• No results found

E Duinen in samenhang

16 Duinen van Zuidwest-Nederland als schakel in een keten

De West-Europese kust bestaat uit een groot aantal door rotskus- ten, riviermondingen en zeegaten van elkaar gescheiden duinge- bieden. Het stelsel van duinen langs de oostkust van het Kanaal en de zuidelijke Noordzee is relatief aaneengesloten. Alleen ter hoogte van Zuidwest-Nederland en de Waddeneilanden zijn er onderbrekingen als gevolg van de aanwezigheid van zeegaten.673 Van een min of meer continue reeks vergelijkbare duingebieden, die slechts door een klimatologische gradiënt geleidelijk verande- ren, is echter geen sprake. Bekend is de plotselinge verandering in het kalk- en ijzergehalte van het duinzand, en dus ook in de plantengroei, ter hoogte van Bergen (NH).674 De in hoofdstuk 11 gepresenteerde duinzandanalyses laten zien dat er ook in de ‘kalkrijke’ duinen ten zuiden van Bergen nog belangrijke discon- tinuïteiten voorkomen. Hieronder bespreken we enkele factoren die op bovenregionaal niveau bijdragen aan deze differentiatie van de kalkrijke duingebieden langs de zuidoostelijke Noordzee- kust.

16.1 Geologische gradiënt langs de zuidoostelijke

Noordzeekust

De ‘kalkrijke’ duinen van Holland en Zeeland worden in de Neder- landse plantengeografische literatuur doorgaans tot het Renodu- nale floradistrict gerekend. In deze naam ligt de veronderstelling besloten dat de flora van deze duinen zich heeft ontwikkeld in samenhang met die van het achterliggende rivierengebied. Deze gedachte vindt zijn oorsprong in het feit dat de Rijn in de recente geologische geschiedenis een aantal verschillende uitmondingen langs de Hollandse kust heeft gekend. Aangenomen wordt dat de rivier daarbij relatief kalkrijk sediment naar de kust heeft aan- gevoerd en dat ook veel planten via deze weg de duinen hebben bereikt, of dat het Rijndal op zijn minst een refugium is geweest voor veel planten van de kalkrijke duinen.675 Deze studie laat zien dat er in dit opzicht een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de Zeeuwse en de Zuid-Hollandse Eilanden. De duinen van Voorne en delen van de duinen van Goeree zijn rela- tief kalkrijk en vertonen geochemisch verwantschap met de flu- viatiele afzettingen van de Formatie van Kreftenheye (hoofdstuk 11). Dit type duinzand bereikt echter op Goeree zijn zuidgrens en komt ook daar niet overal voor. Elders op Goeree en op Schouwen en Walcheren heeft het duinzand een andere chemische samen- stelling, is minder kalkrijk en vertoont meer verwantschap met de Eem Formatie, die een mariene of estuariene oorsprong heeft. De beperkte hoeveelheid meetgegevens die in de literatuur beschik- baar is, wijzen erop dat de kalkgehalten en waarschijnlijk dus ook de geochemische identiteit langs de Zeeuws-Vlaamse kust en het meest oostelijke deel van de Vlaamse kust vergelijkbaar zijn met

673 Hewett (1989); Doody (1991). 674 Eisma (1968); Weeda (1990).

675 Schendelaar (1984); Weeda (1989). In het laatste artikel werd reeds gewezen op de afwijkende positie van de Zeeuwse eilanden. Voor de refugiumfunctie zie Weeda (1992).

