• No results found

Palestina in de eerste maanden van 1940

In document De kwestie der Falkland-eilanden (pagina 147-161)

DOOR

GEORGE NYPELS.

I.

Het beknopt overzicht van het verloop der politieke gebeurte-nissen in het afgeloopen j a a r zal ik dit maal slechts over de eerste vier maanden geven1). In Mei heeft de heksenketel alle gebeurte-nissen, waarbij Duitschland en Engeland betrokken zijn, en ook die, waarmede het Jodenvraagstuk gemoeid gaat, op zoodanige wijze aan het bruisen gebracht, dat het aandeel van, en voor, en in, en om Palestina niet meer afzonderlijk, los van den grooten strijd, weer te geven is. Daarom sluit ik niet alleen dit overzicht af bij bet tijdstip van den grooten opmarsen van de Duitsche legers in westelijke richting, maar beëindig ik nu hiermede ook de Palestina-reeks, die ik sedert het daar doorzetten van de Joodsch-Arabische wanordelijkheden in 1937 jaarlijks had ver-volgd.

Hiermede is niet gezegd, dat Palestina vóór Mei van de oorlogs-bedrijvigheid niets gemerkt zou hebben. Het tegendeel zelfs is in ruime mate het geval geweest.

De bladen meldden in de eerste dagen van 1940, dat de totale uitvoer van het afgeloopen seizoen (dus in 1939) 685.103 kisten citrusvruchten, meest sinaasappelen, had bedragen, tegen 1.552.339 kisten in hetzelfde seizoen van 1938, een achteruitgang met meer dan 50 pCt. De oorzaak hiervoor werd grootendeels ge-zocht in de onveiligheid ter zee en de ook door andere redenen A'erbroken gemeenschap met voormalige afnemers.

Deze vermindering werkte verder op tal van economische fac-toren in en veroorzaakte een ongekend hoog cijfer van werk-loozen. W a r e n in het voorafgaande jaar geregeld Joodsche

emi-3) Over 1939 zie O. I. G. 1940, blz. 193.

10

146

granten, met certificaten van het Palestijnsche landverhuizers-departement, uit de Donaulanden, het vroegere Tsjecho-SIowakije en Duitschland in groot aantal toegelaten, nu werd weer op be-perking aangedrongen. Verspreid werd het bericht, dat strenge maatregelen genomen zouden worden tegen pogingen om toch vluchtelingen binnen te smokkelen. Dit schrikte echter niet op afdoende wijze af. De commandanten der smokkelschepen kregen gevoelige straffen. De ongenoode gasten werden naar concentratie-kampen gebracht, waar zij echter op den d u u r toch niet konden blijven. De werkloosheid onder de Joden werd intusschen een steeds meer pijnlijke kwestie. In de zitting van den nationalen Joodschen raad te Jeruzalem, deelde de voorzitter, Ruthenberg, in het begin van het jaar mede, dat de regeering een half millioen P. ter beschikking had gesteld voor openbare werken, die aan velen arbeid zouden geven. De Joodsche werkloozen hadden in het laatste kwartaal van 1939 45.000 P. aan ondersteuning ont-vangen. Hiervan kwamen 10.000 van de regeering, 15.000 van het Joodsche agentschap, de rest van de w e r k l o z e n f o n d s e n .

Die werkloosheid bracht, zooals gezegd, ook een rem aan den drang, die onophoudelijk van Joodsche zijde was geuit om meer Joden toe te laten, in de hoop, eenmaal te k u n n e n komen tot een nummerieke meerderheid in het Joodsche tehuis. Hiervan is het echter nog ver af, al zijn er reeds 247 landbouwkolonies. De statis-tiek toch van het Joodsche agentschap gaf als cijfers van 1939:

bijgekomen 49.500 Joden, einde van het j a a r 477.500. De Ara-bische bevolking telde 1.150.000 zielen, zoodat de Joden 32 % uit-maakten, zooals ik in het vorige overzicht reeds meldde1).

De stemming, die van Duitschland uit tot ver buiten dit land merkbaar is tegen het Jodendom, deed haar inwerking ook in Palestina gelden. Zij kwam daar aan verzachting der tegenstellin-gen ten goede.

In een rede, waarmede de Britsche hooge commissaris, Sir Harold Mac Michael, 1940 officieel inzette, sloeg hij verschillende noten aan, die meer te beteekenen hadden dan gelegenheidszinnen.

Z. Exc. had leidende personen uit verschillende deelen van Palestina uitgenoodigd naar Jeruzalem te komen. Burgemeesters, de hooge geestelijkheid, hoofdfiguren in den Joodschen Nationalen Raad en de Jewish Agency, Arabische notabelen, e.d. De hoo»e commissaris wenschte er uiteenzetting van te geven, welke be-stemming de regeering toedacht aan de driekwart millioen P., welke andermaal beschikbaar werden gesteld nu ter bestrijding van de werkloosheid. De citrusnijverheid was geknakt en de

huis-l) D. I. G. 1940, blz. 216.

147

industrie leed in groote mate door gemis aan de grondstoffen, die van buiten moeten komen. De 750.000 P. vormen een uitgave in-eens, voor een jaar, zij zouden in hoofdzaak aan gemeentebesturen en publieke lichamen als leeningen worden verstrekt tot het uit-voeren van publieke werken, die reeds lang in het voornemen lagen.

De regeering vond vrijheid dezen maatregel te nemen, daar de inkomsten der schatkist ruimer waren gaan vloeien, niettegen-staande de eischen door den oorlog opgelegd. Zij ziet hierin een bewijs, dat de Palestijnsche economie op gezonden grond berust.

De middelen, die de regeering beschikbaar kon stellen, waren echter niet toereikend om een leening van nogmaals ongeveer eenzelfden bedrag aan de citrusindustrie op langen termijn te ver-leenen, ter aflossing van korte en dure credieten, èn een crediet ter ontwikkeling van het Hulegebied, zooals dit gevraagd was. 't Is waar, hierdoor zou de industrie meer rechtstreeksch versterkt worden en de werkkrachten zouden op den langen d u u r meer arbeid kunnen vinden, m a a r nu de regeering kiezen moest, gaf zij voorkeur aan het spoedig omzetten van een zoo groot mogelijk deel der gelden in arbeidsloon.

Het was eenigszins verrassend den hoogen commissaris bij het vermelden der verbetering in de Joodsch-Arabische betrekkingen duidelijk zekere reserves in acht te hooren nemen. Het verbeteren der in menig opzicht hinderlijke tegenstellingen behoorde steeds tot de idealen van den bewindsman en nu scheen hij tegen voor-tijdig optimisme te willen waarschuwen.

II.

De betrokkenen bij de citruscultuur berustten niet, zonder meer, bij de beslissing, welke door den hoogen commissaris was mede-gedeeld. In Petach Tikwah, de oudste Joodsche kolonie, niet ver van Tel-Aviv, werd een groote openbare vergadering van bezitters van sinaasappeltuinen gehouden, waaraan zoowel Joodsche als Arabische plantagebezitters deelnamen, onder welke er ook waren uit plaatsen, die een half j a a r te voren nog centra van terroris-tische bedrijvigheid waren. De conferentie stelde zich ten doel te beraadslagen over de gevolgen der bestaande crisis en over daar-tegen te nemen maatregelen. De redevoeringen werden in het Arabisch en het Hebreeuwsch vertaald. Men verlangde van de regeering financieelen steun, niet alleen om de loopende credieten van den laatsten oogst te financieren, waarvoor de banken nu geen geld wenschten te verstrekken, en ter omzetting van de be-staande credieten op korten termijn en hooge rente in credieten

148

op langen termijn en matige rente, maar ook tot opheffing of ver-laging der hooge grondbelasting en toekenning aan Palestina van de Britsehe imperial preference, die voor het fruit uit dit Volkenbondsmandaatland niet gold. De bijeenkomst besloot een delegatie, bestaande uit 7 Joden en 7 Arabieren, naar den hoogen commissaris te Jeruzalem te zenden.

Na de conferentie bood een der Joodsche notabelen van Petach Tikwah den deelnemers een grooten maaltijd in Oriëntaalschen t r a n t aan. Teekenend voor de goede stemming was zeker wel, dat de Arabische burgemeester van Jaffa den wensch uitsprak voort-aan niet meer van Joden en Arabieren te spreken, m a a r van Palistinenzers ; een rede, waarvan geen nawerking te bespeuren is geweest, m a a r die daar toch insloeg.

De Britsche hooge commissaris ontving de delegatie ; het onder-houd duurde twee uur. Het werd waarschijnlijk geacht, dat van de regeering in Londen althans gedeeltelijke vervulling van de geuite verlangens zou zijn te verkrijgen.

Intusschen werden in Palestina op ander gebied ook verschil-lende maatregelen genomen, die gevolgen waren van de ingetreden verbetering in de verhoudingen. De curfew — het verbod van zich op aangegeven uren van avond en nacht buiten zijn woning te be-vinden — werd voor verschillende plaatsen, waar het nog gold, opgeheven, voor andere getemperd. Aan uitgewezenen werd toe-stemming gegeven naar Palestina terug te keeren, zoo aan Foead Saba, secretaris van het z.g.n. Hooge Arabische comité, en aan Alfred Bock, actief lid van dit comité, die sedert 1937 buitens lands moesten blijven. Postkantoren en andere officieele diensten, die op eenige plaatsen, ten gevolge van de terreur, gesloten waren, werden geleidelijk weer heropend. Het hier en daar gestaakte spoorwegverkeer k w a m weer overal in gebruik, de auto's traden hiermede in scherpe concurrentie. Vermelding verdient stellig ook de vrede tusschen Droezen en Arabieren. Op het Carmelgebergte, in de b u u r t van Haifa, zijn nederzettingen van Droezen, de stam, die den Franschen in Syrië zooveel moeilijkheden bezorgd heeft.

Die Droezen in Palestina waren tijdens de terreur, nog meer dan de Joden, m i k p u n t van de Arabische kwellingen geweest. Dit ging zóó ver, dat de Droezen er over dachten h u n grond te verkoopen en over de grens naar Syrië te verhuizen. De regeering stelde alles in het werk om dit wegtrekken te voorkomen en dat was nu, dank zij de verbeterde algemeene stemming, gelukt.

Er k w a m nog een omstandigheid bij, die de verwachting kon steunen, dat de rust een blijvend k a r a k t e r zou aannemen.

Engeland had in het gebied, dat het Nabije of Naburige Oosten

149

wordt genoemd, een sterke militaire macht. Van deze was dooi-de terreur een groot dooi-deel in Palestina gestationeerd.

Nu het moederland zijn weerbare mannen maar al te zeer noodig had was Londen er toe gekoiuen een beroep te doen op de strij-ders die Australië en Nieuw-Zeeland ter beschikking wilden stellen om de macht in het Nabije Oosten te komen versterken.

Ook uit Britsch- en Fransch-Azië kwamen troepen. Nog in de eerste helft van Februari brachten de schepen de vreemde gasten aan 1 1 .

Voor h u n n e verdeeling over Egypte en Palestina en de legering werden besprekingen gehouden, w a a r a a n o.m. de jonge koning Faroek van Egypte, die het opperbevel over alle Egyptische strijd-krachten had,' de Fransche generaal Weygand, de opperbevel-hebber van de Britsche strijdmacht in Egypte Sir Archibald Wavell, de opperbevelhebber der Britsche Middellandsche Zee-vloot, alsmede hooge Fransche marine-autoriteiten deelnamen.

Het eerste contingent Nieuw-Zeelanders werd in een k a m p in de Egyptische woestijn gelegerd om te acclimatiseeren. De Austra-liërs" werden n a a r Palestina gezonden, waar drie kampen voor hen waren ingericht. Overal langs het Suezkanaal tot de oases in de woestijn werden strijdkrachten gelegerd om getraind te wor-den; de Australiërs waren, zoo werd verzekerd, reeds goed ge-oefend. Australië zou zelf voor de bewapening en alle voorzienin-gen zorvoorzienin-gen. Het betrof dadelijk 48.000 man, welk aantal tot 90.000 zou aangroeien. Naar men vernam, lag 't in het voornemen de Egyptische troepen in h u n land te laten blijven, voor de bewaking-der bases, de kustwacht, luchtverdediging, patrouilleering in de woestijn enz., terwijl vooralsnog de Britsche strijdmachten, als-mede de Fransche, waar noodig, in actie zouden treden.

Aan dit alles werd een, in krijgsaangelegenheden ongewone, ruchtbaarheid gegeven, die de onderstelling deed opperen, dat men wel wilde, dat de beteekenis van deze versterking op de tegenpartij in Europa en ook op hen, die over hervatten der op-roerige beweging in Palestina mochten denken, diepen indruk zou maken. Anthonie Eden, minister voor de Dominions, die ge-zorgd had ter plaatse te zijn, k w a m den 14en F e b r u a r i per vlieg-tuig uit Cairo in Palestina aan, met de bedoeling de drie Austra-lische kampen te bezoeken.

Troepenwisseling was in Palestina geen ongewoon verschijnsel, maar Australiërs, in grooten getale, dat riep de bijzondere aan-dacht op. De Britsche autoriteit meende hiervan dan ook nadere verzekering te kunnen verwachten van de gunstige stemming.

Nu k w a m Londen roet in het eten werpen.

150 III.

De regeering in Engeland deed de vriendschappelijke verhou-ding der Arabische en Joodsche partijen in Palestina in eens weer te loor gaan, en daarmede laaide de bemoeizucht van hen, die buiten dat land als pleiters voor de Jodenzaak optraden, ook weer dadelijk in volle vlam op.

Den 28en Februari kwam een reglementeering met daarbij be-hoorend Witboek, aan de Palestina-politiek gewijd, uit de lucht vallen, een strenge beperking van de vrijheid tot het koopen van grond door Joden van Arabieren.

In een klein deel van het gebied, een kustvlakte van 10 tot 15 K.M. breed, tusschen het Arabische plaatsje Tanioera, ten Z. van Haifa, en het Joodsche dorp Gedera, ten Z. van Rehoboth, zullen grondtransacties aan geen beperking onderworpen zijn. Eveneens zal dit het geval zijn in alle stedelijke gebieden. In een andere strook, een deel van Galilea en een deel van Einek Jezreel, met nog eenige kleinere gebieden, is het verkoopen van grond door Arabieren aan Joden veroorloofd, met toestemming van den hoogen commissaris, b.v. om een agrarische ontwikkeling te be-vorderen, die aan Joden en Arabieren ten goede komt, of ter af-ronding van bestaand bezit. Verreweg het grootste deel van het land, in het bijzonder alle berggebieden en het zuiden, worden voor grondtransacties gesloten. Een vrij gebied wordt nog behou-den in de woestijn ten Z. van Bersjeba tot aan de Golf van Acaba.

Om aan de maatregelen zooveel doenlijk het k a r a k t e r van een anti-Joodsche bedoeling te ontnemen, werd het koopverbod niet tot de Joden beperkt, m a a r tot alle kooplustigen, met uitzondering van de Palestijnsche Arabieren. Aan die omschrijving werd echter door niemand veel waarde gehecht.

Zoodra de inhoud der nieuwe aankondiging in Palestina be-kend werd bleek, dat de verbroederingsstemming meer een uiter-lijk vertoon dan een diep doorgedrongen gevoel was geweest. De beteekenis van de citrusheeren was zeker niet te miskennen, maar zij bestreek toch niet het geheele Jodendom en voor zoover zij tot berusting onder de werkloozen had vermogen bij te dragen in het vertrouwen op een terugkeer van betere tijden, kwam de afkondi-ging van de Londensche beperking nu dien werkloozen alle hoop ontnemen. In groote tegenstelling met de zelfbeteugeling, welke de Joden zich hadden opgelegd, braken t h a n s dan ook in verschil-lende deelen van Palestina onlusten los. Het ging tegen de Ara-bieren, tegen de Engelschen, tegen de ambtenaren. Het was hiel-en daar of de ingehoudhiel-en hartstocht dhiel-en verlorhiel-en tijd wilde

in-151

halen. Belhamels vonden gemakkelijk ntedeloopers. De politie kon den te verrichten arbeid niet alleen meer af, troepen moesten op-treden. Spoedig werd gesproken van enkele dooden en van meer-dere honderden gewonden. In Jeruzalem en Haifa moest de curfew weer afgekondigd worden. Post- en telegraafkantoren werden weer gesloten. Het treinverkeer werd beperkt. Van Joodsche zijde riep men tot niet-toegeven op. In de sinagogen werden godsdienst-bijeenkomsten gehouden. Dagbladen verschenen met een rouw-band. Winkels bleven gesloten.

Bij een aankondiging van het voornemen der regeering, reeds in Mei 1939, was uitgelekt, dat Londen van oordeel was, dat men den tijd aangebroken achtte om aan een beëindiging van de verdere uitbreiding van den Joodschen kolonisatie-arbeid in Palestina te denken. En dat, terwijl tot kort te voren nog plannen beraamd werden om de immigratie met tienduizenden per j a a r

toe te laten.

Prof. Dr. Chaim Weizmann, de voorzitter van de Jewish Agency for Palestina, had tijdens een tournee in Amerika, toen hij toch al wist van de citrus-crisis, nog gezegd :

„Met betrekking tot de oeconomische situatie in Palestina zou het nationale kapitaal nu in de bres moeten treden, daar particu-lier kapitaal niet langer in dezelfde mate kan opereeren als vroeger. Het is dringend noodzakelijk alle krachten in te spannen om een ononderbroken toestroomen van Joodsche immigranten naar Palestina binnen de oeconomische grenzen van het land te handhaven en te bespoedigen. Palestina is in staat gedurende vele jaren 50.000 immigranten jaarlijks op te nemen, zonder zijn oeco-nomische structuur of de belangen der andere bewoners te bena-deelen. Geen ander land ter wereld kan den Joden zonder vader-land zulk een toezegging doen".

Daargelaten in hoever dit juist gezien was, was 't het geloof, waarop de Joden bouwden.

De aankondiging van 9 à 10 maanden geleden scheen, door de crisisgebeurtenissen, in het vergeetboek geraakt en nu kwam plot-seling' weer een naar voren brengen ervan in verscherpten vorm.

Van Arabische zijde was men ook niet onvermengd enthousiast.

Men zag wel in, dat de bedoeling van de regeering een bescherming was van de te zwakken onder de Arabische eigenaren van gronden, zoo was ook het in Mei 1939 bekend gemaakte voornemen opge-vat, m a a r men moest de beteekenis van de crisis toch niet ont-kennen. De kans, dat nu overdracht van grond in belangrijke mate zou geschieden, was veel geringer geworden en voor zoover die overdracht toch mocht gebeuren, kon dit tot vermindering van werkloosheid leiden. Nasjasjibi, een der woordvoerders,

152

drukte dit zoo u i t : met het uitvoeren van den maatregel is ge-draald, totdat het beter ware geweest hem onuitgevoerd te laten.

Er werd ook een in gewijzigden vorm terugkomen op het ver-deelingsplan van 1937 in gezien. W a t toen als verdeeling van Palestina in drie van elkander politiek onafhankelijke gebieden was aanhangig gemaakt, trachtte, zoo zeide men, de regeering, die dat plan noode prijs gegeven had, nu te bereiken door een ver-deeling, die de deelen staatkundig niet van elkander scheidde, m a a r toch het Heilige land plaatste tusschen een Joodsch en een Arabisch gebied.

Chamberlain kondigde den 29en Februari in het Lagerhuis aan, dat de Palestina-kwestie daar den 6en Maart aan de orde zou komen, dan zou een motie, door de labour-partij ingediend, be-handeld worden.

IV.

Het Engelsche lagerhuis heeft dan (5 Maart gedebatteerd over het besluit der regeering om 't verkoopen van land door Arabieren aan Joden in zekere deelen van Palestina te verbieden of te be-perken.

Namens de Labourpartij heeft Noel Baker een motie van afkeu-ring ingediend, waarin wordt gezegd, dat de op 28 F e b r u a r i door het ministerie van Koloniën aangekondigde politiek „onvereenig-baar is met de bepalingen van het mandaat en niet op het gezag van den Volkenbondsraad steunt".

Baker betoogde, dat de Joden in Palestina het voor Arabieren beschikbare landoppervlak niet hadden verminderd, doch dat in-tegendeel door hun bebouwing hadden vergroot en daarbij de mogelijkheid om een grootere bevolking te huisvesten aanzienlijk hadden doen toenemen. In den laatsten oorlog waren de Joden zeer sterk. Zij hadden grooten invloed in vele landen. Wij hebben h u n hulp gewenscht. Om die hulp te verkrijgen hebben wij de ver-klaring van Balfour ontworpen. Thans zijn de Joden een zwak en opgejaagd ras. Tienduizenden, misschien honderdduizenden zijn reeds ondergegaan. Hun bezittingen zijn hun ontstolen en vernie-tigd en omdat h u n invloed verdwenen is, durven wij deze schande-lijke daad thans te plegen.

Baker verklaarde verder, dat MacDonald, minister van Kolo-niën, door zijn politiek ernstig het geloof van andere naties in ons woord schokt en den Volkenbond en dit Huis bedreigt met een niet te rechtvaardigen minachting.

MacDonald zeide in zijn antwoord te betreuren, dat deze contro-verse moest worden opgeworpen in den huidigcn kritieken tijd.

153

Hij verzekerde, dat, indien het mogelijk zou zijn geweest een stevigen en gezonden vrede in Palestina te handhaven door een politiek van „meesterlijke werkeloosheid", hij volkomen bereid zou zijn tot niets te doen.

Ik geloof en ook de regeering gelooft, dat de politiek, waartoe wij hebben besloten, essentieel i s : 1. voor de handhaving van een goede en onpartijdige regeering in Palestina en 2. om ons m staat te stellen onze strijdkrachten te mobiliseeren en voort te gaan tot een overwinning in den oorlog tegen Duitschland.

Ten aanzien van de bewering, dat de regeling in strijd zou zijn

Ten aanzien van de bewering, dat de regeling in strijd zou zijn

In document De kwestie der Falkland-eilanden (pagina 147-161)