Minang- Sumatra's kabausche gebied gelegen, kent overal dorpsrechtspraak bin- Westkust, nen haar grenzen. Alleen in de onderafdeeling Mentawei-

(32)

eilanden der afdeeling Padang (S. 1913 No. 321) is de inheemsche rechtspraak wettelijk bestendigd, bij de kroon- ordonnantie van S. 1906 No. 402 i.v.m. S. 1908 No. 224.

Vroeger was ook in een aantal andere streken de inheemsche bevolking gelaten in het bezit van haar eigen rechtspleging, nl. bij de kroonordonnanties van S. 1882 No. 234 i.v.m. S.

1908 No. 224 en van S. 1888 No. 118 i.v.m. S. 1908 No. 224 en bij de ordonnanties van S. 1879 No. 23, van S. 1883 No.

41 (gewijzigd bij de ordonnantie van S. 1891 No. 9), van S.

1902 No. 424, van S. 1905 No. 143 en van S. 1906 No. 413.

Bij de kroonordonnantie van S. 1906 No. 498 zijn de Sn.

1879 No. 23, 1883 No. 41, 1891 No. 9, 1902 No. 424, 1905 No. 143 en 1906 No. 413 echter ingetrokken, behoudens dat de ordonnantie van S. 1879 No. 23 gedeeltelijk van kracht bleef, nl. voor de inheemsche bevolking der onderafdeeling Boven Kampar (afdeeling L. Kota der residentie Padangsche Bovenlanden van het gouvernement Sumatra's Westkust). Die inheemsche rechtspraak in Boven Kampar was inmiddels geregeld bij de kroonordonnantie van S. 1902 No. 415, gewijzigd bij de kroonordonnanties van S. 1904 No. 302 i.v.m. S. 1905 No. 583 en van S. 1905 No. 584. Nu kwam de ordonnantie van S. 1909 No. 168 buiten werking stellen S. 1879, voor zoover dit nog van kracht was, S. 1882 No. 234 en S. 1888 No. 118, en opnieuw bepalen, dat de inheemsche rechtspraak bleef gehandhaafd voor de landschappen Moeara Soengei Lolo, VI Kota en Mapat Toenggoel, voor het landschap Loeboe Oelang Aling en voor de onderafdeeling Boven Kampar (alles gouverne- mentsgebied). Zij is zelf weer buiten werking gesteld door de ordonnantie van S. 1914 No. 309, waardoor ook de kroon- ordonnantie van S. 1902 No. 415 wordt geacht buiten werking te zijn gesteld. Niettemin brengt de Invoerings ver ordening Strafwetboek (S. 1917 No. 497, art. 19 I) toch nog wijziging aan in laatstgenoemde kroonordonnantie. Bij de ordonnantie van S. 1918 No. 1 heeft men getracht deze fout te herstellen, door die kroonordonnantie alsnog uitdrukkelijk in te trekken.

De Mentawei-eilanden zijn dus de eenige onderafdeeling dezer residentie, waar nog inheemsche rechtspraak is gehandhaafd.

B e n- Het reglement op het rechtswezen in de residentie Benkoelen koelen, (kroonordonnantie van S. 1880 No. 32 i.v.m. S. 1880 No. 31, opnieuw afgekondigd in S. 1912 No. 455) bepaalt, dat de rechtspraak over de inheemsche bevolking van het gewest (geheel gouvernementsgebied), buiten de hoofdplaats Benkoelen, op den bestaanden voet blijft gehandhaafd. Waar dit reglement in zoo ruime bewoordingen spreekt, zijn wij geneigd aan te nemen, dat ook de handhaving van de dorpsrechtspraak hier op wettelijken grondslag rust. Een regeling van wettelijken

(33)

aard bestaat hier voor de inheemsche rechtspraak niet. Wel heeft de resident in talrijke circulaires, aan de met de leiding der rapats (rechtbanken) belaste ambtenaren gericht, voor- schriften neergelegd betreffende de hoogere rechtspraak in het gewest, doch zij dragen voor het meerendeel een casuis- tisch karakter. Vele ervan zijn te vinden in Adatrechtbundel V (blz. 101—127); zij zijn verschenen in de jaren 1874 tot 1908. Sinds de ordonnantie van S. 1914 No. 338 pas geldt het Benkoelen-reglement op dit punt voor het geheele gewest.

Bij genoemd staatsblad nl. werd ingetrokken de ordonnantie van S. 1904 No. 121, zooals deze was gewijzigd bij de ordon- nantie van S. 1909 No, 383 ; zij, de ordonnantie van 1904 i. v. m.

1909, handhaafde nl, de inheemsche rechtspraak in de onder- afdeelingen Redjang en Lebong, toen nog deel uitmakende van de residentie Palembang, maar sedert bij Benkoelen inge- deeld, „op den bestaanden voet". Maar ook de inheemsche rechtspraak in Benkoelen is „op den bestaanden voet" gehand- haafd, zoodat S. 1914 No. 338 een wijziging aanbrengt van louter formeelen aard, wat ook blijkt uit den considerans:

ten einde „eenheid te brengen in de rechtspleging in het ge- west", en dus ook de onderafdeelingen Redjang en Lebong

worden beheerscht door het Benkoelen-reglement, LamDons- In dit gewest komt alleen inheemsche dorpsjustitie voor, s che dis- Hoogere inheemsche rechtspraak ontbreekt er geheel en al, tricten.

Het Palembang-reglement (kroonordonnantie van S, 1878 Palem- No, 14 i. v. m. S. 1878 No. 13, zooals zij is gewijzigd en opnieuw bang.

afgekondigd bij ordonnantie van S. 1914 No. 694) handhaaft op gelijke wijze als het Benkoelen-reglement de inheemsche rechtspraak (ook hier ruim op te vatten) in het gewest, buiten de hoofdplaats, dat geheel uit gouvernementsgebied bestaat.

Bij de ordonnantie van S. 1886 No. 146 is een authentieke interpretatie gegeven van den term „inheemsche bevolking"

in het Palembang-reglement (men zie ook de kroonordonnantie van S. 1894 No. 265). De nadere regeling van de inheemsche rechtspraak is voornamelijk neergelegd in een rondschrijven van den resident d.d. 30 November 1911, opgenomen in Adat- rechtbundel XI, blz. 189—241 ; wijzigingen en aanvullingen daarvan zijn aangebracht bij eenige circulaires uit 1915, te vinden in Adatrechtbundel XII, blz, 326—330. Met de dorps- rechtspraak houden deze residentsvoorschriften zich niet bezig.

Evenals in de gewesten Benkoelen en Palembang is in de Djambi.

residentie Djambi (geheel rechtstreeks bestuurd gebied) de inheemsche bevolking buiten de hoofdplaats Djambi in het bezit van haar eigen rechtspleging gelaten (kroonordonnantie van S. 1906 No. 321 i.v.m. S. 1908 No. 360). Ook hier weer

staat, naar onze meening, op grond van den gebezigden alge-

(34)

meenen term, de handhaving van de in dit gewest voorkomende rechtspraak van het dorp met de overige inheemsche recht- spraak op wettelijken bodem. En zelfs met de regeling is dit hier het geval ; wij kunnen voor deze opvatting ons beroepen op de bij circulaire van 26 Augustus 1905 aan de controleurs rondgezonden „Regeling van de rechtsbedeeling van de in het genot harer eigen rechtspleging gelaten inheemsche be- volking buiten de hoofdplaats van de Residentie Djambi" (Adat- rechtbundel V blz. 152 en 155 vlgg.); de daar vermelde rapat doesoen is een dorpsrechtbank. Waarschijnlijk is deze regeling uitgegaan van den assistent-resident der toenmalige afdeeling Djambi van de residentie Palembang, die in 1906 tot een zelfstan- dige residentie is verheven. Aan de regeling zijn uitvoerings- voorschriften toegevoegd (zie Adatrechtbundel V, blz. 163 vlgg.).

Oostkust Alleen in de afdeeling Bengkalis, het eenige rechtstreeksche van gebied in het gouvernement Sumatra's Oostkust, komt uit- Sumatra. sluitend rechtspraak in naam des Konings voor (kroonordon- nantie van S. 1887 No. 45 i. v. m. S. 1887 No. 44, zooals zij luidt sinds de kroonordonnantie van S. 1910 No. 334) ; zelfs dorpsrechtspraak schijnt hier onbekend te zijn. Het overige deel van dit gewest wordt gevormd door zelfbesturende land- schappen, waar de bestendiging van de inheemsche rechtspraak öf is neergelegd in een lang contract (Asahan, Koealoe enLeidong, Langkat, Pelalawan, Serdang, Deli, en Siak Sri Indrapoera, zie Bijlagen Handelingen Staten-Generaal 1908/1909,1,35 en 37—40 voor de eerste vijf; op 24 Mei 1916 is met Siak Sri Indra- poera een nieuw contract aangegaan, dat nog niet is over- gelegd aan de Staten-Generaal en in 1917 ook met Deli) öf wel berust op de korte verklaring. Een nadere regeling troffen wij alleen aan in de volgende zelfbestuursverordeningen, die alle zijn vastgesteld in overeenstemming met den resident (thans : gouverneur) van Sumatra's Oostkust:

Ie. regeling van de rechtspleging in burgerlijke zaken in het landschap Deli (1906); later overgenomen door Langkat, Serdang en Asahan, zie Adatrechtbundel V, blz. 307 vlgg.;

2e. regeling der rechtspraak over de Bataks der Deli-doesoen van het landschap Deli (27 September 1909), zie t. a. p. blz.

315 vlgg.;

3e. regeling der rechtspraak over de onderdanen van de zelfbesturen Poerba, Dolok en Si V Kota, zie t. a. p. blz.

331 vlgg.;

4e. regeling van de rechtspraak over de onderdanen der zelfbesturen Baroes, Djahe, Lingga, Soeka, Sarinembah en Kota Boeloeh (20 Maart 1910), zie t. a. p. blz. 339 vlgg.

Dorpsrechtspraak is ook in het zelfbestuursgebied, naar het schijnt, nagenoeg onbekend.

(35)

In de residentie Riouw en Onderhoorigheden, waar het Riouw.

dorp als „inlandsche gemeente" niet voorkomt, bestaat der- halve ook geen dorpsrechtspraak. Voor het gouvernements- gebied, d.i. het bij S. 1913 No. 19 ingelijfde voormalige sultanaat Lingga-Riau en Onderhoorigheden, is overigens de inheem- sche rechtspraak bestendigd bij de ordonnantie van S. 1913 No. 21 (i. v. m. S. 1913 No. 190). De regeling ervan dateert nog uit den tijd, toen het een zelfbesturend rijk was en berust op een zelfbestuursverordening van den Sultan van 17 Februari 1909 (gezien en goedgekeurd door den resident) en op een zelfbestuursverordening van 15 Mei 1911, vastgesteld door den resident, handelende namens het vacante zelfbestuur (beide opgenomen in Adatrechtbundel V, blz. 361 en 367). In de zelfbesturende landschappen, die de rest van de residentie vormen, geldt de korte verklaring, krachtens welke de in- heemsche rechtspraak in stand is gehouden. Ook voor deze zelfbesturende landschappen schijnen bij zelfbestuursverorde- ningen regelingen te zijn getroffen (zie Mr. J. D. Pijper in I. T. R. 110, 1918, blz. 42).

Inheemsche rechtspraak komt in de residentie Banka en Banka, Onderhoorigheden en in de assistent-residentie Billiton alleen Billiton.

voor als feitelijk gehandhaafde dorpsrechtspraak.

Dorpsrechtspraak schijnt in de geheele residentie Wester- Wester- afdeeling van Borneo nog veelal in zwang te zijn. In het afdeeling rechtstreeks bestuurde deel van dit gewest is alleen in de van onderafdeeling Pinoehlanden bovendien de inheemsche recht- Borneo, spraak gehandhaafd en geregeld bij kroonordonnantie van

S. 1896 No. 220 i. v. m. S. 1897 No. 153, gewijzigd bij kroon- ordonnantie van S. 1904 No. 323, bij de ordonnanties van S. 1915 No. 401 en van S. 1916 No. 351 en bij de Invoerings- verordening Strafwetboek (A. M. v. B. v. S. 1917 No. 497).

Ingevolge art. 18 van het politiek contract met de zelfbe- sturende landschappen Landak, Mampawa, Matan, Sambas, Sanggau en Tajan (Bijlagen Handelingen Staten-Generaal 1911/1912, 301, 6, 7, 8, 10, 11 en 12) is daar de inheemsche rechtspraak nog in beperkte mate gehandhaafd; voorts nog in de zelfbesturende landschappen Koeboe, Sekadau, Simpang, Sintang en Soekadana in verband met de voor die gebieden geldende korte verklaring. De zelfbesturen Silat, Soehaid, Salimbau, Djongkong en Piasa zijn bij S. 1916 No. 388 ingelijfd bij het gouvernementsgebied, zonder bestendiging van de inheemsche rechtspraak, die er voordien bestond.

Ook in het gedeelte van het eiland Borneo, dat de residentie Zuider- en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo vormt, schijnt dorps- a^^jjn"„

rechtspraak nog veelvuldig voor te komen. Voor de onder- v a n

afdeelingen Boven-Mahakam en Pasir zouden wij weer ge- Borneo.

(36)

neigd zijn aan te nemen, dat de rechtspraak van het dorp uitgaande behoort tot de in die onderafdeelingen wettelijk gehandhaafde inheemsche rechtspraak, op grond van het feit, dat ook hier in de betrekkelijke ordonnanties geen nadere regeling is opgenomen, die zich — gelijk voor de onderaf- deeling Pinoehlanden (residentie Westeraf deeling van Borneo) wel het geval is — uitsluitend met de hoogere rechtspraak bezighoudt. De handhaving geschiedde voor de onderaf deeling Boven-Mahakam bij de kroonordonnantie van S. 1908 No. 231, en berust voor de onderafdeeling Pasir op de kroonordon- nantie van S. 1908 No. 269 (zie ook S. 1913 No. 199 en S.

1914 No. 75). Een viertal zelfbesturende landschappen in dit gewest staat onder korte verklaring, zoodat de rechtspraak er nog door inheemsche rechters wordt uitgeoefend. In Koetei is zij gelaten bij het lange contract (Bijlagen Handelingen 1903/1904, 201, 31). Bij de inlijving van het landschap Pegatan- en Koesan bij het gouvernementsgebied (S. 1912 No. 312) is de inheemsche rechtspraak niet bestendigd.

Nagenoeg de geheele residentie Menado kent binnen haar grenzen nog dorpsrechtspraak. In de voormalige zelfbesturende rijkjes Gorontalo, Bone, Limbotto, Boalemo en Attinggola maakt zij, naar onze meening deel uit van de aldaar bij hun inlijving wettelijk gehandhaafde inheemsche rechtspraak (kroon- ordonnanties van S. 1889 No. 95 en van S. 1889 No. 257).

Voorts handhaaft de ordonnantie van S. 1916 No. 207 de inheemsche rechtspraak in de tot het landschap Kaidipang Besar behoord hebbende negorijen Imana en Gentoema (bij S. 1916 No. 206 ingelijfd bij het rechtstreeks bestuurde gebied).

Blijkens een mededeeling in Adatrechtbundel X, blz. 306 is nog de inheemsche bevolking van de onderafdeeling Sangi- en Talaud- eilanden gelaten in het bezit harer eigen rechtspleging. Nadere bijzonderheden hierover hebben wij niet gevonden. Een Staats- blad, waarop deze handhaving steunt is ons niet bekend, zoo- dat we hier dus met een geval te doen hebben, dat de besten- diging van zelfs hoogere inheemsche rechtspraak op een bloot feitelijken toestand berust. De zelfbesturende landschappen in dit gewest, alle behoorende tot de afdeeling Midden- Celebes, staan onder de korte verklaring. De resident heeft bij besluit van 12 Juli 1907 voor alle te zamen een regeling van de inheemsche rechtspraak getroffen, die echter door de Indische regeering niet is goedgekeurd, doch in de practijk als leidraad wordt gevolgd (zie Adatrechtbundel IX, blz. 177).

In het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden komt wel dorpsrechtspraak voor, maar niet zoo verbreid als elders ; in het zuidelijke deel van het eiland is zij nl. onbekend, doordat het dorp daar niet het karakter van een „inlandsche

(37)

gemeente" draagt. In het voormalig zelfbesturend landschap Goa (afdeelingen Makassar en Bonthain) met uitzondering van de districten Soediang (bestaat niet meer, maar behoorde vroeger tot de onderafdeeling Maros der afdeeling Makassar) en Aroengkeke (onderafdeeling Djeneponto der afdeeling Soenggoe Minasa) is voorts de inheemsche rechtspraak ge- handhaafd bij de kroonordonnantie van S. 1910 No. 574 en in het regentschap Laikang (onderafdeeling Toerateijalanden der afdeeling Zuiderdistricten) bij de kroonordonnantie van S. 1908 No. 255 i.v.m. S. 1908 No. 551, zonder dat een nadere regeling heeft plaats gehad. Alleen voor het zelfbe- sturend landschap Laiwoe berust de bestendiging van de in- heemsche rechtspraak op een lang contract (zie Bijlagen Handelingen Staten-Generaal 1908/1909, 1, 5); voor de dertig overige zelfbesturende landschappen geldt de korte verklaring, op grond waarvan de inheemsche rechtspraak is in stand ge- laten. Zoowel voor Laiwoe als voor de overige landschappen hebben de zelfbesturen ter zake bij verordening een regeling vastgesteld, die de gouverneur bij besluit van 25 Juli 1910 heeft goedgekeurd en van uitvoeringsbepalingen voorzien (aangevuld bij besluit van 30 September 1910).

De residentie Ternate en Onderhoorigheden wordt gevormd Ternate.

door een drietal zelfbesturende landschappen, n.1. Ternate, Tidore en Batjan, welker verhouding tot het Nederlandsch- Indische gouvernement door de korte verklaring wordt be- heerscht. Op Halmahera, en waarschijnlijk ook nog wel op andere eilanden tot dit gewest behoorend, komt dorpsrecht- spraak voor. De drie zelfbesturen gezamenlijk hebben de hoogere rechtspraak over hun onderhoorigen (voor Tidore, met uitzondering van het Tidoreesche gebied op Noord-Nieuw- Guinea met bijbehoorende eilanden) geregeld bij een zelfbe- stuursverordening van October 1913. De resident keurde haar goed bij besluit van 15 November 1913, en stelde daarbij tevens bepalingen ter uitvoering van die verordening vast;

zij zijn bij besluit van 1 December 1914 aangevuld (zie Adat- rechtbundel XII blz. 374—397).

Dorpsrechtspraak kent men in deze residentie overal buiten Amboina.

Banda en buiten het tot dit gewest behoorende gebied op Nieuw-Guinea. Zij is er echter geen inheemsche rechtspraak meer, doch gouvernementsrechtspraak, sinds het Amboina- reglement (kroonordonnantie van S. 1882 No. 29 i.v.m. S.

1882 No. 20, o. a. gewijzigd bij ordonnantie van S. 1913 No.

416) haar bij de gouvernementsrechtspraak inlijfde. Hoe nu echter art. 3, dat bepaalt, dat in elke negorij buiten Banda en buiten Nieuw-Guinea, dus ook op al de eilanden met inheemsche rechtspraak (zie beneden), een negorijgerecht

2

(38)

zal zijn, te rijmen is met de handhaving van inheemsche recht- spraak (bij ordonnantie van S. 1916 No. 582) :

I. in de onderaf deeling Boeroe van de af deeling Amboina;

IL op de tot de onderafdeeling Banda behoorende eilanden Teoen, Nila en Saroea (afdeeling Amboina);

III. in de afdeelingen Ceram, Aroe-eilanden, Kei-eilanden en Tanimbar- en Babar- eilanden;

is niet duidelijk (zie Adatrechtbundel XII, blz. 323 noot 5).

Afgezien van een residentscirculaire van 12 Maart 1908 (Adat- rechtbundel V, blz. 441), die van weinig belang is, hebben we voor dit gewest geen voorschriften ter regeling van de inheemsche rechtspraak ontmoet.

Zelfbestuursgebied is in de residentie Amboina alleen het tot dit gewest behoorende deel van het sultanaat Tidore, waar de inheemsche rechtspraak op grond van het recht van zelfbestuur voortbestaat.

Nadat de assistent-residentie Zuid-Nieuw-Guinea als zelf- standig gewest was opgeheven en haar gebied als afdeeling van denzelfden naam was gevoegd bij de residentie Amboina, bepaalde de ordonnantie van S. 1913 No. 416, dat voor deze afdeeling niet het Amboina-reglement van toepassing zou zijn, maar dat van kracht zouden blijven de „Voorloopige bepalin- gen tot regeling van het rechtswezen in de assistent-residentie Zuid-Nieuw-Guinea", vastgesteld bij kroonordonnantie van S.

1908 No. 234 (niet No. 243, zooals Adatrechtbundel XII, blz. 324 ten onrechte opgeeft; goed Adatrechtbundel V, blz .465) ter in- trekking van kroonordonnantie van S. 1906 No. 248. Artikel2 van S. 1908 No. 234 nu laat „de inheemsche bevolking buiten de door het hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen grenzen van door hem aan te wijzen gouvernements-vestigingen... in het bezit harer eigen rechtspleging". Een besluit van den assistent- resident van Zuid-Nieuw-Guinea (lees thans: resident van Amboina), waarbij hij gebruik maakt van de hem bij dit artikel verleende bevoegdheid, heb ik nergens gepubliceerd gevonden.

In dit verband zij verwezen naar een mededeeling uit een regeeringsrapport (1911) over Zuid-Nieuw-Guinea (Adatrecht- bundel V, blz. 443), dat in dit (voormalige) gewest geen in- heemsche rechtspraak bestaat.

Timor. Behalve de enkele stukken gouvernementsgebied — zie S.

1916 No. 331 — w.o. ook de vallei van Atapoepoe hoort (vgl. Adatrechtbundel XII, blz. 324), wordt de residentie Timor en Onderhoorigheden uitsluitend door zelfbesturende land- schappen gevormd. Voor vier ervan is de handhaving der inheemsche rechtspraak uitdrukkelijk vastgelegd in het met de zelfbesturen aangegaan politiek contract, nl. voor de land- schappen Bima (waarmee een nieuwe overeenkomst in voor-

(39)

bereiding schijnt te zijn), Soembawa, Sanggar en Dompo (zie Bijlagen Handelingen Staten-Generaal 1908/1909, 1, 6—9), die tot April 1909 deel uitmaakten van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, doch sedert S. 1909 No. 129 tot de residentie Timor en Onderhoorigheden hooren, en wier contract dan ook geheel overeenkomt met het boven reeds bij Celebes vermelde Laiwoe-contract. De regeling voor deze landschappen

— nog in Maart 1910 gold er volgens Adatrechtbundel V (blz. 447, noot) de aanvankelijke regeling, die de gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden bij besluit van 8 Januari 1906 voor de zelfbesturen in zijn gewest had vastgesteld, en uit niets blijkt, dat zij sedert door een andere is vervangen — houdt zich alleen bezig met de hoogere inheemsche recht- spraak ; met de dorpsrechtspraak, die hier ook voorkomt, laat zij zich niet in. Voor de overige zelfbesturende landschappen, welker verhouding tot het gouvernement van Nederlandsch- Indië door de korte verklaring wordt bepaald, is de inheem- sche rechtspraak ook bestendigd. Bij besluit van 12 October 1909 No. 134 (Adatrechtbundel V, blz. 444) heeft de resident, in het belang eener goede regeling van de rechtspraak in de landschappen buiten het eiland Soembawa en Manggerai, dat zijn alle behalve de vier boven reeds afzonderlijk vermelde, vastgesteld, welke personen steeds justitiabel zijn voor den gouvernementsrechter en in welke gevallen zelfbestuursonder- hoorigen het zijn. Zelf hebben de zelfbesturen te zamen een gemeenschappelijke verordening uitgevaardigd ter regeling van de inheemsche rechtspraak over hun onderhoorigen. Zij heeft de goedkeuring van den resident verworven blijkens het besluit van 12 October 1909 No. 135 (Adatrechtbundel V, blz. 446 vlgg.), waarbij deze autoriteit tevens de bepalingen van de zelfbestuursverordening in nadere voorschriften uit- werkte. Wijzigingen, niet alleen in zijn eigen besluiten van 12 October 1909, maar ook in de zelfbestuursverordening, heeft de resident nog aangebracht bij besluit van 15 December 1910. Ook voor dit gebied houdt de regeling zich niet met de dorpsrechtspraak bezig, die hier toch voorkomt.

Ofschoon alle wettelijke regelingen haar negeeren, neemt de Bali en desa-rechtspraak op het eiland Bali nog een belangrijke plaats Lombok.

in. Alleen de hoogere inheemsche rechtspraak is er gehand- haafd en geregeld bij gouvernementsvoorschriften, neergelegd in de kroonordonnantie van S. 1882 No. 143 i. v. m. S. 1883 No. 4, gewijzigd bij de kroonordonnanties van S. 1883 No. 42 i. v. m. S. 1883 No. 167, van S. 1906 No. 74 i.v.m. S. 1906 No. 355, van S. 1908 No. 90 i. v. m. S. 1908 No. 625 en van S. 1910 No. 226, bij de ordonnanties van S. 1910 No. 640 en van S, 1916 No. 164 en laatstelijk bij de Invoeringsverordening

(40)

Strafwetboek (algemeene maatregel van bestuur van S. 1907 No. 497). Zij geldt voor de inheemsche bevolking in de af dee- lingen Boeleleng en Djembrana en in de onderafdeelingen Badoeng, Tabanan, Gianjar en Kloengkoeng van de afdeeling Zuid-Bali, voor zoover die bevolking den Hindoe-godsdienst belijdt, en voorts voor de den Hindoe-godsdienst belijdende Indonesiërs in het gouvernementslandschap Karangasem onder zekere voorwaarden, die in hoofdstuk II ter sprake komen.

Bovendien bestaat er in Karangasem, zooals blijkt uit de slotwoorden van art. 1 lid 2 van S. 1916 No. 164, nog een inheemsche rechtspraak door de eigen rechters van het land- schap, in stand gebleven op grond van de bijzondere ver- houding van het landschap jegens het gouvernement van Nederlandsch-Indië. Het is nl. het eenig nog overgebleven gouvernementslandschap. Moet in de zoogenaamde zelfbe- sturende landschappen de Indische regeering, ondanks de uit- gebreidheid veelal van haar bevoegheden, het voortbestaan van zulk een landschap als zelfbestuur eerbiedigen, zoodat dus inlijving ervan bij het gouvernementsgebied alleen mag plaats hebben krachtens wilsovereenstemming van het gou- vernement met het zelfbestuur, het leven van een gouverne- mentslandschap is afhankelijk alleen van de Indische regeering, die bevoegd is te allen tijde eenzijdig tot inlijving over te gaan. (Zie Regeerings-almanak voor Nederland-Indië 1918, D. I. blz. 121 noot (1)).

Eenigszins anders ligt de zaak in de afdeeling Lombok van de residentie Bali en Lombok. Of er dorpsrechtspraak voor- komt, Weet ik niet; in ieder geval is zij er niet krachtens gouvernementsbepalingen gehandhaafd en geregeld. Wat de hoogere inheemsche rechtspraak betreft, moeten wij in het oog houden het verschil in afkomst en godsdienst van de beide bevolkingsdeelen. De kroonordonnantie van S. 1895 No.

186 i. v. m. S. 1896 No. 124 (gewijzigd bij de kroonordon- nanties van S. 1898 No. 251. van S. 1903 No. 430 en van S.

1910 No. 226 alsmede bij de Invoeringsverordening Strafwet- boek van S. 1917 No. 497] bepaalt in artikel 1 : „Ter ver- zekering van eene behoorlijke rechtsbedeeling onder de in het genot harer eigene rechtspleging gelaten inheemsche bevolking der afdeeling Lombok (Bali en Lombok), voor zoover zij den Hindoegodsdienst belijdt, worden vastgesteld de volgende bepalingen." Deze verordening regelt dus alleen de inheem- sche rechtspraak voor het Hindoe-Balineesche deel der in- heemsche bevolking ; zij handhaaft haar niet, doch neemt de bestendiging als een feit aan. Een wetsbepaling waarin deze handhaving uitdrukkelijk is neergelegd, ben ik nooit tegenge- komen. Ook de Indische wetgever schijnt dus hier de feiten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De maatschappij zooals die op Java leefde, was van geheel ander karakter dan die in Engelsche gebieden, zooals de Straits, Burma, India; hetzelfde verschil

Wanneer recente en historische gegevens specifiek voor een bepaalde vissoort worden opgevraagd om in de databank te kunnen inbrengen, kunnen andere fiches worden gebruikt waarop ook

Prevalente patiënten lijken niet te zijn meegenomen in de berekeningen, terwijl deze wel voor deze behandeling in aanmerking zullen komen als het middel voor vergoeding in

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een