• No results found

Middeleeuws cultuurland in de duinlandschap pen van de verschillende eilanden

D Historische ontwikkeling en gebruik door de mens

13 Ontwikkeling van de middeleeuwse binnenduinlandschappen

13.3 Middeleeuws cultuurland in de duinlandschap pen van de verschillende eilanden

In de volgende paragrafen wordt de aanwezigheid en de ontwik- keling van middeleeuws cultuurland in de binnenduinrand van de verschillende Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden besproken. Voor Walcheren wordt daarbij - naast historische bronnen - uitgegaan van de hiervoor gepresenteerde paleo-ecologische reconstructie. Voor de andere eilanden wordt vooral gebruik gemaakt van literatuur. Noordwestelijk Walcheren

Middeleeuwse geschiedenis

Aan de noordwestkust van Walcheren bevonden zich in de Vroege Middeleeuwen een koningsgoed en een handelsnederzetting die een centrumfunctie hadden voor een groot deel van Zeeland. Deze nederzetting droeg de naam Walacria of Walichrum, een naam die later is overgegaan op het eiland Walcheren. Zij lag waarschijnlijk zeewaarts van de huidige duinen. De reliëfrijke duinen waren er toen nog niet en het kustlandschap bestond uit een strandwal met daarachter een strandvlakte, waarvan ook de huidige binnenduin- rand deel uitmaakte. Analyse van vroegmiddeleeuwse munten, die zijn gevonden op het strand, heeft aannemelijk gemaakt dat de nederzetting Walacria na het midden van de negende eeuw over zijn hoogtepunt heen was. In de tiende eeuw nam Middelburg haar rol van handels- en havenplaats over en in de tweede helft van die eeuw werd deze plaats ook het centrum van het Walchers ko- ningsgoed. Dat betekent echter niet dat het kustgebied ontvolkte. Henderikx heeft aangetoond dat belangrijke delen van het konings- goed overgingen naar het grafelijke gezag, dat deze vervolgens weer doorgaf aan de abdij van Middelburg. Een van de kernen van dit koningsgoed lag in het gebied van Oostkapelle en Westhove. De graaf van Vlaanderen ontving hier omstreeks 1012 een leen van de koning en in de twaalfde eeuw werden in deze omgeving door het grafelijke gezag weer aanzienlijke oppervlakten grond aan de abdij geschonken. Dit wijst op continue menselijke bewoning en gebruik vanaf de Merovingische-Karolingische tijd tot in de periode dat de Middelburgse abdij in dit gebied actief werd.396 De vondst van cultuurlagen uit de twaalfde eeuw in de afkalvende duinen langs het strand en het voorkomen van het begrip haaiman in 1294 in de schriftelijke bronnen van Domburg (paragraaf 13.2) maken daarbij aannemelijk dat grote gedeelten van het zandige binnenduinge- bied in de twaalfde en dertiende eeuw in cultuur waren. Cultuurgrond in de Late Middeleeuwen

Uit de paleo-ecologische reconstructie van paragraaf 13.2 blijkt dat 395 Van Steijn (1933): 1-13.

Figuur 50. De kaarten van de gebroeders Hattinga, uitgegeven in 1750, geven de keten van buitenplaatsen in de binnenduinrand aan de noordzijde van Walcheren goed weer. (Zeeuws Archief, Atlas Hattinga deel I: inv. nrs. 16 en 17).

graanteelt vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw tot het midden van de vijftiende eeuw een belangrijke rol speelde in het grondgebruik van de huidige binnenduinrand tussen Domburg en Oostkapelle. Waarschijnlijk was er sprake van periodieke braakleg- ging, waarbij het land begraasd werd. Opvallend is dat boompollen in deze fase weinig aanwezig is. Waarschijnlijk was het landschap aanvankelijk dus relatief boomarm. Ook het verwaaien van zand van de bewerkte akkers en het vermengd raken daarvan met de or- ganische stof in de onderste lagen van het daar onderzochte veen- pakket wijst op een open landschap. Over de ligging en de omvang van dit middeleeuwse cultuurlandschap zijn we niet goed geïnfor- meerd. Waarschijnlijk strekte het zich ook westelijk van Domburg en oostelijk van Oostkapelle uit. Wat het laatste betreft moeten we vooral denken aan de omgeving van het huidige Slikkenbosch en de vronen ten noorden en noordoosten van Oostkapelle. Dit cul- tuurland is dan gedurende de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw bedekt geraakt door de zich oostwaarts uitbreidende duinen. Een aanwijzing hiervoor is het voorkomen in de middeleeuwse bronnen van een nederzetting Rijkendamme of Rijkendale in het gebied noordoostelijk van Oostkapelle. Deze nederzetting, waar- van de exacte locatie nooit is vastgesteld, wordt nog genoemd in een document uit 1526.397

De paleobotanische gegevens wijzen op een extensivering van het grondgebruik in de binnenduinrand in het midden van de vijftiende eeuw, waarbij de graanteelt verminderde en het binnen- duinlandschap natter werd. Waarschijnlijk hing deze verandering in het grondgebruik samen met de heersende sociaal-economische omstandigheden, waardoor graanteelt op de kalkarme en zandige binnenduinakkers niet aantrekkelijk meer was. De akkers werden verder als grasland gebruikt. In de loop van de vijftiende en zes- tiende eeuw wordt bos aangeplant.

Ontwikkelingen vanaf de Vroegmoderne Tijd

In de zeventiende en achttiende eeuw raakte het binnenduin- landschap van noordwestelijk Walcheren bebost doordat een reeks van buitenplaatsen werd aangelegd (zie figuur 50). Voor het gebied van Westhove en Berkenbosch is een continuïteit aan- nemelijk tussen het laatmiddeleeuwse hakhout van de vijftiende en zestiende eeuw en het ontstaan van deze buitenplaatsen. De troebelen van de opstand tegen de Spanjaarden, de verwoesting van kasteel Westhove en het vertrek van de monniken uit de Mid- delburgse abdij (1572-1574) sluiten in de tijd vrij goed aan bij de omvangrijke verstuivingen in het voorliggende duin (1625, zie 13.2). Een oorzakelijk verband tussen een en ander is niet uitgesloten, maar dit is te speculatief om van uit te gaan. Het vertrek van de monniken uit de binnenduinrand schiep wel ruimte voor nieuwe spelers en nieuwe ontwikkelingen. Op Westhove, Berkenbosch en Duinbeek dienden Jacob Boreel en zijn familie zich in het eerste decennium van de zeventiende eeuw hiervoor aan. Het is geen toeval dat de familie Boreel op dat moment en op die plaats haar activiteiten ontplooide. De stedelijke economie van Middelburg was toen op haar hoogtepunt, de VOC werd opgericht en het ging de familie Boreel voor de wind. De historische context van kasteel Westhove en de heerlijkheid Duinbeek, de konijnenwaranden van 397 De eerste vermelding ‘voer Rikendale’ dateert uit 1291 (Kruisheer, 1997: dl. IV, nr. 2564).

In de veertiende en vijftiende eeuw wordt de nederzetting in verschillende bronnen ver- meld. De laatste vermelding (1526) betreft een serie getuigenissen over de bewoning, het aantal huizen en het grondgebruik in en nabij Rijkendamme. Eén persoon van 90 jaar oud verklaart dan dat er op Rijkendamme wel 9 of 10 huizen meer gestaan hebben dan thans. Een getuige van 76 jaar oud verklaart dat er voorheen wel drie, vier of vijf huizen meer gestaan hebben. (Fruin, 1901: reg. 1294; het originele stuk is verloren gegaan; een afschrift bevindt zich in ZA-Collectie Verheye van Citters: inv. nrs. 55-57).

het Prelaatduin en het hakhout in de binnenduinrand waren toen voor deze kapitaalkrachtige familie interessant om hun status en aanzien extra allure te geven. Dat een gedeelte van het hakhout was overstoven met duinzand was voor hen mogelijk ook meer een uitdaging dan een probleem. Vergelijkbare ontwikkelingen kunnen zich ook elders in de binnenduinrand hebben voorgedaan. Schouwen

Middeleeuwse geschiedenis

Op Schouwen wijzen archeologische vondsten en geschreven historische bronnen ook op de aanwezigheid van een vroegmid- deleeuwse nederzetting en een Frankisch koningsgoed in het duin- gebied. Er is sprake van een Villa Scaltheim en een Villa Sunnimeri. In het duingebied bevond zich ook de moederkerk van alle later gestichte parochies op Schouwen. Deze gaat waarschijnlijk terug tot de achtste eeuw. De exacte locatie van de nederzetting(en) en het koningsgoed is echter onzeker. Resten van de oudste ne- derzetting zijn gevonden op het strand. Henderikx en Palmboom veronderstellen dat hier ook de kern lag van het koningsgoed en de oude moederkerk. Zij nemen aan dat de bewoning in de negende eeuw naar Haamstede is verplaatst. Beekman gaat er echter van uit dat de kern van het koningsgoed en de oudste kerk in de omgeving van het huidige Haamstede lagen. Wel is er consensus over de centrumfunctie van het duingebied in de vroegmiddeleeuwse ont- wikkelingsgeschiedenis van Schouwen.398 In 1229 ruilt graaf Floris IV een deel van zijn bezittingen in en achter de duinen van Schou- wen met de goederen van heer Costijn in Zierikzee, een plaats die enkele jaren daarvoor (waarschijnlijk 1220) stadsrechten kreeg.399 Daarbij behield de graaf overigens de zeggenschap over de reliëf- rijke, stuivende buitenduinen. Deze ruiling markeert een omslag in de ontwikkeling van Schouwen, waarbij de duinen hun centrum- functie verloren. Beekman gaat ervan uit dat de binnenduinen op Schouwen in de elfde eeuw al grotendeels in cultuur zijn genomen. De bewoning van het achterliggende schorrenlandschap komt pas aan het einde van de negende en het begin van de tiende eeuw op gang. Daar loopt de ontwikkeling dus duidelijk een fase achter op die in het duingebied.

Cultuurgrond in de Late Middeleeuwen

De oorkonde die de ruiling van graaf Floris in 1229 vastlegt, spreekt over ‘minen haijmannen ende dunen vanden westendeel van Scouden…’. Het is een van de oudste vermeldingen van het begrip ‘haaiman’ in de historische bronnen.400 Al sinds het einde van de achttiende eeuw is er bij verschillende gelegenheden gediscus- sieerd - en vooral ook gefantaseerd - over de betekenis van het woord haaiman, dat ook gebruikt werd in het binnenduingebied van Goeree en Walcheren. Voor een samenvatting van deze discus- sie verwijzen we hier naar de studie van Frans Beekman. Op grond van geschreven bronnen uit de zestiende, zeventiende en acht- tiende eeuw komt hij tot de volgende definitie: ‘een stuk in cultuur gebracht binnenduin, dat afwisselend als wei- en akkerland wordt gebruikt’. In aanvullende passages voegt hij de elementen van begreppeling en ruimtelijke afbakening met een houtwal aan zijn definitie toe.401 We moeten ons realiseren dat deze definities terug- 398 Beekman (2007): 36-41; Palmboom (1996); Henderikx (1993, 1995).

399 Kruisheer (1986): nr. 485; voor de stadsrechten van Zierikzee zie Uil (1998). 400 De oudst bekende vermelding dateert van 1220; zie Koch (1970): nr. 405.

401 Beekman (2007): 76-82. Hoewel Beekman hier niet op in gaat, beperkt het toponiem haaiman zich niet tot de binnenduinrand. Het komt ook hier en daar voor in het pol-

gaan op beschrijvingen uit de Vroegmoderne Tijd, waarvan het niet zeker is of zij ook gelden voor de Middeleeuwen. De belangrijkste onderdelen van deze omschrijving (graanteelt, periodieke bewei- ding, begreppeling) sporen goed met de paleobotanische analyses van het cultuurland in de binnenduinrand van Walcheren. Daar leek rond 1400 echter nog geen sprake te zijn van veel houtgewas. Voorzichtigheid is dus op zijn plaats met betrekking tot het aan- deel hakhout in het middeleeuwse haaimanlandschap van Schou- wen.402

Net als op Walcheren hadden de duinen van Schouwen in de Middeleeuwen een dynamisch karakter. Aan de zuid-, west- en noordzijde werd het cultuurland omgeven door reliëfrijke, deels stuivende duinen, die in deze periode delen van het cultuurland bedekten. Zo ontstond in de dertiende eeuw het huidige Zeepe, toen het zich oostwaarts verplaatsende duinzand een deel van het hier aanwezige cultuurland bedekte. In de loop van deze eeuw kwamen de zandgolven ter hoogte van het huidige Slot Haamstede tot stilstand. Waarschijnlijk werd het zand hier vastgelegd, om het slot en zijn omgeving te beschermen.403 Bij de ruiling met Costijn van Zierikzee hield de graaf de al dan niet stuivende reliëfrijke duinen (Zuidduinen, Westduinen en Noordduinen) aan zich. In de volgende hoofdstukken komen ze terug als de grafelijke wildernis- sen.

Ontwikkelingen vanaf de Vroegmoderne Tijd

Het middeleeuwse cultuurlandschap van de binnenduinen bleef op Schouwen ook in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw gehandhaafd. Wel deden zich een aantal veranderingen voor in de terreingesteldheid en het grondgebruik. Deze hadden allereerst betrekking op overstuiving van een deel van de binnenduinen met zand vanuit het reliëfrijke buitenduin. Daarnaast extensiveerde het grondgebruik in het niet overstoven gebied. Vooral in het westelijk deel van de binnenduinen (Westeren Ban) raakten belangrijke ge- deelten van het cultuurland overstoven vanuit de reliëfrijke duinen. In de periode tussen 1465 en 1550 ging hier vanuit de Westduinen circa 85 hectare verloren. Dit gebied werd daarna weer onder het directe gezag van de graaf gebracht. Langs de Noordduinen vond nog veel meer overstuiving plaats. Hier werd in de periode 1667- 1856 ruim 170 hectare met duinzand bedekt en moesten in totaal zeven hoeven worden opgegeven. Dit betekent dat een groot deel van de huidige reliëfrijke Verklikkerduinen op voormalig cultuur- land ligt.404

In de niet overstoven gedeelten van de binnenduinen ver- anderende het grondgebruik, waarbij naast de oude haaimannen (d.w.z. graanakkers) ook andere typen grondgebruik opkwamen. Zo kwamen ook lage natte graslanden en droge duingraslanden voor. Uit de gegevens over belastingheffing blijkt dat de graslanden een duidelijk lagere landbouwkundige waarde hadden dan de haai- mannen. Ook andere bronnen maken melding van een verschraling van het binnenduinlandschap. Het resultaat was een extensive- rend grondgebruik, met een geringer aandeel graanteelt en meer grasland. De percelering bleef echter wel gehandhaafd. Beekman

402 Zie ook Spek (2007): 699 e.v. Omheiningen van vlechtwerk waren een belangrijk ele- ment in de middeleeuwse cultuurlandschappen van Noordwest-Europa en hadden een belangrijke functie bij de afbakening van have en goed. Zij komen op een groot aantal oude afbeeldingen voor. De aanwezigheid van beplante houtwallen op de perceels- grenzen van het middeleeuwse haaimanlandschap is dus niet vanzelfsprekend. Het is mogelijk dat deze pas in een latere fase zijn aangeplant.

403 Beekman (2007): 53-64. 404 Beekman (2007): 173-189.

zoekt de oorzaak van deze ontwikkeling in ‘lokale verstuivingen’.405 Waarschijnlijk hebben - op zijn minst plaatselijk - ook verande- rende bodemomstandigheden een rol gespeeld. In het gebied tussen Haamstede en Renesse, ter weerszijde van de voormalige Vroonweg, is in de ondergrond ter hoogte van de laagste grondwa- terstand op vrij grote schaal kalkrijk materiaal aanwezig. Mogelijk doet deze situatie zich ook elders nog voor.406 Het is aannemelijk dat deze gebieden oorspronkelijk een kalkhoudende bovengrond hebben gehad. De aanwezigheid van kalk in combinatie met braaklegging en beweiding gedurende enkele opeenvolgende jaren leidt tot een relatief goede mineralenvoorziening van de bodem. Uitgaande van kalkgehalten van 2-3% CaCO3 valt echter na enkele eeuwen een ontkalking en een daling van de zuurgraad in de bo- venste bodemlagen te verwachten.407 Dit kan de bodemvruchtbaar- heid beïnvloeden en heeft daarmee ook consequenties voor het grondgebruik. Bodemverzuring leidt tot een andere humusopbouw en een andere biologische activiteit in de bodem. Mogelijk neemt hierdoor ook de verstuivingsgevoeligheid toe. In combinatie met periodieke grondbewerking zou dit de lokale verstuivingen in het middeleeuwse haaimanlandschap kunnen verklaren. De restanten van deze verstuivingen, waarvan niet helemaal duidelijk is uit welke tijd zij dateren, zijn ook nu nog waarneembaar, bijvoor- beeld in het gebied tussen Renesse en Haamstede. Het gaat hier om een gebied dat nooit vanuit de buitenduinen is beïnvloed. De lagere gedeelten van dit cultuurlandschap stonden onder invloed van het calciumhoudende grondwater en hier trad geen of min- der verzuring op. Ontkalking en de hydrologie kunnen dus mede verklaren waarom in de zeventiende en achttiende eeuw in het binnenduinlandschap van Schouwen lokaal gronden met betere landbouwkundige kwaliteit aanwezig bleven naast gronden van mindere kwaliteit (zie ook hoofdstuk 7 voor de hydrologie van het binnenduinlandschap).

Onderdeel van de extensivering is ook dat lage gedeelten steeds meer voor hakhout gebruikt werden. Deze ontwikkeling hing aanvankelijk samen met de behoefte aan rijshout voor de instand- houding van de zeewering. Al in de zeventiende eeuw werd bij het dijkonderhoud op Schouwen veel ‘inlands rijs’ gebruikt. Daarnaast voorzag het elzenhakhout natuurlijk ook in een brandstofbehoefte. Het is niet helemaal duidelijk wanneer de ontwikkeling van el- zenhakhout op gang kwam. In het begin van de achttiende eeuw was het hakhout in de binnenduinen al een aantrekkelijke inkom- stenbron voor grondeigenaren.408 Vooral in de negentiende eeuw breidde de hakhoutcultuur zich sterk uit.

Goeree

Middeleeuwse geschiedenis

De binnenduinen van Goeree zijn ruimtelijk gescheiden van de kustduinen door drie polders, waarvan de oudste in 1357 is bedijkt. De ouderdom van deze polders wijst op een middeleeuws ont- 405 Beekman (2007): 81-82 en 175.

406 Zie hoofdstuk 7; Kuipers (1960): 99-101; Everts et al. (1999).

407 Stuyfzand (1993) berekent bij een initieel kalkgehalte van 2% voor duinzandbodems een ontkalkingsnelheid van ruim 20 centimeter per eeuw. De porositeit van de bodems in de Schouwse binnenduinrand ligt mogelijk iets lager dan door Stuyfzand aangeno- men. Uitgaande van een initieel kalkgehalte van 2-3% (zie hoofdstuk 11) en het afwezig zijn van frequente overstromingen na de bedijking van het polderland in de elfde of twaalfde eeuw (Kuipers, 1981), is ontkalking van de bovenste 60-70 centimeter van het binnenduingebied in de zestiende eeuw aannemelijk.

408 Kool-Blokland (2003): 75-76. In 1718 leverden een vijftal welgestelde Schouwse grondei- genaren in totaal 35.000 bossen hakhout aan het Waterschap Schouwen. Waarschijnlijk was dit hakhout allemaal uit de binnenduinrand afkomstig.

staan van het binnenduingebied. Ook de hoge ouderdom van de kern van Ouddorp, die in het binnenduingebied ligt, wijst in deze richting. De huidige kerk en toren zijn gebouwd in 1348, maar deze werd voorafgegaan door een tufstenen kerk die mogelijk teruggaat tot de twaalfde eeuw.409 De kern van Goeree, het zogenaamde Ou- deland van Diepenhorst (= polder Het Oude Land), wordt in 1165 in oorkonden genoemd als ‘terram in Westforn’ dat toebehoort aan de abdij van Ter Duinen in Vlaanderen.410 Bij het uitmijnen en omzet- ten van zandbodems in het binnenduingebied (zie hierna) zijn in de negentiende eeuw en de eerste helft twintigste eeuw op diverse plaatsen vroegmiddeleeuwse en zelfs Romeinse archeologische resten gevonden. Deze zijn helaas niet nauwkeurig opgegraven en gedocumenteerd, maar zij bevestigen wel de grote ouderdom van dit gebied.411 Een deel van deze vondsten betreft Romeinse resten uit de tweede en derde eeuw. De ontwikkeling van de huidige bin- nenduinen is daarom mogelijk al ruim voor 600 na Chr. begonnen.

Kenmerkend voor het binnenduinenlandschap van Goeree is verder dat het uiteen valt in twee duidelijk verschillende land- schapstypen: de ongeperceleerde binnenduinen van de West-, Middel- en Oostduinen en het cultuurland van het zandwallenge- bied, dat door sommigen ook wel schurvelingenlandschap wordt genoemd.412 De Oost- en Middelduinen enerzijds en de Westduinen anderzijds zijn ruimtelijk van elkaar gescheiden door dit zandwal- lengebied. Deze scheiding gaat terug tot de Middeleeuwen. De polder Het Oude Nieuwland is bedijkt in 1357 en omvat behalve laatmiddeleeuwse zeekleiafzettingen ook de buitenste rand van het zandwallengebied, dat geologisch tot de binnenduinen moet worden gerekend. Dit ‘bedijkte’ deel van het binnenduinland- schap werd rond 1700 aangeduid als ‘Den Uijtter Haaijgemeten- 409 Klepper (1979).

410 Koch (1970): nr. 155.

411 Olivier (2004); Peddemors (1979).

412 Zie bijvoorbeeld Bakker et al. (1979c). Schurvelingen zijn de lage wallen die oorspronke- lijk de oude cultuurlandpercelen (haaimeten) hebben omgeven. Deze schurvelingen zijn op Goeree bij de ‘omzetting’ van het cultuurland in de negentiende en twintigste eeuw vrijwel allemaal opgehoogd en verbreed en worden in het Goerese dialect nu ‘hoagten’ genoemd. De naam schurvelingenlandschap is daarom niet meer op zijn plaats. Voor het hedendaagse landschap moet daarom de voorkeur worden gegeven aan de naam ‘zandwallenlandschap’ (mededeling Krijn Tanis). Voor het oorspronkelijke cultuurland- schap wordt de naam ‘haaimetenlandschap’ gebruikt.

blok’.413 Omdat het in de bedijking is betrokken had het in 1357 waarschijnlijk al het karakter van cultuurland. Voor zover bekend zijn in de ondergrond van de West-, Middel- en Oostduinen geen oude cultuurlagen aanwezig. Ook zijn uit deze duinen geen ar- cheologische vondsten uit de Vroege Middeleeuwen bekend; dit in tegenstelling tot het zandwallengebied. Dit maakt aannemelijk dat de ongeperceleerde binnenduinen nooit in cultuur zijn geweest en zich vanaf hun ontstaan als duinen hebben ontwikkeld. Deze landschapsdifferentiatie is waarschijnlijk al vrij vroeg in de Mid- deleeuwen ontstaan, waarbij een gedeelte van de gronden wel in cultuur is gebracht (haaimeten) en een ander gedeelte niet (West-, Middel-, en Oostduinen). De laatste kwamen in de Middeleeuwen als zogenaamde wildernissen onder direct gezag van de graven

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN