• No results found

D Historische ontwikkeling en gebruik door de mens

13 Ontwikkeling van de middeleeuwse binnenduinlandschappen

14.3 Konijnenwaranden in de verschillende duingebie den

Walcheren

Aanwezigheid van waranden

In de duinen van Walcheren waren konijnenvangst en konijnen- waranden in de zestiende en zeventiende eeuw een algemeen verschijnsel. De duinen van de verschillende heerlijkheden langs de noordelijke kust werden alle als konijnenwaranden verpacht (zie figuur 52). De duinen van het Markizaat van Veere werden verpacht in twee gedeelten, ‘de eerste en tweede partij Oostduij- nen, scheidende aan de vijverdam.’ Met deze laatste aanduiding werd de langgerekte vijver in het huidige Oranjebos bedoeld, die waarschijnlijk teruggaat op een middeleeuws kreekrestant.454 De Oostduinen grensden aan de westzijde aan de duinen van de heer- lijkheid Oostkapelle. Deze werden ook wel aangeduid met de naam Abts- of Prelaatsduinen, naar de abt van de Middelburgse abdij. Verder westelijk bevonden zich de duinen van de heerlijkheid Domburg, ook wel aangeduid met de naam Westduinen.455 Van Westkapelle zijn geen konijnenwaranden bekend. De rentmees- terrekeningen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, toen deze stad in handen was van de Oranjes, spreken over verpachting van de vronen voor beweiding met vee, maar over konijnenvangst wordt niet gerept. Langs de zuidwestkust werden tussen Westka- pelle en Dishoek in de vijftiende eeuw konijnen gevangen door de heer van Veere.456 Waarschijnlijk hebben zich hieruit verpachte wa- randen ontwikkeld. Dit blijkt in april 1584 uit klachten van de am- bachtsheer van Biggekerke en diverse pachters en ingelanden over schade aan de bezaaide landen door konijnen ‘die onlangs in de duinen zijn gesteld’.457 Zij verzochten de Staten van Walcheren toen om de huurders van de duinen te verplichten deze binnen veertien dagen weg te vangen. Dit was in september van dat jaar aanleiding 453 NA-NDR: inv. nr. 14849, fol. 291 en inv. nr. 14851.

454 Deze vijver wordt in de achttiende eeuw enkele keren aangeduid als ‘de oude kreek’ (bijvoorbeeld NA-NDR: inv. nr. 14849, fol. 219 en 262-263). Zie in dit verband ook Ben- nema & Van der Meer (1952). De vijver sluit aan op kreekpatronen in de bodem van het polderland.

455 Zie bijvoorbeeld ZA-OAW: inv. nr. 212. In de pachtcondities voor het contract 1608-1615 worden de Westduinen als volgt omschreven: ‘Westduijnen ende waranden vande co- nijnen gelegen bij Domburgh, streckende ende paelende aant oisteijnde vanden duijne eertijts aengecomen hebben den prelaet van Middelburg ende thans aencomende deze stadt vander Vere, totten Vrijdomme van Westcapple thoe’.

456 Zie voetnoten 444 en 445.

457 Waarschijnlijk kwamen al langer konijnen in dit gebied voor, maar moet deze formu- lering zo worden geïnterpreteerd dat er een aanvulling van de populatie plaatsvond. Dergelijke introducties om de konijnenstand in de waranden te verbeteren waren niet ongebruikelijk.

voor een inspectie door de Staten. In november werd vervolgens de huurders van de duinen gelast om op treden. Als dat niet gebeurde zou een ieder het recht krijgen om de konijnen te vangen. Kennelijk leverde deze lastgeving weinig resultaat op, want op 2 december 1584 werd een publicatie vastgesteld betreffende de vrije jacht op de konijnen in de Westduinen tussen Westkapelle en Dishoek.458 Waarschijnlijk was dit het einde van de verhuurde konijnenvangst langs de zuidwestkust. In ieder geval zijn in de historische bronnen geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van waranden in deze duinen in de zeventiende of achttiende eeuw.

Gebruik van de waranden

Op Walcheren was het gebruikelijk de konijnenvangst aan duin- meiers te verpachten samen met het recht op de beweiding van de duinvalleien met rundvee. Dit heeft te maken met de regelgeving van de Staten van Zeeland, waarin de beweiding van de duinen al- leen was toegestaan in de valleien en voorbehouden aan de duin- meiers. Het beschermen van de konijnenwaranden was een expli- ciet onderdeel van deze regelgeving.459 Uit verschillende bronnen kan worden afgeleid dat de runderbeweiding ondergeschikt was aan de konijnenvangst. Zo staat bijvoorbeeld in een pachtcontract voor de Westduinen van Domburg voor de periode 1716-1724460:

‘De pagter zal hebben de vangst van de conijne van den duij- ne…, alsmede de ettinge van dezelve duijnen en leegten om daarin koeijen ofte calvers te houden…, noftans niet hinderlijck de weying van de conijnen ten aanzien en aanschouwing van den heer verpagter ofte dengene die daartoe specialyck van sijn ed. sal worden gecommitteerd’.

Het aantal stuks vee is vervolgens gelimiteerd tot 10-12 ‘of … soveel als de gemelde duijnen bequamelijck zouden kunnen voeden’. In het begin van de achttiende eeuw was op Walcheren in de West- duinen het belang van de konijnen randvoorwaardelijk voor de beweiding met runderen. Deze regel werd zo belangrijk gevonden dat de verpachter toezicht op de uitvoering daarvan wilde blijven houden. De pachter had echter weinig reden om de beweidings- regels te overtreden. Daarvoor waren zijn eigen economische belangen te groot. Dit blijkt uit een ander pachtcontract, ook van de Westduinen bij Domburg (1726-1740).461 Het betreft een contract van 14 jaar. Wanneer het ingaat, is de konijnenstand lager dan gewenst. Pachter en verpachter komen daarom overeen de vangst pas in het vierde pachtjaar te laten beginnen. De pachter mag in die eerste jaren de duinen wel met 10-12 beesten beweiden. Voor die jaren moet hij een pachtsom van 8 schellingen per jaar (f 2,40) betalen. Voor de latere jaren is hij een som van 15 ponden Vlaams verschuldigd (f 90). De konijnenvangst is in de eerste helft van de achttiendeeeuw in de Westduinen dus goed voor circa 97% van de pachtsom.

De beëindiging van de waranden

In de tweede helft van de achttiende eeuw vindt er met betrekking tot de konijnenwaranden een belangrijke verandering plaats in de duinen van het Markizaat van Veere. Tijdens de inhuldiging in 1766 van de kort daarvoor meerderjarig geworden prins Willem V in Vlis- singen, verzoeken ‘enige voorname regenten van Middelburg’ de prins ‘om het conijn in de duijnen alle te dooden en uijt te roeijen, 458 De Waard (1914): Regestenlijst nr. 316 en 330 en Bijlage I Regesten van akten en resolu-

tiën, nr. 648, 656 en 657. De originele stukken zijn verloren gegaan. 459 Zie voetnoot 451.

460 ZA-SD: inv. nr. 52. 461 ZA-OAW: inv. nr. 213.

weegens de schade die dezelve aan het houtgewas van de lust- plaetsen en plantasien tegens de duijnen aengrenzende, quamen te veroorsaken’.462 Dit pleidooi is voor de Nassause Domeinraad aan- leiding om bij de nieuwe verpachting in 1768 ‘uijt kragte van de spe- ciale last en authorisatie van zijn Doorlugtigste Hoogheit’ een ande- re weg in te slaan.463 Gedurende enkele decennia begint vervolgens het hoofdstuk over de duinverpachtingen in de rentmeesterrekenin- gen met de zinsnede: ‘De conijnen in de duijnen van de Heerlijkheid van den Vrouwen Polder met den jare 1768 zijnde uijtgeroeijt, soo zijn de duijnen en vroonen ter gorsinge voor beesten … verpagt’.464 De konijnenwaranden in de Oostduinen worden dus onder druk van de aanpalende buitenplaatsbezitters beëindigd en de duinen worden vervolgens uitsluitend voor de begrazing met rundvee ver- pacht. Dit betekent overigens niet dat er geen konijnen meer in de duinen voorkwamen. Pachtcondities en pachtcontracten uit 1768, 1796 en 1798 bevatten steeds een passage waarin wordt aangege- ven dat konijnen gedurende de pachtperiode niet mogen worden aangekweekt of toegelaten.465 De pachter was wel verplicht deze zoveel mogelijk te vangen en hij mocht ze vervolgens verkopen. De levering van konijnen aan regenten in de steden van Walcheren hield op.466 In de jaren negentig van de achttiende eeuw werd ook voorgeschreven dat de pachter niet aan anderen verlof mocht geven om te jagen, ‘opdat geen nadeel aan sijne Hoogheits recht tot het houden van ene gereserveerde warande … werde toegebracht’.467 De houding ten opzichte van de konijnen veranderde duidelijk. Waar voorheen sprake was van actief beheer en stimulering van de stand ten behoeve van een oogstbaar product, werd het konijn vervolgens als een probleem gezien dat bestreden moest worden.

Dat de beëindiging van de waranden in de Oostduinen geen geïsoleerd verschijnsel was, wordt geïllustreerd door de gang van zaken in de duinen voor de buitenplaatsen tussen Oostkapelle en Domburg. Deze ‘duinen en conijnwaranden’ werden in 1778 door de toenmalige eigenaar, de heer van Oostkapelle, in eeu- wigdurende erfpacht gegeven aan de gezamenlijke bezitters van de buitenplaatsen tussen Domburg en Oostkapelle om de duinen ‘van conijnen te laten zuiveren en dezelve geheel uit te roeien zo veel mogelijk is, om de Heeren … te bevrijden van de schade welke aan de plantagien of landerijen van hunne voorschreven buiten- plaatsen door de conijnen word veroorzaakt’.468 Behalve over een erfpachtcanon werden afspraken gemaakt over de tewerkstelling van de duinmeier en zijn zoon, die een rol gingen spelen bij het uitroeien van de konijnen. De heer van Oostkapelle behield het jachtrecht geheel aan zich. Tussen de erfpachters werden afspra- ken gemaakt over de verdeling van inkomsten uit beweiding, die kennelijk gecontinueerd werd. Ook hier werden in de tweede helft van de achttiende eeuw de dan bestaande konijnenwaranden 462 NA-NDR: inv. nr. 14870.

463 NA-NDR: inv. nr. 14871; ZA-RPO: inv. nr. 106. In 1768 liep een contract af, dat voor de beide partijen Oostduinen 14 jaar daarvoor was afgesloten met Jhr. Jan van Borssele van der Hooge (1707-1764). Het verzoek tot beëindiging van de konijnenwaranden valt dus min of meer samen met het overlijden van deze pachter. Van Borssele nam een vooraanstaande positie in de Walcherse samenleving in. Zo was hij van 1743 tot 1764 bewindhebber van de Zeeuwse Kamer van de VOC en nam hij de positie van Eerste Edele waar in de Staten van Zeeland. Hij maakte gebruik van onderpacht om de duinen te exploiteren. Dit komt in de zeventiende en eerste helft achttiende eeuw op Walcheren verder niet of nauwelijks voor. Jan van Borssele is waarschijnlijk begonnen met het inscharen van vee van derden in de door hem gepachte duinen. Zie ook paragraaf 15.3. 464 bijv. NA-NDR: inv. nr. 14875, fol 9.

465 ZA-RPO: inv. nrs. 106, 108 en 190.

466 NA-NDR: inv. nrs 14871, fol. 97 en 14875, fol. 12. 467 ZA-RPO: inv. Nr. 108, pachtcontract 1796-1798 468 ZA-AD: inv. nr. 70B.

bewust beëindigd, terwijl met duinbegrazing kon worden voortge- gaan. Net als bij de Oostduinen speelden buitenplaatsbezitters een cruciale rol.469

Herstel van de waranden na de Franse tijd

Na het vertrek van de Fransen werd in 1817 geprobeerd de konij- nenvangst weer nieuw leven in te blazen. Tot twee maal toe (1817- 1824 en 1824-1830) werden de duinen en konijnenwaranden van de Eerste en Tweede Partij Oostduinen publiek verpacht. De wijze waarop de verpachting werd vormgegeven lijkt sterk op die van vóór 1768. Het vangen en schieten van konijnen was nadrukkelijk aan de pachters voorbehouden, die in de periode van 1 maart tot eind juni niet mochten vangen. In winterperioden met een sneeuw- dek moesten pachters de konijnen bijvoeren met wilgensnoeihout en zij dienden aan het eind van de pachtperiode ‘dezelve warande in goeden staat en van gelijke waarde over te laten.’ Ook waren zij verplicht tot het doden van bunzingen en katten die zij in het duin aantroffen. Jaarlijks moesten zij minstens 25 bunzingen bij de rentmeester aanbrengen. Zij mochten het vee dat in hun waranden geweid werd niet molesteren. Als er per ongeluk een dier werd gedood of gekwetst moest dit worden vergoed aan de pachters van de begrazing.470

Het lijkt erop dat de waranden uit de zeventiende en achttiende eeuw voor het domeinbeheer als voorbeeld hebben gediend bij de 469 Deze erfpacht is waarschijnlijk ook het begin van de aanplanting van een eikenmante-

ling langs de buitenplaatsen tussen Domburg en Oostkapelle, die waarschijnlijk niet uitvoerbaar was bij handhaving van de konijnenwaranden.

470 ZA-AD: inv. nr. 70B, pachtcondities Oostduinen 1817-1825; ZA-RPO: inv. nr. 100, Pacht- condities van de duinen en waranden van konijnen 1825-1830.

pogingen om de konijnenvangst weer nieuw leven in te blazen. Een belangrijk verschil is echter dat er nu sprake is van een gescheiden verpachting van begrazing en konijnenvangst. Uit de voorwaarden waaronder de waranden werden verpacht, blijkt duidelijk dat het niet alleen gaat om de vangst van konijnen die schade of overlast veroorzaken. Er was nadrukkelijk ook sprake van maatregelen gericht op het behoud van een goede konijnenstand, zoals een jachtvrije voortplantingsperiode, het vangen van predatoren en het bijvoeren bij extreme weersomstandigheden. Overigens zijn de negentiende-eeuwse konijnenwaranden waarschijnlijk een stille dood gestorven. Voor de jaren na 1830 zijn geen aanwijzingen voor de verpachting van waranden meer gevonden. Wel werden tot het einde van de negentiende eeuw de jacht en de vangst van konijnen in de buitenduinen apart verpacht van de overige jacht. Tot omstreeks 1860 werd de konijnenjacht steeds gepacht door de pachters van de aanpalende duinhoeves (zie 15.3). Of en hoe de overige jachtrechten in het begin van de negentiende eeuw werden verpacht is onduidelijk. Vanaf circa 1860 waren leden van de familie De Jonge van Ellemeet, eigenaren van de aangrenzende buiten- plaats Overduin, de belangrijkste pachters van jacht, inclusief de jacht op konijnen.

Pachtopbrengsten van de waranden

Figuur 53 geeft een overzicht van de opbrengsten van de duinver- pachtingen aan de noordzijde van Walcheren (markizaat van Vee- re). Van de Westduinen, gelegen in de heerlijkheid Domburg, zijn alleen gegevens beschikbaar uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Voor de twee partijen Oostduinen bleek het echter mogelijk een reeks te construeren van 1605 tot 1810. De pachtopbrengsten Figuur 52. Kaart met de verpachte waranden aan de noordzijde van Walcheren.

De ondergrond is een kaart van de gebroeders Hattinga, gepubliceerd in 1753 (Zeeuws Archief, Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, Zelandia Illustrata dl I, inv. nr. 246).

1 Eerste Partij Oostduinen 2 Tweede Partij Oostduinen 3 Prelaatduinen 4 Westduinen 1 2 3 4

0

200

400

600

800

1000

1200

1605

1640

1675

1710

1745

1780

1815

Oostduinen

Westduinen

beëindiging

konijnen-

waranden

van de duinen blijken in de beschouwde periode een golfbewe- ging door te maken. In de eerste helft van de zeventiende eeuw nemen zij duidelijk toe, om vervolgens in de tweede helft van die eeuw sterk te dalen. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw bereiken zij een absoluut dieptepunt. In de eerste twee decennia van de achttiende eeuw doet zich een duidelijk herstel voor. Vanaf 1721 zet zich dan weer een daling in, die voortduurt tot dat in 1768 de konijnenwaranden worden beëindigd. Vervolgens worden de duinen alleen voor de begrazing met runderen verpacht. Dit levert aanvankelijk een gering herstel op. Vanaf 1797 is er echter opnieuw sprake van een daling van de pachtopbrengst. In de twee hier beschouwde eeuwen brachten de Oostduinen van Walcheren het meest op in de jaren 1637-1643 (1102 gulden per jaar). Op het mo- ment dat de konijnenwaranden werden beëindigd was de jaarlijkse opbrengst met bijna 50% gedaald naar 570 gulden. In de jaren 1806-1809 bedroeg de opbrengst minder dan een derde van die in de jaren veertig van de zeventiende eeuw (320 gulden per jaar).

Naast de teruglopende trend over de langere termijn is vooral de sterke daling en het daarop volgende herstel in de decennia rond 1700 opvallend. De lage opbrengsten zijn in deze tijd allereerst het resultaat van lage biedingen bij de openbare verpachtingen. Deze hangen waarschijnlijk samen met de toen heersende economische en klimatologische omstandigheden. In 1672 (‘het Rampjaar’) beleeft de beurs van Amsterdam de grootste krach in de Vroegmoderne Tijd en is de Republiek tegelijk met Frankrijk, Engeland, Münster en Keu- len in oorlog.471 Op Walcheren leidde de noodsituatie in 1672 tot de ineenstorting van de Wisselbank en de Leenbank. Bovendien dreigde een invasie vanuit zee en kwamen de boeren in dat jaar in opstand

471 Israel (1996): 905-980.

tegen het stadbestuur van Middelburg.472 Pachters van konijnenwa- randen hebben in deze periode ook nog een ander probleem. Het laatste kwart van de zeventiende eeuw is de koudste periode van de afgelopen 1000 jaar. In de jaren 1670-1700 doen zich tien strenge of zeer strenge winters voor en in 20 winters was er sprake van veel- vuldige of abnormale sneeuwval.473 Konijnen zijn zeer gevoelig voor ijzel en een sneeuwdek en het extreme winterweer zal dus in deze periode van invloed zijn geweest op de overlevingskansen van de konijnen en de productie van de waranden.474 Onder druk van de omstandigheden moest de rentmeester in de laatste decennia van de zeventiende eeuw dan ook meerdere malen reducties toestaan op de afgesproken pachtprijs. In enkele gevallen werden ook achterstal- lige betalingen kwijtgescholden. Op de Eerste Partij Oostduinen was in 1673/74 voor het eerst sprake van achterstallige pacht. Afgespro- ken werd dat deze schuld zou worden verrekend door middel van een jaarlijks aanvullende betaling van 100 gulden per jaar. In 1685 moest echter een achterstallige schuld van 630 gulden worden afgeboekt. De rentmeester overwoog gerechtelijke executie van de pachter, maar gaf uiteindelijk de voorkeur aan het treffen van een regeling.475 Daarnaast werd in de jaren 1679-1685 zowel voor de Eerste als voor de Tweede Partij Oostduinen een deel van de pachtsom kwijtgeschol- den.476 Veelzeggend is ook dat in 1685, toen de pacht publiek werd geveild, hier door niemand op werd geboden. Nadat de rentmeester 472 Zwemer (1996).

473 Buisman & Van Engelen (2006a en b). 474 Swaen (1948): 20.

475 NA-NDR: inv. nr. 14796, fol. 221: in de jaren 1673/1674 bedroeg de pachtsom voor de Eerste Partij 408 gulden per jaar. Het afgeboekte bedrag omvatte dus ongeveer de pachtsom voor anderhalf jaar.

476 Voor de Tweede Partij Oostduinen gaat het om de jaren 1679-1685 (138 gulden per jaar op een afgesproken pachtsom van 438 gulden); voor de Eerste Partij betreft het de jaren 1682-1685 (100 gulden per jaar op een pachtsom van 492 gulden).

Figuur 53. Pachtopbrengsten van de Oostduinen en Westduinen op Walcheren in de zeventiende en achttiende eeuw.

Weergegeven is de gemiddelde jaarlijkse opbrengst per periode van zeven jaar. De Eerste en Tweede Partij Oostduinen zijn hierbij tezamen genomen. Nadat in de Oostduinen de konijnenwaranden werden beëindigd (1768), werd dit gebied alleen nog maar voor de begrazing met rundvee verpacht. De opbrengsten hiervan zijn met blauwe bolletjes weergegeven. De opbrengsten van het bouwland op de Eerste Partij Oostduinen zijn niet in deze grafiek betrokken.

‘alle mogelijke vlijt (had) aangewend om desselve uit de hand te ver- pachten’, lukte het uiteindelijk om de twee partijen weer voor zeven jaar te verpachten.477 In 1692 werden de duinen opnieuw publiek geveild, waarbij de verpachting aanvankelijk niet werd gegund, maar later voor een hoger bedrag ondershands aan een van de zittende pachters werd gegeven.478 Kennelijk is er toen verder onderhandeld, waarbij het aannemelijk is dat de rentmeester de kandidaat-pachter de helpende hand heeft toegestoken, bijvoorbeeld door hem pacht- reductie bij tegenvallende resultaten toe te zeggen. Ook kunnen er afspraken zijn gemaakt over het gunnen van uit te voeren werk- zaamheden. We weten in ieder geval dat pachter Jan Stoffelsen, aan wie beide partijen Oostduinen in 1692 werden toegewezen, in de periode van zijn pacht ook betaalde werkzaamheden uitvoerde bij het bosonderhoud en de aanleg van nieuw hakhout. Toen rond 1700 de omstandigheden weer gunstiger werden, probeerde men de in- komsten weer op te vijzelen. Onderdeel hiervan was dat duinmeiers van Schouwen werd gevraagd om een taxatie van de konijnenwa- randen uit te voeren. Deze pakte kennelijk goed uit, want de Oost- duinen werden weer aan twee verschillende duinmeiers verpacht, waarvan oudgediende Jan Stoffelsen er één was. Hij moest voor de Eerste Partij Oostduinen echter wel twee keer zoveel gaan betalen, terwijl de Tweede Partij bijna een drie maal zoveel opbracht. Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken, dat de positie van duinverpachtingen en konijnenwaranden aan het einde van de zeventiende sterk onder druk stond. Daarbij speelden waarschijnlijk

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN