• No results found

Tot nu toe worden geomorfologische processen en de ontwikke- ling van vegetatie en bodem meestal gepresenteerd als een con- tinuüm van geleidelijke overgangen in ruimte en tijd (figuur 65a). Een dergelijke visie sluit aan bij de klassieke kijk op het duinland- schap als een mozaïek van open en gesloten landschappen. De hierboven beschreven duinsystemen hebben zich in de loop van de geschiedenis op landschapsschaal echter meestal voorge- daan als duidelijk gescheiden systemen met een relatief grote inwendige stabiliteit. Zo is het huidige gefixeerde en struweelrijke duinlandschap pas in de loop van de twintigste eeuw ontstaan en overheersten in de eeuwen daarvoor de beide andere land- schapstypen, die toen ieder voor zich ook langdurig in eenzelfde toestand verkeerden. Zij kunnen daarom beter geïnterpreteerd worden als zogenaamde ‘alternative stable states’.707 Hiermee wordt bedoeld dat ecosystemen zich bij min of meer identieke 707 Peterson (2002).

milieuomstandigheden in duidelijk verschillende hoedanigheden kunnen ontwikkelen. Zij kunnen zich langdurig in één toestand handhaven, om onder invloed van een krachtige impuls vrij plotseling in een andere toestand over te gaan. Eenmaal in deze nieuwe toestand verkerend, keert het systeem niet naar zijn oor- spronkelijke toestand terug en is het ook met beheersmaatregelen niet eenvoudig de oude toestand te herstellen. Alternative stable states zijn beschreven van een groot aantal verschillende ecosys- temen (meren en grote wateren, koraalriffen, rotskusten, bossen, savannelandschappen, duinvalleien).708 Dit model kan ook worden gebruikt voor het begrijpen van veranderingen in de dynamiek van het duinlandschap (figuren 65b en 66).

Waar het gaat om het dynamische duin moet een scherp onderscheid worden gemaakt tussen het duinlandschap waarin zich grootschalige verstuivingen voordoen, met loop- en parabool- duinen, en het meer kleinschalig verstuivende duinlandschap, waar plekken van verstuiving en erosie op kortere afstand afwis- selen met accumulatie van zand. In het concept van de ‘alterna- tive stable states’ komen beide systemen op een grote tijd- en ruimteschaal voor. Ten minste vele decennia - maar vaak eeuwen - verkeren uitgestrekte complexen in een bepaald stadium en door hun inwendige dynamiek blijven zij binnen zekere grenzen in hun kenmerkende toestand.

17.4 Het effect van terugkoppelingsmechanismen

Recent onderzoek heeft laten zien dat in natte duinvalleien pio- nierplanten als Littorella uniflora en Schoenus nigricans in staat zijn de milieuomstandigheden van hun standplaats zodanig te beïnvloeden dat pioniersoorten een gunstige concurrentiepositie behouden ten opzichte van soorten van latere successiestadia.709 Het is een voorbeeld van terugkoppelingsmechanismen die bijdra- gen aan het vertragen van de successie. Vergelijkbare voorbeelden zijn ook bekend van kwelders, waar plantensoorten van jonge kwelders herbivoren aantrekken waardoor de vegetatiesuccessie minder snel verloopt.710 In de theorie van de ‘alternative stable states’ spelen dergelijke terugkoppelingsmechanismen een be- langrijke rol. Zij zorgen ervoor dat op de grens van twee alterna- tieve toestanden een systeem niet verandert, maar zich handhaaft of terugkeert naar zijn oorspronkelijke situatie. In de aangehaalde voorbeelden van natte duinvalleien en kwelders spelen de be- schikbaarheid van nutriënten, de accumulatie van organische stof en de aanwezigheid van herbivoren een belangrijke rol. In de plantengemeenschappen van de dynamische en meer gefixeerde duinlandschappen zijn juist deze processen ook in hoge mate sturend (zie hoofdstuk 6 tot en met 9). Herbivorie en bioturbatie door konijnen en daarmee samenhangende terugkoppelingsme- chanismen dragen ook in de duinen belangrijk bij aan de hand- having van een open dynamische landschap. Daarbij speelt ook de facilitatie tussen runderen en konijnen en de wijze waarop de mens hiervan gebruik gemaakt heeft een rol. Konijnen, runderen en mensen hebben er samen voor gezorgd dat grote delen van de duinen eeuwenlang een dynamisch karakter behielden. Tege- lijkertijd zorgden terugkoppelingsmechanismen in de vegetatie voor de stabilisatie van het verstuivende duinlandschap. Veel 708 Peterson (2002).

709 Adema et al. (2002, 2005) en daar aangehaalde literatuur. 710 Adema et al. (2005).

duinplanten zijn niet alleen in staat om overstuiving met duinzand te overleven, maar reageren hier juist op door extra te groeien. Zij maken uitlopers naar het (nieuwe) zandoppervlak, om daar vervol- gens weer nieuwe planten met nieuwe wortels te ontwikkelen.711 Overstuiving met zand leidt hier - binnen zekere grenzen - tot een terugkoppeling, waarbij verstuivingresistente soorten bevoordeeld worden en zo een rol kunnen spelen bij het fixeren van verstui- vend zand. Dit schept gunstige vestigingsomstandigheden voor eenjarige vaatplanten, mossen en korstmossen, waardoor het ve- getatiedek als geheel in stand blijft. De interactie tussen de fauna en de vegetatie en de daarbij behorende terugkoppelingsmecha- nismen hebben er waarschijnlijk toe geleid dat het kleinschalig verstuivende duinlandschap zich eeuwenlang heeft kunnen hand- haven zonder om te slaan in grootschalige verstuivingen of een geheel gefixeerd duinlandschap.

Waar het kleinschalig verstuivende duinlandschap wordt gekenmerkt door een balans tussen dynamiserende en stabilise- rende terugkoppelingsmechanismen, domineert in de beide ande- re typen duinlandschap een van beiden. Grootschalige verstuivin- gen ontstaan vaak in duinkliffen langs de zeereep. Hier ontstaan kleine windkuilen die zich ontwikkelen tot grotere trekgaten en die weer kunnen uitgroeien tot paraboolduinen en uiteindelijk zelfs loopduinen. Dit is een zichzelf versterkend proces; verstuivend duinzand bedekt een oude vegetatielaag, die - als zij niet door de bedekking heen kan groeien - afsterft. Daardoor komen er voor de wind grotere hoeveelheden zand beschikbaar. In de loop van het ontwikkelingsproces van dit duinsysteem neemt niet alleen de hoeveelheid voor het verstuivingsproces beschikbaar zand toe, maar ook de snelheid waarmee het zich landinwaarts over het duinlandschap verplaatst. Beekman heeft aannemelijk gemaakt dat de middeleeuwse verstuivingen van de Westduinen op Schou- wen zich aanvankelijk in de tiende en elfde eeuw landinwaarts verplaatsten met een snelheid van 3 meter per jaar en dat deze verplaatsing in de twaalfde eeuw in de orde lag van 25 meter per jaar. Vooral in de tweede helft van de twaalfde en het begin van dertiende eeuw verliep de duinverplaatsing steeds sneller. Dit is een duidelijke aanwijzing voor een positieve terugkoppeling.712 Iets dergelijks gebeurt ook in het gefixeerde duinlandschap, maar dan in omgekeerde richting. Struiken en bomen hebben een sterk remmend effect op de wind en dus op de kracht waarmee zand in beweging kan worden gebracht. Vestiging van bomen en struiken heeft daarmee dus een stabiliserende invloed op het dynami- sche duinlandschap en kan in belangrijke mate bijdragen aan de omslag van een dynamisch duinlandschap naar een gefixeerde toestand. De vestiging van de eerste exemplaren van de houtige gewassen is daarbij een kritisch moment. Als de zaailingen niet aanslaan, bijvoorbeeld omdat zij verdrogen of afgevreten worden, blijft alles bij het oude. Maar als zij eenmaal zijn gekiemd en uit- gegroeid, creëren zij luwte. Die maakt het voor andere bomen en struiken gemakkelijker om zich te vestigen. Hierdoor ontstaat een groter struweel, dat meer luwte en beschutting geeft. De wind- kracht neemt daardoor verder af, waardoor rondom het bosje bete- re kiemingsomstandigheden ontstaan. Behalve door beïnvloeding 711 Farrow (1919); Maun (1998, 2004); Kent et al. (2001). Behalve voor bekende verstui-

vingsresistente soorten als Ammophila arenaria, Carex arenaria, Salix repens en Festuca arenaria is dit gedrag ook beschreven van bijvoorbeeld Agrostis capillaris, Festuca ovina, Galium verum, Rumex acetosella, Thymus serpyllum en Lotus corniculatus. Voor deze laatste soorten geldt wel, dat de overstuiving beperkt moet blijven tot een bedek- king met 3-5 centimeter zand. Ook kan herhaalde overstuiving hun overlevingskansen reduceren.

Figuur 65. Modellen voor de relatie tussen geomorfologische processen en bodem- en vegetatieontwikkeling in verschillende duinland- schappen.

a: Traditioneel model, waarbij wordt uitgegaan van mozaïeken en geleidelijke overgangen tussen dynamische en gefixeerde duinland- schappen (naar Jungerius & Van der Meulen, 1988).

b: Alternative stable states: terugkoppelingsmechanismen in de verschillende processen zorgen er voor dat duinlandschappen langdurig en op grotere schaal in een zelfde toestand blijven. Veranderingen van het ene duinlandschap naar het andere doen zich sprongsgewijs en in relatief korte tijd voor en komen alleen tot stand onder invloed van krachtige impulsen.

van het wind- en microklimaat, kan een eenmaal gevestigd bosje of struweel ook door de productie van zaden of andere diasporen het aantal kiemplanten sterk doen toenemen.

17.5 Het schaarse voorkomen van grootschalige ver-

stuivingen

Grootschalige verstuivingen ontstaan op plaatsen waar grote hoe- veelheden zand zijn blootgesteld aan krachtige westenwinden. Dat dit langs de zuidwestkust van Schouwen en de noordwestkust van Walcheren in de afgelopen 1000 jaar tot twee keer toe ge- beurde is geen toeval. Golfwerking en eroderende geulen deden hier duinkliffen ontstaan, waarop de wind vat kon krijgen. Hier- door ontstonden grootschalige verstuivingen die zich in (noord) oostelijke richting konden uitbreiden en versnellen. Elders in de duingebieden van Walcheren, Schouwen, Goeree en Voorne had- den de duinen vaak een andere oriëntatie op de wind en een an- dere ligging ten opzichte van potentieel eroderende geulen. Vaak waren zelfs brede aangroeiende stranden aanwezig (noordzijde Walcheren, Voorne, Zuidwestzijde Goeree). Hierdoor waren de uit- gangssituaties voor het ontstaan van grootschalige verstuivingen waarschijnlijk veel minder gunstig.

Een tweede factor die een rol speelt bij de relatieve zeld- zaamheid van grootschalige verstuivingen is de lage vlakke ligging van grote delen van de duingebieden van Zuidwest-Nederland. Dit geldt vooral voor de oude binnenduingebieden en de duinen, die op voormalige strandvlakten zijn ontstaan. Relatief lage duinen van 5-10 meter hoogte wisselen hier af met kleinere of grotere val- leicomplexen met hoge grondwaterstanden of zelfs duinplassen. Dit beperkt in hoge mate de mobiliteit van het verstuivende duin- zand en vooral ook de mogelijkheden voor een verstuivingsproces dat zichzelf versterkt. Het meest duidelijk is dit in de binnen- duingebieden van Schouwen en Goeree. Lokaal ontstonden hier wel verstuivingen, maar een grootschalige ontwikkeling was niet mogelijk, omdat er weinig zand beschikbaar was en beginnende windkuilen snel vastliepen in een natte ondergrond. Iets dergelijks kan echter ook in de duinen van Voorne een rol gespeeld hebben. De duinen zijn hier op de meeste plaatsen niet hoger dan 10-15 meter en worden omgeven door relatief veel en uitgestrekte lage, nattere gedeelten.

Een derde factor die het geringe voorkomen van grootscha- lige verstuivingen verklaart is de invloed van de mens. De hiervoor gepresenteerde resultaten van het historisch onderzoek maken aannemelijk dat het beeld moet worden bijgesteld dat de mens het duinlandschap in het verleden heeft geplunderd en leegge- roofd (zie volgende hoofdstuk voor een meer uitgebreide discus- sie). Het gebruik van de duinen was weliswaar intensief, maar werd sterk gereglementeerd en gereguleerd. In veel duingebieden bleef het gebruik dan ook meerdere eeuwen achtereen min of meer hetzelfde. Maatregelen zoals het planten van helm waren on- derdeel van deze regulatie.713 Dit heeft waarschijnlijk in belangrijke mate bijgedragen aan beteugelen en sturen van de verstuivings- processen. Het is veelzeggend dat de grootschalige verstuivingen op Walcheren en Schouwen zich, behalve in de Middeleeuwen, juist ook in de negentiende eeuw sterk ontwikkelden. In deze pe- riode waren de beheerders veel minder betrokken bij de duinen. 713 Beekman (2007): 150-157 en de figuur op pagina 165: Op Schouwen werd in de jaren

1648-1802 door het grafelijk gezag steeds geld uitgegeven aan het poten van helm en het zetten van schuttingen.

Zo heeft Beekman voor Schouwen laten zien dat de uitbreiding van de grootschalige verstuivingen in de laatste decennia van de negentiende eeuw hier direct samenhangt met het stopzetten van het duinbeheer in 1872.714 Ook op Walcheren laten de polder Wal- cheren en het domeingezag de grootschalige verstuivingen in de negentiende eeuw ongemoeid (paragraaf 15.3). Dit in tegenstelling tot de achttiende eeuw, toen nog regelmatig geld werd uitgegeven aan het vastleggen van de duinen.715

18 De rol van de mens als duingebruiker

18.1 Hoofdlijnen van het duingebruik

In het historisch onderzoek (deel D) kwamen voor de duingebie- den van Zuidwest-Nederland vijf belangrijke vormen van duinge- bruik naar voren: begrazing met rundvee, konijnenvangst, bosaan- leg en houtoogst, gebruik van duinen voor akker- en tuinbouw en ten slotte waterwinning. In de ecologische literatuur worden ook nog andere vormen van duingebruik genoemd, zoals het steken van turf en de winning van strooisel voor dakbedekking of mest- bereiding.716 Het is niet uitgesloten dat zij lokaal ook in de duinen van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse een rol hebben gespeeld, vooral in de Middeleeuwen. In de perioden die in het kader van deze studie het meest diepgaand zijn onderzocht (zeventiende- twintigste eeuw), komen dergelijke gebruiksvormen echter niet of nauwelijks in de historische bronnen voor. Zij zijn waarschijnlijk dan ook van ondergeschikt belang. Dit geldt ook voor de winning van zand en het gebruik van de duinen voor het bleken van linnen. In de Hollandse vastelandsduinen waren dit in de zestiende en zeventiende eeuw belangrijke economische activiteiten.717 Hoe- wel op Schouwen en Walcheren in de achttiende en negentiende eeuw plaatselijk in de binnenduinrand zand werd gewonnen en ook bleekvelden voorkwamen, hadden deze activiteiten altijd een lokaal karakter.718 Zij hebben zich nooit ontwikkeld op een schaal zoals die beschreven is voor de Hollandse binnenduinrand. Dit heeft te maken met de geringere en bovendien afnemende urbanisatiegraad van vooral Walcheren in de zeventiende en acht- tiende eeuw (zie paragraaf 15.2). Bij de zandwinning speelt ook de andere bodemgesteldheid van het zuidwestelijk zeekleigebied een rol, waardoor er minder behoefte was aan ophoogzand. Bo- vendien kon in de zuidwestelijke (haven)steden, op het strand of op zandplaten gewonnen zand gemakkelijk per schip worden aangevoerd. In de jaren twintig van de vorige eeuw was in Mid- delburg een zandschipper actief, die strandzand won door dit over een loopplank zijn schip in te kruien om het vervolgens naar de 714 Beekman (2007): 208-222.

715 Voor het markizaat van Veere kunnen uit de rentmeesterrekeningen de volgende (ge- sommeerde) uitgaven voor duinbeheer worden berekend: 1720-1740: fl 1017; 1740-1760: fl 789 en 1760-1780: fl 557. In 1779 besloot de nieuwe rentmeester het vastleggen van stuivende duinen over te laten aan de polder Walcheren. Die‘draagt … goede zorg om jaarlyx door het planten van helm en pooten van stroo en rijs het verstuijven van zand te beletten en zelfs aan te winnen.’ (NA-NDR: inv. nr. 14569, fol. 5-6).

716 Westhoff (1985, 1989). 717 Van Dam (2010a).

718 Zie bijvoorbeeld ZA-SD: inv. nr. 50. In Domburg is rond 1730 sprake van een stadsbleek. Op Walcheren bevinden zich in de binnenduinrand verschillende oude zandputten: Klein-Valkenisse (zuidwestkust), Berkenbosch (Oostkapelle) en nabij Vrouwenpolder (thans camping ‘De Zandput’!). Op Schouwen werd zand gewonnen in het hoge duin achter Slot Haamstede (Beekman, 2007: 63). De omvang van de restanten van deze zandputten laat zien dat het hier om strikt lokale winningen ging. Opbrengsten van zandwinning komen dan ook niet in de rentmeesterrekeningen voor.

kleinschalig

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN