• No results found

Paleo-ecologische reconstructie van het binnen duinlandschap van de Manteling van Walcheren

D Historische ontwikkeling en gebruik door de mens

13 Ontwikkeling van de middeleeuwse binnenduinlandschappen

13.2 Paleo-ecologische reconstructie van het binnen duinlandschap van de Manteling van Walcheren

van 1350 tot 1650 na Chr.

Anton M.M. van Haperen, Mascha Dedert & Bas van Geel366

Inleiding

In de ondergrond van de achttiende-eeuwse buitenplaats Ber- kenbosch bij Oostkapelle bevindt zich een smal langgerekt veenpakket van 1-3 meter breed en enkele tientallen centimeters dik. Het is waarschijnlijk de organische opvulling van een laatmid- deleeuwse waterloop, die in de zeventiende eeuw met 0,5-1 meter duinzand werd bedekt. Het veenpakket bevindt zich in de uiterste noordwest hoek van de buitenplaats (figuur 47). In westelijke rich- ting loopt het pakket over een afstand van enkele tientallen me- ters min of meer evenwijdig aan een laan die onderdeel is van de barokke aanleg van Berkenbosch (de zogenaamde Beukenlaan), waarna het lijkt op te houden. In de andere richting maakt het een haakse hoek en loopt hier over een afstand van circa 150 meter evenwijdig met de Duinbeekseweg, om deze vervolgens schuin te kruisen. Of en hoe het pakket zich verder voortzet is onbekend.367

Het veenpakket is nauwkeurig onderzocht op zowel microfos- sielen als op macroresten.368 De studie van macroresten in veen- pakketten (zaden en vegetatieve plantenresten) kunnen een goed beeld geven van de vegetatie die ter plekke groeide, terwijl aan de hand van microfossielen (stuifmeel, schimmelsporen) de vegeta- 365 Beekman (2007): 76-82; Klepper (1979): 93-115.

366 De paleobotanische analyses zijn uitgevoerd door M. Dedert onder leiding van Dr. B. van Geel (IBED, Universiteit van Amsterdam). Voor een uitgebreider verslag zie Dedert (2005).

367 Van der Kooy en Van Westreenen (1975) hebben dit veenpakket ontdekt en voor het eerst beschreven. De GPS-coördinaten van de monsterlocatie zijn: 26.55/400.25. 368 Dedert (2005).

tiegeschiedenis van de wijdere omgeving kan worden gereconstru- eerd. De combinatie van beide onderzoeksmethoden maakt het mogelijk om de vegetatieontwikkeling van de binnenduinrand van de Manteling van Walcheren tijdens de opvulling van de waterloop vrij nauwkeurig te reconstrueren.

Materiaal en methoden

Het veenpakket wordt op de bemonsterde locatie afgedekt door een zandpakket en een bosbodem van in totaal 55-65 centimeter dik. Na het graven van een kuil werd het pakket bemonsterd door een stalen bak van 50 x 15 x 10 cm in de wand van de kuil te slaan en deze vervolgens los te snijden en te verpakken. Uit de bak zijn op regelmatige afstand in totaal 19 monsters genomen, die zowel op micro- als macrofossielen zijn geanalyseerd. Op zeven verschil- lende niveaus in het veenpakket zijn zaden van terrestrische plan- ten verzameld voor een zo nauwkeurig mogelijke 14C-datering door het Centrum voor Isotopenonderzoek (Rijksuniversiteit Groningen). De bodemopbouw en de positie van het geanalyseerde veenpakket is onderzocht met behulp van een serie boringen tot op een diepte van ruim 3 meter.

Geschiedenis en landschappelijke ligging Landschappelijke ligging

Uit geologisch onderzoek en archeologische vondsten blijkt dat het duingebied tussen Domburg en Oostkapelle zich in de Vroege Middeleeuwen heeft ontwikkeld achter een strandwal. Dit gebied had aanvankelijk waarschijnlijk het karakter van een schorren-

landschap met een kleibodem. In de loop van de Middeleeuwen werd het schorrenlandschap bedekt met zand en zo ontstond een strandvlakte, waarop wellicht ook lage duintjes aanwezig waren. Deze strandvlakte was geruime tijd bewoond en werd waarschijn- lijk in de twaalfde of dertiende eeuw gedeeltelijk bedekt door een stelsel van loop- en paraboolduinen dat zich van west naar oost heeft verplaatst. Landinwaarts van dit hoge duin is een gedeelte van de strandvlakte niet of veel minder overstoven. Het landschap is hier nog steeds relatief vlak. De huidige buitenplaatsen en ook de monsterlocatie liggen in deze zone.

Aan de landzijde van de huidige reliëfrijke duinen tus- sen Domburg en Oostkapelle zijn, geomorfologisch gezien, twee opvallend verschillende duinvormen aanwezig (figuur 47). Ten noordoosten van Domburg komt aan de zuidoostzijde een hoge steile helling voor. Meer oostelijk, ter hoogte van kasteel Westhove en de buitenplaats Berkenbosch, zijn de duinen minder hoog en zijn diverse resten van fossiele windkuilen en paraboolduinen te onderkennen. Zij moeten geïnterpreteerd worden als verwaaiingen van duinen die eerder meer zeewaarts hebben gelegen. Het mid- deleeuwse loopduin heeft zich hier oorspronkelijk waarschijnlijk aan de zeezijde van het huidige duin uitgestrekt. Het verloop was daarbij mogelijk enigszins boogvormig. Dit oostelijke gedeelte is op enig moment verwaaid en landinwaarts gestoven. Daarbij bedekte het alsnog een tot dan toe niet overstoven gedeelte van de oude strandvlakte. Over de aard van de kromming van het oor- spronkelijke loopduin en tot waar het zich heeft uitgestrekt kan geen uitspraak worden gedaan. Waarschijnlijk hield het ter hoogte Figuur 47. Duinontwikkeling in het gebied tussen Domburg en Oostkapelle.

De blauwe lijn geeft de veronderstelde binnenzijde van het middeleeuwse loopduin weer. De witte lijn duidt het verwaaide gedeelte met fossiele paraboolduinen aan, die waarschijnlijk in de zeventiende eeuw zijn ontstaan.

De locatie van het onderzochte veenpakket is met een zwart-witte cirkel aangegeven

van Oostkapelle op of kromde het hier sterk zeewaarts.369 Dat het verwaaide duin iets ten oosten van Berkenbosch zijn oostelijke be- grenzing bereikt wijst hierop. Op grond van de hierna te bespreken 14C-dateringen en van historische bronnen kan worden aangeno- men dat de verwaaiing in de zeventiende eeuw heeft plaatsgevon- den en dat daarbij ook het geanalyseerde veenpakket werd bedekt. Het is niet uitgesloten dat het verwaaide duin zich oorspronkelijk verder landinwaarts heeft uitgestrekt en dat dit reliëf later is geëga- liseerd. Dit zou bijvoorbeeld kunnen zijn gebeurd toen de huidige lanenstructuur van de buitenplaats werd aangelegd, waarschijnlijk omstreeks 1700.370

Historische bronnen

Het gebied van het huidige Domburg en Oostkapelle werd in de Vroege Middeleeuwen vrij intensief bewoond en gebruikt. Het had een centrumfunctie voor een groot deel van het kustgebied van Zeeland. Weliswaar ging deze centrumfunctie na de negende eeuw verloren, maar waarschijnlijk bleef het gebied bewoond tot het in de loop van de twaalfde en dertiende eeuw door het hierboven ge- noemde duincomplex werden overstoven. Gedeelten die niet met duinzand werden bedekt, bleven waarschijnlijk in gebruik. Juist voor het gebied rondom Oostkapelle en Westhove is dit aanneme- lijk gemaakt.371 Over de aard en de schaal van dit gebruik is echter weinig bekend. In 1294 verleende graaf Floris V kwijtschelding aan de stad en het ambacht van Domburg voor het ‘geschot over de haaimannen’ in dit gebied, dat men tot dan toe placht te betalen.372 Het betreft hier een van de weinige vermeldingen van het begrip haaiman voor de Walcherse binnenduinen. Kennelijk was dit aan het einde van de dertiende eeuw nog van toepassing. Er was hier toen waarschijnlijk nog sprake van een grondgebruik dat in mid- deleeuwse en latere bronnen vooral werd gemeld van Goeree en Schouwen en dat verbonden is met de teelt van graan - vooral rogge - afgewisseld met beweiding.373

Diverse bronnen wijzen op de aanplant en de aanwezigheid van bos in de binnenduinrand van Domburg en Oostkapelle in de vijftiende en zestiende eeuw. De eerste aanwijzingen hiervoor da- teren uit 1459/1460. Dan geeft de heer van Veere opdracht tot het planten van 3 of 3,5 gemet (circa 1-1,5 hectare) bos in het gebied van de heerlijkheid Duinbeek.374 In 1466/67 wordt er geld uitge- geven voor het kappen van bos bij Domburg en Duinbeek.375 Een andere bron dateert van een eeuw later. De abt van Middelburg, eigenaar van kasteel Westhove en ambachtsheer van Oostkapelle, is dan doende in deze omgeving bos te verwerven.376 Uit weer een 369 Een vergelijking dringt zich hier op met binnenste duinrug van het Zeepe op Schouwen,

die in dezelfde tijd is ontstaan en ook een sterke kromming vertoont. Zie ook Beekman (2007): 45-65.

370 In het begin van de achttiende eeuw had de buitenplaats waarschijnlijk haar huidige vorm. Zie hiervoor Kesteloo (1909). Deze auteur maakt melding van een verkoop in 1717 van ‘twee huizen, schuren, bosschen, dreven, hoven en vijvers’.

371 Henderikx (1993, 1995). 372 Dijkhof (2005): nr. 2888.

373 Beekman (2007): 76-82 en de daar aangehaalde literatuur. Voor een uitvoeriger bespreking van de diverse bronnen en de vergelijking met de andere duingebieden in Zuidwest-Nederland zie paragraaf 13.3.

374 De heerlijkheid Duinbeek bevond zich rondom het huidige kasteel Duinbeek en was slechts 3-4 gemeten groot (Kesteloo, 1909). Het gaat hier dus om een beplanting die waarschijnlijk de gehele heerlijkheid omvatte en die gelegen was in de nabijheid van het huidige kasteel.

375 ZA-HV: inv. nrs. 150, f. 6 en 154, f. 10v. Met dank aan Prof. Dr. P. Henderikx voor de at- tendering op deze posten.

376 Van Visvliet (1878) vermeldt voor de periode 1558-1565 verschillende eigendomsover- drachten, waarbij de abt van Middelburg uiteindelijk eigenaar wordt van ten minste twee partijen bosland onder resp. Oostkapelle en Domburg (regest nrs. 3009, 3044, 3158, 3164).

andere bron weten we dat in de eerste decennia van de zeventien- de eeuw percelen elzenhakhout worden overstoven met duinzand. Als in 1625 de verpachting van de duinen vóór kasteel Westhove, het zogenaamde Prelaatduin, voor een periode van 14 jaar worden verlengd, wordt pachter mr. Jacob Boreel verplicht om helm te planten. Daarbij wordt expliciet verwezen naar het overstuiven van gedeelten bos en het verloren gaan van een ‘rijweg en bane’.377 Ook in het oud-archief van het Waterschap Walcheren bevinden zich aanwijzingen voor forse verstuivingen in de duinen van Oost- kapelle in de tweede helft van de zeventiende eeuw.378

Het hier besproken binnenduingebied maakte in de periode rond 1600 een dynamische tijd door. Tijdens het beleg van Mid- delburg (1572-1574) werd kasteel Westhove bezet door de geuzen en daarbij grotendeels verwoest. Na de val van Middelburg en het vertrek van de monniken van de Middelburgse abdij werd het kas- teel door de Staten van Zeeland verkocht, waarna het enkele malen van eigenaar wisselde. In 1610 kwam het kasteel in handen van de hiervoor genoemde mr. Jacob Boreel (1552-1636). Boreel was omstreeks 1600 een vooraanstaand persoon in Zeeland. Behalve burgemeester van Middelburg was hij onder andere rekenmeester van de Rekenkamer van Zeeland en medeoprichter van de Zeeuwse kamer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.379 Hij en zijn familie waren ook belangrijke spelers in het gebied tussen Dom- burg en Oostkapelle. Zij waren niet alleen eigenaar van Westhove, maar hadden in de periode 1612-1640 ook het voorliggende duin in pacht en waren ambachtsheer van de heerlijkheid Duinbeek en in 1644 eigenaar van een voorloper van het huidige Berkenbosch. Dit werd toen omschreven als ‘eene hofstede met 17 gemeten bosch, land en plantage’.380 Sindsdien is de buitenplaats nog aanmerke- lijk uitgebreid. De huidige barokke aanleg, met zijn symmetrische lanenstructuur, is waarschijnlijk rond 1700 ontstaan.

Bodemopbouw ter plekke van de monsterlocatie

Op de monsterlocatie heeft het maaiveld over korte afstand hoog- teverschillen van 30-40 centimeter. Deze zijn waarschijnlijk het gevolg van gedifferentieerde klink en van lokale ophoging met materiaal uit de greppels. De gemiddelde hoogteligging van de locatie is circa 2-3 meter +NAP. Op een diepte van 235-285 centi- meter -mv bevindt zich een dikke, licht kalkhoudende kleilaag, die vanaf 285 centimeter -mv overgaat in klei met laagjes kleiig zand. Vanaf een diepte van circa 350 centimeter -mv is kalkhoudend wadzand met schelpresten aanwezig. De kleilaag wordt aan de bovenzijde begrensd door een circa 10 centimeter dikke laag van iets kleihoudend, blauwgrijs zand van een stevige pakking. Kleur en textuur van het gehele pakket duiden op een mariene afzetting. De ontstaansgeschiedenis van deze kleilaag (totale dikte circa 115 377 ZA-CWh: inv. nr. 104.

378 ZA-OAW: inv. nr 7, dd. 19-10-1656. Er wordt gemeld, dat het Oostkappelse wachthuis ‘seer onderwaijt van het sant van de duijne’. Er moet wat gebeuren, want anders gaat het gans teniet. Zie ook ZA-OAW, inv. nr. 11, dd. 18-3-1683: De duinen bij Oostkapelle vervliegen zodanig dat ‘te duchten stont veel schotbaer lant onder de selfde stont te geraeke’.

379 Voor de ingewikkelde genealogie van de familie Boreel zie o.a.: Van der Aa (1852), Elias (1903/1905) en Nagtglas (1890). Jacob Pieterse Boreel (1552-1636) was van Vlaamse ori- gine, is twee maal gehuwd geweest en had in totaal 17 kinderen. Zijn zoon Willem Jczn (1591-1668) en kleinzoons Johan Jhzn (1621-1673), Johan Wzn (1627-1691) en Jacob Wzn (1630-1697) voerden ook de titel heer van Westhove en heer van Duinbeek. De Jacob Boreel, die door Kesteloo (1909) wordt genoemd als eigenaar van Berkenbosch in 1644, is waarschijnlijk een jongere zoon van Jacob Pieterse Boreel en dus een broer van Johan Jczn (1577-1629) en Willem Jczn. Deze laatste is dan heer van Duinbeek en Westhove. Het is waarschijnlijk ook deze Jacob Boreel Jczn (1593-1644; o.a. raad, schepen en later burgemeester van Middelburg) die in de jaren 1632-1640 in het markizaat van Veere onder de naam ‘Jacob Boreel de jonge’ optreedt als pachter van het hakhout van de Prinsenbossen (zie paragraaf 15.3 en noot 578).

1378, 49cm 1459, 41cm 1486, 35cm 1513, 29cm 1545, 22cm 1604, 17cm 1632, 10/11cm 200 300 400 500 600 700 1250 1350 1450 1550 1650 1750 kalenderleeftijd (jaren na Chr.) 14C-j ar en BP (v oor 1950)

centimeter) is waarschijnlijk hetzelfde als van de klei in het ach- terliggende polderland en van de klei die tot voor kort dagelijks op het strand droogviel.381 Vanaf een diepte van circa 225 -mv. en ho- ger heeft het profiel een andere kleur en textuur. De bodem bestaat hier uit bruingrijs kalkarm zand, waarin geen klei- of sliblaagjes aanwezig zijn. Dit wijst op verstoven duinzand. In het zandpakket is een duidelijke gelaagdheid aanwezig. Homogene lagen van los gepakt zand, soms met een geïsoleerd humuslaagje van 1-2 mm dik, wisselen af met meer gelaagde pakketten. Hierin wisselen meerdere humus- en zandlagen elkaar op korte afstand af. Een dergelijk pakket bevindt zich onder andere op ca. 160-175 centime- ter -mv en ook op 50-120 centimeter -mv. In dit laatste pakket is de bemonsterde veenlaag ingesloten. Dit veen- en humushoudende pakket wordt aan de bovenzijde begrensd door een zandig-humeu- ze laag met verkitte ijzerverbindingen. Hierboven bevindt zich een dunne laag mineraal zand die overgaat in humeus zand en de sterk organische bovengrond. De beide laatste lagen vormen de huidige bosbodem van de buitenplaats Berkenbosch.

De boven- en onderzijde van het humeuze zandpakket, waarin de bemonsterde veenlaag is ingesloten, zetten zich in de omgeving voort, ook op plaatsen waar de veenlaag zelf ontbreekt. Het duidelijkst is dit te zien aan de verkitte sterk ijzerhoudende laag en het los gepakte zandpakket op een diepte vanaf ca. 120 -mv. Op locaties met een hogere maaiveldligging, waar het veen ontbreekt, maakt de profielopbouw van het humeuze pakket (55- 120 centimeter -mv) een meer homogene indruk. Onderin is nog gelaagdheid, maar deze wordt naar boven toe minder. De bruingrij- ze kleur, vooral in het hogere gedeelte van het pakket, suggereert de aanwezigheid van een of meer overstoven bouwvoren. Resultaten

14C Datering

In figuur 48 zijn de uitgevoerde 14C-bepalingen weergegeven sa- men met een calibratiecurve.382 Die curve geeft de fluctuaties weer 381 Sinds enkele jaren wordt het strand regelmatig met zand gesuppleerd, waardoor de

bewuste kleilaag thans nog maar op enkele plaatsen bij laag water zichtbaar is. Voor een foto zie bijvoorbeeld van Rummelen (1972): 46.

382 Uit het veenpakket zijn op verschillende diepten zeven zaden geselecteerd die zijn

die samenhangen met de veranderende 14C-gehalten in de atmo- sfeer gedurende de periode 1250 tot 1670 na Chr.383De dateringen van het veen van Berkenbosch passen niet exact op de calibra- tiecurve, maar de overeenkomst is voldoende om aannemelijk te maken dat de basis van het geanalyseerde veenpakket is ontstaan in de tweede helft van de veertiende eeuw en dat de veenontwik- keling in het midden van de zeventiende eeuw is geëindigd. Bij de interpretatie van de in de figuur vermelde dateringen moet reke- ning worden gehouden met een onzekerheidsmarge van minstens enkele tientallen jaren.

Resultaten van de paleo-ecologische analyse

De resultaten van de analyses van de microfossielen en macrore- sten zijn weergegeven in de figuur 49a en b. Op grond van de fluc- tuaties van de verschillende taxa kunnen in de diagrammen vier zones worden onderscheiden.

Zone I (49-40 cm; tweede helft veertiende tot midden vijftiende eeuw)

Deze zone heeft een zandig karakter. Het materiaal bevindt zich in de overgangszone tussen de gelaagde zandig-humeuze basis en het hoger gelegen echte veenpakket. Karakteristiek voor deze zone is het hoge percentage graanpollen, vooral van Secale cereale (rogge). Ook werd pollen gevonden van Centaurea cyanus, Plan- tago major/media, Polygonum aviculare-type en Rhinanthus. Bij de macroresten vallen vooral de grote aantallen oösporen op van Characeae (Kranswieren). Verder worden in deze zone zaden aan- getroffen van pionierplanten, zowel van vochtige bodem (Sagina cf. nodosa, Stellaria aquatica en Epilobium palustre) als van dro- gere omstandigheden (Polygonum aviculare, Papaver dubium). De vondst van macroresten van Ceratophyllum en het grote aandeel van Alisma plantago-aquatica bij het pollen wijzen op een aqua-

gedateerd met een AMS-14C-bepaling. Het gaat om de volgende bepalingen: GrA-25825: 350 ± 40 BP (10/11 cm diep); GrA-27677: 460 ± 60 BP (17 cm); GrA-27678: 250 ± 50 BP (22 cm); GrA-27681: 400 ± 60 BP (29 cm); GrA-27682: 360 ± 50 BP (35 cm); GrA-27751: 410 ± 35 BP (41 cm); GrA-25826; 650 ± 45 BP (49 cm).

383 Met dank aan Marjolein van der Linden (IBED-UvA) voor het vervaardigen van deze figuur en het vinden van de meest waarschijnlijke wiggle match voor de dateringen. Voor een nadere uitleg over de toepassing van 14C-wiggle match-dateringen zie Blaauw

et al. (2004).

Figuur 48. 14C-dateringen met calibratiecurve van het veenpakket uit Berkenbosch.

De getrokken groene lijnen geven de spreiding van het 14C-gehalte in de atmosfeer weer. De punten laten de gemeten gehalten in de bemonsterde plantenresten zien met hun standaarddeviatie. Bij ieder monster is een benadering van de ouderdom in kalenderjaren weergegeven, alsmede de monsterdiepte in het veenpakket. Met dank aan Marjolein van der Linden (IBED-UvA) voor het vervaardigen van deze ‘wiggle match’- calibratiefiguur.

tisch milieu. Bij de non-pollen palynomorfen valt de aanwezigheid op van het levermos Anthoceros (een indicator voor vochtige ak- kers), van diverse mestminnende schimmels, van Glomus en van Cenococcum geophilum. Beide laatste taxa zijn bodemschimmels. Opvallend is de geringe presentie van boomsoorten. Salix komt het meest voor. Alnus-pollen komt ongeveer evenveel voor als het pollen van Betula en Quercus.

Zone II (39-30 cm; tweede helft vijftiende eeuw)

Deze zone wordt gekenmerkt door een sterke toename van het gehalte aan organische stof.Ten opzichte van zone I vertoont zij enerzijds een sterke afname van graanpollen en (bij de macroresten) de oösporen van de Characeae. De laatste blijven echter nog steeds aanwezig. Opvallend is de toename van de grassen, grasachtigen en graslandkruiden: Cyperaceae, Poaceae, Asteraceae tubuliflorae en Lotus bij het pollen en Achillea millefolium bij de macroresten. Ook verschijnen diverse water- en moerasplanten van min of meer eu- troof milieu: Schoenoplectus tabernaemontani, Eleocharis palustris, Lemna, Berula erecta en Mentha aquatica. Op de overgang van zone I naar zone II bereiken Juncus-zaden hun optimum. Ook in deze zone komt Anthoceros voor en voorts ook Glomus en verschillende typen ascosporen van mestminnende schimmels. In het hoogste deel van deze zone wordt pollen gevonden van Humulus lupulus en Solanum dulcamara. Bij de macrofossielen komen hier ook houtresten voor. Het percentage stuifmeel van bomen is nog laag.

Zone III (27-9 cm; zestiende en begin zeventiende eeuw)

Ook in deze zone is het veenpakket sterk organisch. Graanpollen is nog wel aanwezig, maar met een aanzienlijk lager aantal dan in zone I. Ook Centaurea cyanus is nog enkele malen aangetroffen. Het meest kenmerkend voor deze zone is de sterke toename van stuifmeelkorrels van Alnus, Rumex acetosella-type en Sparganium. Het grote aandeel van hout- en bladresten bij de macroresten sluit hierbij aan. Solanum dulcamara en de sporangia van varens berei- ken in deze zone hun optimum. Dat geldt ook voor de moerasplan- ten Eleocharis palustris en Berula erecta. Opvallend is verder de aanwezigheid van resten van Ranunculus flammula, Urtica dioica, Puccinellia distans, Rubus species en Myrica gale. In deze zone zijn veel sporen van Sporormiella en andere mestschimmels gevonden,

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN