• No results found

De West-Indische Compagnie en de Amsterdamsche Grachten

In document De kwestie der Falkland-eilanden (pagina 83-94)

DOOR

Dr. W. J. KOPPIUS.

Kan voor het tegenwoordige en toekomstige Nederland iets door het voorgeslacht zijn overgeleverd, dat een beter levend stadsbeeld van onvergelijkelijke schoonheid heeft opgeleverd, nog overeenkomende met den tijd van het ontstaan, dan het geheel der stadsgrachten van de hoofdstad? Is wel ergens ter wereld een stad te vinden, waar het geheel van het verleden zoo zuiver en schoon is overgeleverd als in Amsterdam? In welk jaargetijde een toerist h a a r bezoekt, in den zomer of in den winter, hij zal ge-boeid zijn door het groen der boomen, èn in den bladerloozen tijd door het sierlijke beeld der huizen, die de 17e en 18e eeuwsche bewoners hier hebben laten bouwen.

„Over smaak valt niet te twisten". Zoo schrijft J. de Meyer') de schoonheid der grachten toe, vooral aan deze zelf, de bruggen en de boomen. De fraaie oude woningen m a k e n o.i. er ook deel van uit, vormen er een drieëenheid mee. Wij meenen aan het ge-heel niets af te k u n n e n doen. Ons voorgeslacht heeft met de drie grachten ons een schitterend geheel overgeleverd. Oude boomen kunnen bovendien gemakkelijk worden vervangen, zooals aan de oneven zijde van de bocht der Heerengracht heeft plaats gevon-den, fraaie huizen zijn wel te bederven, moeilijk betere er voor in de plaats te stellen.

Hoe dankbaar men Beilage mag zijn voor den lateren uitleg van de stad, deze doet geen afbreuk aan de geometrisch aange-legde grachten. Het is niet te verwachten, dat ooit zooveel ver-mindering van schoonheidszin zal optreden, dat iemand, die het uitkomende zoekt, hier onverschillig langs gaat. Wij staan hier

•'ds voor de werken van Rembrandt, die ons zijn overgeleverd

*) Architectlira, No. 47, 1940.

1

6

82

voor eeuwen. Is ooit een stem opgegaan, die in afkeurenden zin zich er over heeft uitgelaten?

De grachten, die wij op het oog hebben, zijn de Heeren- en Keizersgracht - - minder de Prinsengracht. Alle drie beheer-schen het stadsbeeld. Het zijn de eerste twee, waarlangs de wel-gestelde kooplieden h u n woning kozen. Een buitenverblijf in de provincie of aan de Vecht, mocht h u n nog bovendien vergund zijn voor die tijden, die h u n rust en het genoegen van het buiten-leven verschaften, m a a r hier hadden zij h u n werkkring te zoeken.

Wij k u n n e n den 17e eeuwers niet d a n k b a a r genoeg zijn voor hetgeen zij voor zichzelf, m a a r ook voor de verre toekomst als bouwplan schiepen, dat de halve m a a n van Amsterdam zoodanig vastlegde, dat deze allen nog imponeert.

De grachten zijn eerst bebouwd geweest zonder de boomen, die uit de 18e eeuw dateeren. Toen heeft het oude stadsdeel, dat er van voorzien was, de behoefte aan boomen, ook in het nieuwe deze schoone bekleeding mede aangewezen.

W a t wij nu na twee en drie eeuwen aantreffen, lokt ons nog evenals de bewoners, die den bouwmeesters het werk verschaf-ten. Hoewel de namen dier eerste bewoners ons nog wel bekend zijn, evenals het beeld der woningen uit dien tijd, door het boek van Gaspar Philips1), die ze alle heeft geteekend, zoo geldt dat niet van alle bouwmeesters. Eenigen zijn ons in het algemeen overgeleverd, doch het laat zich denken, dat gevels, die nogal uitkwamen, ook door anderen gemakkelijk werden overgenomen.

De oudste en vermaardste was Hendrick de Keyser, 1565—1621, o.a. bekend door het huis van Hans van Wely, van 1616, met sierlijk beeldhouwwerk2)- Mogelijk heeft dat huis aanleiding ge-geven tot den stijl der topgevels, d a a r n a in één formaat toege-past aan de smallere, m a a r ook aan de breedere huizen. Misschien dat Hendr. de Keyser's zoons: Pieter, Thomas en ook Willem, stadssteenhouwers, daar verder meer deel aan hebben gehad.

Hij zelf, de stichter van het praalgraf van Willem den Zwijger te Delft, van het Stadhuis aldaar, en in Amsterdam van de Wester-kerk, is evenwel meer als beeldhouwer bekend geweest.

Naast hem moet genoemd: Jacob van Campen, 1595—1657, beroemd door het wereldwonder, door Vondel bezongen, nu het Koninklijk Paleis.

!) P l a a t w e r k van alle gebouwen a. d. Keizers- en de Heerengrachten der stad A m s t e r d a m . In de j a r e n 1768—'71 geteekend en in 't koper gebracht door Caspar P h i l i p s , J a k o b ' s Zn. Overgedrukt en toegelicht door E. van Houten in 1922, inspecteur bij h e t Gem. Bouw- en W o n i n g t o e z i c h t .

2) Dr. E. N e u r d e n b u r g , Hdr. de Keyser, p . 67.

»

83

Van zijn woonhuizen zijn bekend het Kooymanshuis, voor den schatrijken Balthazar Kooymans gebouwd, nu Hoogere Burger-school aan de Keizersgracht en andere huizen, die later zijn afge-broken. Behalve het Stadhuis in Amsterdam, bouwde hij het Paleis aan het Noordeinde te Den Haag en de Oranjezaal'in het Huis ten Bosch aldaar. Hij werkte samen met Pieter Post aan het Maurits Huis. De laatste heeft ook voor J o h a n Maurits ontwer-pen voor Nederlandsch Brazilië gemaakt. Het is echter niet be-kend of hij zelf daar ook heeft vertoefd.

In de derde, en in dezen meest werkzame plaats, noemen wij Philip Vingboons (1607 of '08 geboren te Mechelen) —1675. Hij was hier vooral werkzaam van 1637—'69, o.a. als bouwer van het Trippenhuis en hij ontwierp ook een gevel voor een nieuw Stadhuis. Hij was de eerste, die de stoep wegliet, m a a r aan de breede huizen, aan weerszijden van de deur een lantaarn liet be-staan en vele reliëfs aanbracht.

Behalve de drie hoofdpersonen, die, vooral de eerste twee, aan bouw- en beeldhouwkunst in de Gouden Eeuw een onge-wonen luister bijzetten, hebben wij naast hen, voor de woon-huizen langs de grachten waarschijnlijk nog te noemen: Arent v.

's Gravezande, Bartholomeus Drijfhout, Willem de Keyser, Hdr. zn., Daniël Stalpert, Steven Vennecool, Adr. Dorsman e.a.

Daar veel beeldhouwwerk noodig was, werd door de geschoolden gewerkt aan de „Stads Steenhouwerij" of „Steentuyn" op den Groenburgwal aan den Amstel ').

Het behoeft geen betoog, dat vele dier fraaie woningen ons nog bij het binnentreden niet teleurstellen. Die het daarentegen we]

doen, trekken ook door den gevel niet de aandacht. Men vindt zelfs, als men ze zoekt, uit dien tijd wel woningen, die door h u n onbeholpen inrichting, ultra-antiek zijn en wel eens zijn ontstaan door twee bijeengevoegde perceelen, waardoor vele kamers zijn gecreëerd, met weinig licht, die door een trapje op en af moeten worden betreden, woningen, die ons doen verdwalen en wel allerminst aan een modern huis herinneren, waarin men bijna in den blinde den weg vindt. Een cabinet b.v., dat noch door een raampje, noch door een luchtkoker, in verbinding staat met de buitenlucht, m a a k t het huis nu vrijwel onbewoonbaar. Dit is wei het eerste waarin bij restauratie moet worden voorzien. Uit de 17e eeuw zijn zulke woningen nog te vinden, met lage kamers, waarvan aan het front de ramen soms doorloopen, zoodat die van twee verdiepingen enkel gescheiden zijn door een tusschen-gelegen gebalkten vloer. W a s de woning beneden voor winkel

r) Dr. E. N e u r d e n b u r g , Hdr. de Keyser, p . 91.

84

ingericht, dan kon men toch van de belétage den toegang in het oog houden. Om het nut en het niet hinderlijke uiterlijk, is zoo-iets wel weer bij restauratie aangebracht, zoo b.v. No. 201, O. Z.

Achterburgwal1)- Indertijd zag men o.a. aan de Oude Schans, van de 17e eeuw af tot nu toe, nog steeds volop in leven en beweging, woningen met een boven- en onderdeur. Voor het aannemen van bestelde zaken was het openen van de bovendeur voldoende, voor binnenlaten van een bezoeker werd de geheele deur ont-sloten. Aan zoo'n huis vond men dikwijls een paar mistbanken, noodigend tot een gezellig praatje in den zomer.

Wij stappen van die perceelen af, om naar de fraaiere wonin-gen aan de grachten terug te keeren. Het zijn toch deze, die nog met genoegen bewoond worden, of voor zaken zijn ingericht, hypotheekbanken, procureurs- of notariskantoren, enz., enz., die dus nog even levend zijn overgegaan in andere handen. Zooals in de 17e en 18e eeuw" de „City" in het centrum en het noordelijk deel van de grachten lag, de zakenlieden echter aan het zuidelijk deel daarvan woonden, zoo is nu de „City" juist daar gelegen en de bewoners vindt men in de „Uitbreiding Zuid", of rondom de hoofdstad als forensen, in Bussum, Hilversum, Haarlem, Aerden-hout, enz.

Ten Noorden van de Leidschegracht (ten opzichte van de Heeren- en Keizersgracht, een radiale waterloop), zijn huizen gebouwd van beperkte breedte. Zij boeien ons nog zeer door het teekenachtig en levendig cachet en zijn door ons niet bekende, m a a r voor stedebouwkundige architectuur gevoelige naturen ge-bouwd, o.a. 280 Heerengracht: het Kloekhuys (zie later).

Het ligt wel voor de hand, dat vele van deze woningen, die voor een deel met h a a r interessante topgevels, door de eeuwen heen, voor latere geslachten bewoonbaar zijn gebleven, dit te danken hebben aan het feit, dat zij inwendig heel wat veranderingen ondergaan hebben en dan nog niet alle gemakken konden bezitten van moderne woningen"). De topgevels vindt men ook aan de zuidelijke grachten terug, die, juist met de woningen van de acht-tiende eeuw een afwisseling geven, die zeer te waardeeren valt.

Toch is het opmerkelijk, dat in die noordelijke huizen geen families van buiten zich zijn gaan vestigen, m a a r de echte Amsterdammers ze levend hielden.

Zij mochten dan wel eens verhuizen — een bewoner van de hoofdstad heet het immers eens in de drie jaar te doen - - maar

l) J. M. v. Hardeveld, Architecture No. 38, 1940. Fig. 42.

=) A. Boeken, Bouwkundig Weekblad, Architecture Bouwen en r e s t a u -reeren in oud-A'dam, No. 36, 1940 en J. M. v. Hardeveld, A m s t e r d a m als Monument, Architectura, No. 38, 1940.

85

het zoeken van een andere woning werd toch in de b u u r t onder-nomen, waar men met den doorloop van de gezellige steegjes zoo goed was vertrouwd. Zoo meenen wij, dat naast het aantrekke-lijke gevelbeeld en de niet ongeschikte woning, ook de bewoners zelf voor deze gebouwen het h u n n e hebben bijgebracht. Een enkel huis mag als familiebezit wat hebben beteekend, voor het over-groote deel had de liefde voor oud-Amsterdam toch h u n onaf-wijsbare bekoring. De roem en de bloei van h u n woonstad werd van den beginne af hier voorbereid en wordt nog het krachtigst nagevoeld. W a s niet aan dit gedeelte van Amsterdam te danken de bloeiende zeevaart, die de stad haar grooten n a a m gaf en wier handel heel wat rijkdom aanbracht? Ging die meening niet ge-paard met aan dit geloof elders in de Vereenigde Gewesten, dat een Stadhouderlijke Regeering moest worden bewaard, omdat bijna altijd, van Maurits af, een Stadhouder het roer in handen had gehad en het aanzien had verschaft, dat ons in de wereld was toebedeeld? En gold dit in het bijzonder nog niet meer voor Amsterdam's burgemeesters, die eigenlijk evenveel, althans het voorname Holland, vertegenwoordigden, ook buitenlands?

Onderbewust, is hier zonder twijfel, voor de hoofdstadbewoners, wel iets dergelijks blijven hangen.

Wij hebben in hoofdzaak tweeërlei woningen te onderscheiden, die beide uit de Gouden Eeuw dateeren. De eene categorie omvat de gevels, tot 6 M. breedte, ook op andere plaatsen te vinden, m a a r toch veelal aan te treffen aan de grachten, ten N. van de Leidsche wel het meest. De topgevels zijn door h u n cartouche-werk, heel wat smaakvoller dan de ook toch gezochte trapgevels.

J a m m e r , dat in lateien tijd, de onderpui soms hinderlijk modern moest worden, ten behoeve van winkels. Men heeft wel eens voor restauratie of ombouw, een balklaag laten zakken of doen rijzen en daarmee het inkorten of „aanlengen" van ramen gepaard laten gaan, wat veel moeite gaf, m a a r ook succes bracht1)- Zoo werd een nieuwbouw verkregen, die boven den ouden uitging en pas-send in deze omgeving werd gedacht. Dat niet te gauw moet wor-den gesloopt, m a a r nog veel van een oud pand terecht is te bren-gen, laat van Hardeveld ons zien in fig. 42. D a a r een nieuwe stijl ons ontbreekt, om voortgang te hebben met die van de 17e en 18e eeuw, geeft het terugbrengen in een der vroegere, wel een behoor-lijke voldoening. Doch hierbij past de noodige voorzichtigheid en liefde voor oud-Amsterdam, opdat niet een onzinnige antiquiteit wordt geschapen.

Met de uitbreiding 2) der stad aan de zuidelijke grachten, is aan

") J. M. v. Hardeveld, Architecture No. 38, 1940.

-J Deze werd over verschillende j a r e n verdeeld, v. Ii. eind der 16e en 't midden v. d. 17e eeuw.

86

een keur uit dien tijd veel te danken. De steeds rijker wordende kooplieden konden hier kiezen voor een terrein ten behoeve van een ruime woning. O.a. vinden wij, dat Burgemeesteren en The-saurieren in 1668 in openbare veiling brachten 9 erven aan de westzijde der Heerengracht, tusschen de Leidsche- en de Spiegelstraat en 11 daarachter gelegen terreinen aan de Keizers-gracht. Nog wordt „de Bocht" als „het neusje van den zalm", uit die tijden genoemd en geroemd. Deze was het toch, waar bij voor-keur de „schatrijken" h u n paleizen lieten bouwen.

De keur, de bouwverordening, schreef voor: hoogstens 21 M.

breedte van den voorgevel en uitbreiding tot achter à 25 M. Door die keur werd een schitterende harmonie verkregen met de grachten zelf. W a a r later een grootere breedte of al te groote hoogte werd ondernomen, kwam er stoornis in de stadsbeeld-vorming, en zoo werd dikwijls een terugbrenging naar de oude keur, zoo mogelijk, ondernomen. Dat vele veranderingen, vooral ook aan den gevel, dezen niet verbeterden, is duidelijk waar te nemen aan de huizen van de Keizersgracht, tusschen die aan de Spiegel- en Vijzelstraat, van 620 tot 602, door Caspar Philips ge-teekend in de 18e eeuw en nog eens nagege-teekend naar het tegen-woordig uiterlijk door A. Boeken1). Maar ook ziet men, dat tege-lijk, naast het verlies van de kleine helft, het geheel het nog kan uithouden, mits geen schendende hand verder gaat verknoeien en ombouwen en daarmee het schoon gaat sloopen. Men wil nog wel eens de Gouden Eeuw te veel en de 18e te weinig toebedeelen.

Dat komt voor den bouw aan de grachten verkeerd uit. De winst in de 17e eeuw werd sterk voortgezet door die in de volgende, gaf ook denzelfden zin voor fraaie woningen.

Wij waardeeren de huizen uit de 17e eeuw eerder zooals zij nu tot ons spreken, dan zooals ze de oorspronkelijk eerste bewoners vrij zeker hebben bekoord. De levendige roode baksteen, met de vele lichte krullen en versieringen van zand en andere n a t u u r -steen, ook aan de deuren, zijn ons nu niet meer zoo begeerlijk, m a a r de jonge, krachtige, levenslustige, moedige, ja overmoedige natie had wToningen noodig, die met haar smaakgevoel overeen-komstig waren: kleurig en fleurig. De natuursteen, die moest worden aangevoerd, werd naast den baksteen gebruikt en zij gaven samen wel iets nobels, zooals ook aan de ontworpen gevels van Vingboons voor het Stadhuis is te zien. De later meer opge-treden bestorven kleuren echter, hetzij aan de natuur, hetzij aan de kunst te wijten, brachten het geheel iets rustigs, vooral ook als het overtollige lauwerwerk, zonder bezwaar, kon worden wegge-nomen.

') Architectlira, No. 30, 1940. Hel wezen van het schitterende stadsbeeld.

87

De tijdsomstandigheden hebben in de laatste eeuw niet mee-gewerkt voor het doen ontstaan van een fraaien nieuwen stijl.

Daarom te meer is het noodig a a n de oude stad langs de grachten de h a n d te houden. De „Uitbreiding Zuid", die vele bewoners heeft getrokken, heeft geen eigen stijl k u n n e n aanbieden.

De vermaarde topgevels vinden wij ook aan de breede huizen terug, daarnaast een overgang van de 17e tot de 18e eeuw, een overgang naar den Einpire-stijl. Wij kennen het uiterlijk dier huizen, merken er bij op, dat de kroonlijst soms beeldhouwwerk of een jaartal heeft en tot zelfs de schoorsteenen wel met reliëfs prijken. Naar de teekeningen van Caspar Philips, hebben heel wat figuren en beelden oorspronkelijk de huizen met die kroonlijsten versierd. Waarschijnlijk hebben zij aan ons klimaat geen vol-doenden weerstand k u n n e n bieden : zij zijn alle verdwenen. Boven steken al of niet een paar luikjes uit. Het dak eindigt plat, vlakke pilasters k u n n e n den gevel verfraaien, evenals versieringen boven de ramen. De lantaarns vervielen bij de goede straatver-lichting. Natuurlijk werden variaties, groote en kleine, naar be-hoefte W smaak van bewoner of bouwmeester aangebracht.

De oorspronkelijk kleine, in lood gevatte ruitjes, in kruis-kozijnen, lagen meestal diep in den gevel, om door luiken van buiten gesloten te worden. Deze verhoogden, toen men nog geen gordijnen voor de ramen had, m a a r wel over fraai bovenlicht, bij het beneden afsluiten dier luiken, had te beschikken, daar men niet op het uitzicht, m a a r alleen op het licht uit was, de interne intimiteit.

In het laatst der 17e eeuw reeds werd helderder glas in kleine, houten roedever deeling toegepast. Later volgden de groote ruiten, soms in ijzeren omlijsting en ten slotte de grootste, die de ge-heele breedte der r a m e n beslaan of halveeren. Pogingen om grootere ruiten w-eer door kleinere, 18e eeuwsche te vervangen, in de meening, dat het huisbeeld tot zijn oorsprong der 17e eeuw zou worden teruggebracht, k a n men als niet gelukt beschouwen.

Niet alleen is het gebruik van groote r a m e n voor de bewoners heel wat aangenamer — adres aan den teruggang door de over-plakking, nu in den oorlogstijd, met papierstrooken - - m a a r het uiterlijk is van buiten af ook voornamer, minder burgerlijk.

Afgezien van dien teruggang, zou men dus aan de bekleeding dei-ramen, als deze origineel zijn gebleven, ook den tijd van den huis-bouw k u n n e n bepalen.

(Slot volgt).

De kwestie der Falkland-eilanden.

In een onlangs gehouden rede heeft President Roosevelt o.a.

gezegd: „117 j a a r geleden erkende de Amerikaansche regeering de Monroe-leer als verdedigingsmiddel ten aanzien van de be-dreiging van dit halfrond door een verbond op het Europeesche vasteland. Inderdaad stond het al dien tijd niet aan een aanval van Europa of Azië bloot".

Duitsche bladen hebben, in de eerste dagen van dit jaar, de volgende geschiedkundige feiten in herinnering gebracht, die zich tot binnen het door Roosevelt vermelde tijdsbestek uitstrek-ken. Wij nemen deze feitenreeks hier over, die nog een aanvul-ling vormt van hetgeen De Indische Gids op blz. 44 van dit j a a r over de kwestie der Falkland-eilanden bevatte.

De eerste nederzetting op de Falkland-eilanden had in 1764 door de Franschen plaats, van wie de Spanjaarden ze in 1766 met alle rechten kochten. Een j a a r later bezetten de Engelschen het westelijke deel van de eilanden, waaruit zij in 1770 weer door de Spanjaarden verdreven werden. Deze maatregel leidde bijna tot een Spaansch-Engelschen oorlog. Om dien te vermijden ontruimden de Spanjaarden de eilanden in 1771. Tegelijkertijd beloofde echter Lord North, de Britsche Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken, ze later aan de Spaansche Kroon te doen teruggeven. Den 20sten Mei 1774 gaf Engeland ze inderdaad prijs.

Den 25slen October 1790 k w a m tusschen Engeland en Spanje de z.g.n. Soocka-Soundconventie tot stand, waarbij Engeland de be-staande bezetting van de Falkland-eilanden door de Spanjaarden erkende en zich verbond er geen koloniën aan te leggen. Sinds-dien stonden de eilanden onder den Spaanschen onderkoning te Buenos-Aires. Na den afval van de Spaansche koloniën in Zuid-Amerika van het moederland, kwamen de eilanden aan Argen-tinië, als opvolger van de Spaansche Kroon. Argentinië bezette ze in 1820 en benoemde in 1823 een gouverneur. In 1831 ver-nielde een oorlogsschip van de Vereenigde Staten de Argentijn-sche kolonie op de Falkland-eilanden wegens ArgentijnArgentijn-sche grensmaatregelen tegenover de inbreuk op de Argentijnsche visscherijrechten door de Vereenigde Staten. Het daaruit

ont-89

sproten geschil tusschen Argentinië en de Vereenigde Staten ge-bruikte Engeland om met een beroep op de vermeende bezits-rechten de eilanden te bezetten en de Argentijnsche vlag te

sproten geschil tusschen Argentinië en de Vereenigde Staten ge-bruikte Engeland om met een beroep op de vermeende bezits-rechten de eilanden te bezetten en de Argentijnsche vlag te

In document De kwestie der Falkland-eilanden (pagina 83-94)