die van de Zeeuwse Eilanden.676 Meer westelijk langs de Vlaamse kust en langs de Franse kanaalkust wordt het duinzand weer kalk- rijker.677 Dit patroon hangt samen met een geologische gradiënt die vanaf het Kanaal tot aan de Hollandse kust aanwezig is (paragraaf 3.1). Ter hoogte van het Kanaal dagzomen afzettingen uit het Krijt. Voor de Vlaamse kust zijn op geringe diepte Tertiaire afzettingen aan- wezig, die onder de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden wegduiken en daar bedekt worden met een naar het noorden dikker wordend Pleistoceen en Holoceen pakket. Deze geologische gradiënt is een gevolg van de aanwezigheid van een aantal oude geologische mas- sieven aan de zuidzijde, waarvan het London-Brabant Massief het belangrijkste is, en een zone van geologische breuken die zich vanuit het Rijndal en zuidoostelijk Nederland uitstrekt tot in het centrale deel van de Noordzee.678 Deze geologische opbouw vormt ook de basis van de trechtervormige morfologie van de zuidelijke Noordzee. Deze morfologie op zijn beurt is weer sturend voor de rondgaande getijbeweging en het overheersend noordwaarts gerichte stromings- patroon langs de Vlaamse en Nederlandse kust.679 Tektonische bewe- gingen hebben in de geologische geschiedenis de loop van de Rijn in belangrijke mate beïnvloed en daarmee dus ook de ligging van de Rijn/Maasmonding.680 Daarnaast heeft het overheersend noord- waarts gerichte stromingspatroon langs de Nederlandse kust een belangrijke rol gespeeld bij de verdeling van het Rijn/Maassediment. De strandwallen en duinkust van de Zeeuwse Eilanden werden in het Holoceen veel meer gevoed vanuit de Zeeuws-Vlaamse zandkop dan vanuit de Rijn/Maasmonding. De verschillen in duinzand tussen Voorne en delen van Goeree enerzijds en Schouwen en Walcheren anderzijds hangen dus samen met de geologie en de morfologie van het Noordzeebekken. Op grond van verschillen in geologische iden- titeit kunnen in de kalkrijke duinen van de zuidoostelijke Noordzee- kust dan ook de volgende drie deelgebieden worden onderscheiden:

de duinen van de Noord-Franse kust en de Vlaamse westkust met •

hoge kalkgehalten (5-10%), die geochemisch waarschijnlijk zijn beïnvloed door de nabijgelegen kalkrijke Noord-Franse klifkust; de duinen van de Oost-Vlaamse kust, de Zeeuwse Eilanden en •

delen van Goeree, met lagere kalkgehalten (maximaal 2-3,5%), waarvan het zand geologisch en geochemisch gerelateerd lijkt aan de afzettingen van de (mariene) Eem Formatie;

de Hollandse duinen vanaf Goeree tot aan Bergen met weer rela- •

tief hoge kalkgehalten (> 5%), waarvan de geologische en geoche- mische identiteit verbonden lijkt met de fluviatiele afzettingen van de Formatie van Kreftenheye.

16.2 Zeegaten als sturende factor in de duinontwikke-

ling

In de gangbare visies op de duinontwikkeling langs de Nederland- se kust speelt het onderscheid tussen de Oude en de Jonge Duinen 676 Depuijdt (1972): 166-172. Deze auteur vermeldt voor de duinen van Walcheren opval-

lend hoge kalkgehalten; ze liggen in dezelfde orde van grootte als op Goeree en Schouwen (2-4% CaCO3). Het aantal en de herkomst van de monsters waarop deze vermelding is gebaseerd, is niet bekend. De relatief hoge waarden voor Walcheren vin- den waarschijnlijk hun oorzaak in een beperkt aantal minder representatieve monsters. Mogelijk spelen ook verschillen in analysemethoden een rol.

677 Depuijdt (1972): 166-172. Volgens deze auteur is nergens langs de zuidoostelijke Noordzeekust het strandzand kalkrijker dan langs het Frans-Belgische strand tussen Oostende en Cap Blanc-Nez (circa 6% CaCO3). Géhu & Géhu-Franck (1993) geven voor de duinen langs de Picardische Kanaalkust kalkgehalten van 5-10% CaCO3. 678 Westerhoff et al. (2003a): 135-167.

679 Duursma et al. (1982): 177-179; Beeftink (1989). 680 Berendsen & Stouthamer (2001).

een belangrijke rol.681 Deze duinsystemen verschillen van elkaar in leeftijd, morfologie en ontstaanswijze. Hoewel hun ontwikkeling tot in de Vroege Middeleeuwen kan zijn doorgegaan, dateren de Oude Duinen op de meeste plaatsen uit de pre-Romeinse periode. Zij zijn relatief laag en ontstaan op en uit de oude strandwallen. Op een aantal plaatsen langs de Nederlandse kust komen rond het jaar 1000 na Chr. grootschalige verstuivingen op gang, waaruit de zogenaamde Jonge Duinen zijn ontstaan. Deze Jonge Duinen hebben een hoogte van meerdere tientallen meters en een groot- schaliger en anders georiënteerd reliëfpatroon, waarbij complexen van meerdere loop- en paraboolduinsystemen aan elkaar gescha- keld kunnen zijn. Aanvankelijk werd aangenomen dat de vorming van de Jonge Duinen begon in de elfde en twaalfde eeuw. Later is aannemelijk gemaakt dat deze ontwikkeling al in de negende en tiende eeuw is ingezet.682 Bij deze datering speelt een rol dat de grootschalige verstuivingsprocessen waarschijnlijk op het strand of in de zeereep zijn begonnen en zich van hier landinwaarts hebben verplaatst. Patronen in de huidige binnenduinrand, waarvan het ontstaan op omstreeks 1100 na Chr. gedateerd wordt, kunnen dus het resultaat zijn van processen die al enkele eeuwen daarvoor in de zeereep zijn begonnen.

Het concept van de Oude en Jonge Duinvorming is ontwik- keld in studies van de Hollandse vastelandkust. Dit concept is echter slechts ten dele toepasbaar op de duinkust van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden. Daarbij zijn de volgende drie aspecten van belang:

Anders dan langs de Hollandse vastelandkust zijn de strandwal- •

len langs de kust van Zuidwest-Nederland al in de post-Romein- se periode gefragmenteerd en lokaal geërodeerd. Dit heeft in de Vroege Middeleeuwen geleid tot een ander type kustontwikke- ling, waarbij erosie en sedimentatie door de zee een dominante rol hebben gespeeld.

Grootschalige verstuivingen, leidend tot loopduinen of gescha- •

kelde paraboolduinsystemen, zijn in de tweede helft van de Middeleeuwen op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden veel minder algemeen dan langs de Hollandse vastelandkust. Als gevolg van de beide vorige factoren is er in Zuidwest-Neder- •

land sprake van een minder duidelijke cesuur in de kustontwik- keling rond het jaar 1000.

Deze hoofdlijnen worden hieronder nader toegelicht aan de hand van de ontwikkeling van drie landschapstypen die de duinen van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden bij uitstek kenmerken: de vlakke binnenduinlandschappen, de hoge reliëfrijke duinen en de strand- en sluftergebieden in de monding van de zeegaten. Het ontstaan van de vlakke binnenduingebieden

Eén van de meest opvallende elementen in de duinen van Zuidwest-Nederland is de aanwezigheid van uitgestrekte, relatief vlakke binnenduinlandschappen met een grote ouderdom. Hun ontstaan houdt onderzoekers al lang bezig. Daarbij wordt vaak gerefereerd aan de Oude Duinen van de Hollandse kust, waarbij het binnenduinlandschap van Zuidwest-Nederland door sommige onderzoekers tot de Oude Duinen worden gerekend en door an- dere tot de Jonge Duinen.683 Een dergelijke benadering doet echter geen recht aan het specifiek eigen karakter van de duinkust van Zuidwest-Nederland. De gesloten strandwallen erodeerden en 681 Jelgersma et al. (1970); Klijn (1981); Zagwijn (1984, 1997).

682 Jelgersma et al. (1970); Klijn (1981); Zagwijn (1984, 1997).

683 Voor een overzicht van de verschillende opvattingen zie Beekman (2007): 26-28.

braken al door in de Romeinse tijd en vanaf 300 na Chr. begon- nen zich hier de grote zeegaten te ontwikkelen. De Hollandse vastelandkust werd in de post-Romeinse periode en de Vroege Middeleeuwen juist gekenmerkt door stabiliteit en een sterke struweel- en bosontwikkeling.684 In het eerste millennium van onze jaartelling domineerden langs beide kustgedeelten dus geheel verschillende landschapsvormende processen. Langs de kust van Zuidwest-Nederland speelden strandvlakten en zandige schorren een veel grotere rol dan langs de Hollandse kust. Daarom moet voor het kustgebied van Zuidwest-Nederland naast de fase van de gesloten strandwallen (Oude Duinen) en de grote middeleeuwse overstuivingen (Jonge Duinen) een aparte fase worden onderschei- den, namelijk die van de post-Romeinse en middeleeuwse strand- vlakten. Deze fase begon ver vóór het ontstaan van het huidige polderland, maar liep in sommige gebieden door tot na het begin van de bedijkingen in de elfde eeuw. Dit laatste deed zich bijvoor- beeld voor in de omgeving van Oostkapelle (Walcheren). Een deel van het vlakke binnenduingebied ontstond hier in de Vroege Mid- deleeuwen, maar het meest noordoostelijke gedeelte ontwikkelde zich in zijn huidige vorm waarschijnlijk pas in de tweede helft van de Middeleeuwen. Ook grote delen van de huidige binnenduinen van Voorne hadden tot in de Late Middeleeuwen het karakter van strandvlakten met pionierduinen, die van tijd tot tijd nog door de zee werden overspoeld.

Het kustgebied van Zuidwest-Nederland was in de Vroege Middeleeuwen veel meer versnipperd dan tegenwoordig.685 In de overgangsfase van de oude strandwallen naar de latere middel- eeuwse duingebieden kwamen hier een aantal grotere of kleinere eilanden voor, met strandwallen en lage duinen aan de zeezijde en daarachter opslibbende kleiige of zandige schorren. Vooral de kop- pen en de staarten van deze eilanden bestonden waarschijnlijk uit strandvlakten en slufters, zoals we die nu nog kennen van de Wad- deneilanden en in Zuidwest-Nederland van de Kwade Hoek. Vos en Van Heeringen veronderstellen dat dergelijke afzettingen kort voor en na de Romeinse tijd al voorkwamen aan de noordwestzijde van Walcheren.686 Grote delen van de huidige vlakke binnenduinland- schappen van noordelijk Walcheren, Schouwen, Goeree en Voorne zijn waarschijnlijk restanten van zulke strandvlakten. Getijstromin- gen waren in deze kustgebieden een belangrijke factor. Zij speel- den een rol bij de aanzanding en ophoging van de strandvlakten. Daarnaast hebben ook stormvloeden mogelijk een rol hebben gespeeld bij herverdeling van sediment. Hoge vloedgolven kunnen over lage duincomplexen en strandwallen zijn heengeslagen en daarbij zand naar de achterliggende vlakten hebben getranspor- teerd (‘washovers’).687 Het aldus door getijdenstromingen en storm- vloeden aangevoerde zand kan vervolgens door de wind weer zijn verstoven. Een combinatie van getijstromingen, stormvloeden en wind hebben in deze visie de basis gelegd voor de hedendaagse vlakke binnenduinlandschappen.

Jonge secundaire duinvorming door grootschalige verstuiving Tijdens en na de Middeleeuwen zorgden grootschalige verstuivin- gen op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden slechts in enkele gebieden voor (secundaire) duinvorming. Op veel plaatsen (Voor- ne, Goeree, noordkust van Walcheren) ontstonden de duinen door 684 Vos & Van Heeringen (1997); Vos et al. (2002); Vos & Zeiler (2008); Jelgersma et al.

(1970); Zagwijn (1997).

685 Vos & Van Heeringen (1997); Vos et al. (2002); Vos & Zeiler (2008). 686 Vos & Van Heeringen (1997): 61-68.

primaire duinvorming op aangroeiende stranden. Een deel van deze duinen verstoof later wel, maar dit bleef toch altijd een min of meer lokaal verschijnsel. Grootschalige verstuivingen, zoals die de Jonge Duinvorming langs de Hollandse kust kenmerkten, kwamen op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden in de Middeleeuwen alleen voor langs de noordwestkust van Walcheren in de omgeving van Domburg en Oostkapelle en op Schouwen in het gebied ten westen van Haamstede. Voor Schouwen heeft Beekman laten zien dat deze middeleeuwse verstuivingen waarschijnlijk in de zeereep begon- nen zijn.688 Historische gegevens en de huidige duinmorfologie maken dit ook voor Walcheren aannemelijk (zie paragraaf 13.2). Op beide plaatsen waren in de Middeleeuwen strandwallen aanwezig die werden aangesneden door grote geulen van de zich ontwikke- lende zeegaten (Schouwen), of die sterk geëxponeerd waren op de overheersende (zuid)westelijke wind (Noordwestkust Walcheren). Waar in de Middeleeuwen sprake was van primaire duinvorming gebeurde dit niet en zijn ook geen strandwallen aanwezig. Dit geldt bijvoorbeeld voor de noordkust van Walcheren oostelijk van Oost- kapelle en voor de kust van Voorne. Hier werd door zeestromingen zand getransporteerd, waarbij geërodeerd zand van strandwallen en duinen werd verplaatst om elders als zandplaten en zandstranden te sedimenteren en zo de basis te leggen voor primaire duinvorming. Strandvlakten in de monding van de zeegaten

Kenmerkend voor de duinkust van Zuidwest-Nederland zijn ook de grote strand- en sluftervlakten in de monding van de zeegaten en de grote rivieren. Vóór de realisatie van de Deltawerken vormden zij daar de overgang van de duinkust naar het achterliggende zee- kleilandschap met schorren, slikken en polders. Afhankelijk van de eb- en vloedstromen ontstonden hier brede stranden, waarop zich primaire duinen ontwikkelden. Vooral in de riviermondingen (Haringvliet, Oude Maas, Westerschelde) kwamen daarbij soms op vrij korte afstand overgangen voor van zandstranden en duinen naar uitgesproken kleiige schorren en riet- en biezengorzen.

De strandvlakten in de mondingsgebieden van de zeegaten hebben grote betekenis voor de geobotanie van het kustgebied van Zuidwest-Nederland. Door de eeuwen heen boden zij steeds een standplaats aan een breed spectrum van strand- en duinvegetaties en waren ze altijd een ‘hot spot’ voor populaties van kustplanten. Deze strandvlakten hadden een zeer dynamisch karakter en veran- derden ook voortdurend van vorm. Meestal verdwenen zij na verloop van tijd door landschapsontwikkeling of erosie, om elders weer opnieuw te ontstaan. Vooral langs de noordkust van Walcheren en op Voorne was daarbij sprake van een continuïteit over een zeer lange periode in een betrekkelijk klein gebied. Aan de noordzijde van Walcheren bestonden in de vroege Middeleeuwen ter hoogte van Domburg en Oostkapelle al uitgestrekte strandvlakten.689 In de loop van de geschiedenis bouwden de duinen zich hier geleidelijk oostwaarts uit. In een periode van circa 10 eeuwen ontstonden daarbij steeds nieuwe strandvlakten en deze pionierfase schoof hierdoor circa 5 tot 7 kilometer in oostelijke richting op. Op Voorne deed zich iets dergelijks voor. De twintigste-eeuwse strandvlakten van de Schapenwei, het Vogelvlak en het Vliegveld zijn hier in ruimte en tijd verbonden met de gorzen die Maximiliaan van Bourgondië in 1479 in erfpacht uitgaf ter hoogte van Stuifakker. Ook op Schouwen en Goeree ontwikkelden zich in de loop der eeuwen op verschillende momenten en op verschillende plaatsen strandvlakten met pionier- 688 Beekman (2007): 45-65.

689 Vos & Van Heeringen (1997) nemen aan dat in de post-Romeinse periode al sluftervlak- ten in dit gebied bestonden.

vegetaties. De continuïteit in ruimte en tijd is hier echter minder duidelijk aanwezig dan op Walcheren en Voorne.

In kustmodellen die voor de Zeeuwse estuariumkust zijn ge- publiceerd, worden de strandvlakten vaak aan de noordoostzijde van de koppen van de eilanden geplaatst. Sedimentatie op die plek wordt daarbij vaak gekoppeld aan afslag aan de zuidwestzijde.690 Het ruimtelijk patroon, zoals zich dat bijvoorbeeld op Walcheren vanaf de Middeleeuwen voordeed, leidt inderdaad gemakkelijk tot de gedachte dat afslag aan de zuidwestzijde samenhangt met aan- groei aan de noordoostzijde. Dit is echter teveel vanuit de duinkust gedacht, terwijl de motor voor afslag en aangroei van de kust zich bevindt in het stelsel van eb- en vloedgeulen voor de kust. De erosie van de zuidwestkust van Walcheren moet daarom vanuit de ontwik- keling van de Westerscheldemonding worden verklaard, terwijl de aangroei van de noordkust vooral te maken heeft met gebeurtenis- sen in de monding van de Oosterschelde. Hoewel er mogelijk wel enig sediment vanuit de ene buitendelta naar de andere mogelijk werd getransporteerd, is dit van ondergeschikt belang in relatie tot het zandtransport vanuit de buitendelta en langs de noord- kust zelf.691 Bovendien ontwikkelden zich vóór 1970 in Zuidwest- Nederland niet alleen strand- en sluftervlakten aan de noordzijde van de eilanden, maar ook aan de zuidzijde of soms zelfs aan de zeezijde. Zij ontstonden meestal op luwe plaatsen, waar zich eb- of vloedhaken konden ontwikkelen. Soms was er ook een andere oor- zaak voor het ontstaan. Zo ontwikkelden de duinen van de Kaloot zich op de noordoever van de Westerschelde, aan de monding van het Sloe, door primaire duinvorming op een schorklif.692 Andere voorbeelden zijn het groene strand en de schorren van de Punt van Goeree. Zij vonden hun oorsprong op de zandplaat, die zich langdu- rig handhaafde tussen de geulen van de Haringvlietmonding en het Brouwershavense Gat. De sterk gebogen vorm van de voorliggende duinen moet hier waarschijnlijk veel meer worden toegeschreven aan een windeffect dan aan de eb- en vloedstromingen in deze mon- dingsgebieden (paragrafen 3.3 en 11.4).

16.3 Plantengeografisch hiaat langs de Vlaams-Neder-

landse duinkust

Door het vrijwel ontbreken van integrale duinstudies langs de gehele Vlaams-Nederlandse kust bleef een opvallende discontinuïteit in de verspreiding van duinplanten, ter hoogte van de Zeeuwse Eilanden en de Vlaamse oostkust, tot nu toe onderbelicht. Vooral droogte- en kalkminnende duinvegetaties bereiken hun grootste soortenrijkdom langs de Vlaamse westkust en in de Noord-Franse duingebieden (vanaf de IJzermonding westwaarts tot voorbij de klifkusten nabij Calais) en langs de Hollandse kust tussen Wassenaar en Bergen. Ter hoogte van de Zeeuwse Eilanden en de Vlaamse oostkust ontbreken diverse soorten of komen er veel minder voor (tabel 30). In deze pa- ragraaf wordt dit plantengeografisch hiaat in verband gebracht met de ontwikkeling van de West-Europese droogte- en kalkminnende duinflora tijdens het Holoceen.

Postglaciale verspreiding van droogte- en kalkminnende planten Toen aan het einde van de laatste ijstijd (Weichselien Laat-Glaci- aal, 12700-9700 jaar voor Chr.) de permafrost uit de Nederlandse 690 Klijn (1981); Doing (1988).

691 Wilderom et al. (1984); Van den Berg (1984). 692 Beeftink (1951); Van Haperen (1997).

bodem was verdwenen, kregen veel plantensoorten, die nu als

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN