• No results found

Duinen van Oranjezon (Walcheren) 1760-1960 Het duingebied tussen Oostkapelle en Vrouwenpolder (figuur

D Historische ontwikkeling en gebruik door de mens

15 Nieuwe vormen van duingebruik vanaf het midden van de achttiende eeuw

15.3 Duinen van Oranjezon (Walcheren) 1760-1960 Het duingebied tussen Oostkapelle en Vrouwenpolder (figuur

58) werd in achttiende-eeuwse bronnen vaak omschreven als ‘de duijnen en vronen van de heerlijkheit van de Vrouwen Polder’’. Het is een van de weinige duingebieden op de Zeeuwse en Zuid-Hol- landse Eilanden, die in oudere geschriften regelmatig met de naam ‘vroon’ werd aangeduid. Ook de naam Oostduinen werd gebruikt, dit ter onderscheiding van de Westduinen, westelijk van Domburg. Het gebied is in zijn huidige vorm pas in de Late Middeleeuwen ontstaan. Het meest landinwaartse deel bij Oostkapelle maakte in de dertiende en veertiende eeuw wellicht deel uit van het cultuur- landschap van de binnenduinen en is nadien overstoven (hoofd- stuk 13). Meer oostwaarts had het gebied toen nog het karakter van een groen strand.565 In de loop van de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw breidden de duinen op deze strandvlakte zich oostwaarts en zeewaarts uit. Aan de landzijde behielden zij echter 560 Buijs (1985).

561 Hollestelle (1996): 107-109; Kool-Blokland (2003): 75-76. 562 Buijs (1985): 495-505 en 625-627.

563 Van der Woud (2005): 213-242; Van Zanden & Van Riel (2000): 158-162. 564 Van Steijn (1933); Veldink (1970): 117-125.

565 De Waard (1912). Dijkgraaf Arent Janszoon Boom omschrijft het in 1546 als ‘dat groete scoor ofte scaperie, die tiegensover tlandt van Schouwen leyt’.

een vlak karakter; de achttiende-eeuwse bronnen spreken daarom ook wel over ‘de platte duijnen’. In de zeventiende en achttiende eeuw werden de duinen en vronen van Vrouwenpolder steeds in twee gedeelten verpacht (figuur 52). Beide duinpartijen waren voorzien van een duinhoeve. De hoeve van de Eerste Partij Oost- duinen werd in de achttiende eeuw aangeduid als d’Orange Zon. De hoeve van de Tweede Partij Oostduinen heette in de negentien- de eeuw ‘Oostduin’ en werd later ook wel ‘Konijnenburg’ genoemd. Dit hoofdstuk gaat in op de ontwikkelingen van dit duingebied en de geleidelijke differentiatie van de beide duinhoeves nadat de konijnenwaranden in 1766-‘68 werden opgeheven.

Bestuurlijke organisatie en eigendom

De duinen van Oranjezon behoorden vanaf de Middeleeuwen tot de heerlijkheid Vrouwenpolder binnen het markizaat van Veere en werden aan de zuidzijde begrensd door de heerlijkheden van Oost- kapelle en Serooskerke. De Oranjes en de Nassause Domeinraad waren tot aan de Franse tijd eigenaar respectievelijk beheerder van dit duingebied.566 Na de inval van de Fransen in 1795 en de confiscatie van de Nassause domeinen bleef de administratie aan- vankelijk grotendeels op de oude leest geschoeid en werd voor een deel zelfs nog door de dezelfde ambtenaren verzorgd. Vanaf 1810 werden de duinen achtereenvolgens beheerd door verschillende nationale domeindiensten met een onduidelijke structuur. In 1822 werd het Amortisatiesyndicaat opgericht met de opdracht om de staatsschuld af te lossen en de geldhervorming te financieren. De financiering van activiteiten waarvoor koning Willem I elders geen geld kon vinden, werd echter al snel een belangrijk nevendoel.567 Verkoop van domeingoederen was een belangrijk middel om dit fonds te voeden. Het Amortisatiesyndicaat werd in 1822 ook de beheerder van de duinen van het markizaat van Veere, aanvan- kelijk binnen het Vierde Ressort (Gent) en later in het Ressort Zeeland. Nadat het Amortisatiesyndicaat in 1840 werd opgeheven brak opnieuw een onduidelijke periode aan. De publieke veilingen van domeingoederen ging echter door, evenals de zoektocht naar een bestemming voor niet renderende objecten. In 1848 begon een periode van stabiliteit in de eigendomsverhoudingen. De duinen van het oude heerlijkheid Vrouwenpolder waren toen in handen van drie partijen:

Het Oranjebos, dat in 1828 op een publieke veiling te Middel- •

burg was gekocht door aannemer Dirk Dronkers, die dit waar- schijnlijk vóór 1837 weer had doorverkocht aan Jhr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet, eigenaar van de aangrenzende buitenplaats Overduin.568

De Kroondomeinen, die de zogenaamde vronen en de duinhoe- •

ves van de oude Eerste en Tweede Partij Oostduinen (Oranjezon respectievelijk Oostduin) in eigendom hadden. Vanaf 1941 kreeg de gemeente Middelburg de landinwaarts gelegen duingedeel- ten in erfpacht, om er - in samenhang met het gebied van de Staatsdomeinen - een waterwinning te exploiteren.

De Staatsdomeinen, die eigenaar waren van de buitenduinen. •

Het grootste deel van dit gebied werd rond 1890 verkocht aan 566 In de periode 1732-1747 is er enige tijd onduidelijkheid over de positie van de Oranjes

als markies van Veere. De Staten van Zeeland en de stad Veere proberen dan het markizaat op te heffen (‘devassalage’, zie Van Hoof et al., 1997: 513 e.v.). Hoewel deze onduidelijkheid onmiskenbaar van invloed is op de slagvaardigheid van de rentmeester en op de wijze waarop uitgaven en inkomsten verantwoord worden, gaat het beheer in deze periode toch min of meer op de oude voet door.

567 Van Zanden & Van Riel (2000): 126-131.

568 NA-AS: inv. nrs. 1626 (cat. nr. 25) en 2058 (cat. nr. 47). De bossen zijn twee maal ter veiling gebracht. De eerste maal op 28 augustus 1826, toen ze niet zijn verkocht, en ver- volgens op 17 september 1828. Voor de persoon van Dirk Dronkers zie De Bruin (1960).

de gemeente Middelburg, die hier toen een waterwinning ging exploiteren.

Het hakhout van de Markies- of Prinsenbossen

Het Oranjebos ten noordoosten van Oostkapelle maakt nu deel uit van de buitenplaats Overduin. Het is in oorsprong een hakhoutbos dat behoorde tot het duingebied van het markizaat van Veere. In de zeventiende en achttiende eeuw werd het daarom meestal aan- geduid als de Markies- of Prinsenbossen. Dit hakhout vormde toen een belangrijk onderdeel van de duinexploitatie. Jaarlijks vond tussen Kerstmis en Nieuwjaar op de hoeve van de Eerste Partij Oostduinen een publieke veiling plaats, die ieder jaar gemiddeld 400 tot 800 gulden opbracht en daarmee, naast de duinverpach- tingen, een belangrijke inkomstenbron was voor de Nassause Domeinraad.

Oorsprong en areaal

Het hakhoutbos rondom de huidige hoeve Oranjezon gaat in ieder geval terug tot het midden van de zestiende eeuw. Het is niet uitge- sloten dat de aanplanting zelf uit de vijftiende eeuw dateert, toen ook tussen Domburg en Oostkapelle op diverse plaatsen hakhout werd aangeplant.569 In de archieven zijn drie nauwkeurige opme- tingen van de Prinsenbossen bewaard gebleven uit respectievelijk 1612, 1772 en 1792.570 Daarnaast is er nog de eerste kadastrale opmeting uit het begin van de negentiende eeuw.571 Hieruit blijkt dat de oppervlakte van het bos in de zeventiende en achttiende eeuw nauwelijks is gewijzigd en waarschijnlijk steeds ruim 25 hectare heeft bedragen. Wel is de locatie van het bos veranderd, omdat van tijd tot tijd oude bospercelen werden opgeruimd en - al dan niet elders - nieuwe werden geplant. Zo lag in het begin van de zeventiende eeuw het zwaartepunt van de Prinsenbossen dui- delijk ten oosten van de latere hoeve Oranjezon. Dit zogenaamde Oostbosch lag in de Beekshoekpolder. In de achttiende eeuw en vooral na 1772 bevond het zwaartepunt zich veel meer in het 569 Zie hoofdstuk 13.2. Op de Zelandiae Descriptio, het panorama van Walcheren uit 1550

(gepubliceerd als bijlage bij Duursma et al., 1982), is op de plaats van de Prinsenbos- sen al een bosschage getekend. Er was daar toen dus al enig bos of hakhout aanwezig. 570 NA-CH: inv. nrs. 2862, 2879 en 2886. Bij dit laatste nummer hoort ook een tabellarisch

overzicht, dat aanwezig is in NA-NDR: inv. nr. 14720. 571 Hoogerhuis et al. (1993).

westelijke gebied. Hier was toen een forse oppervlakte vroonland omgevormd naar bos. Het bos in de Beekshoekpolder was toen omgezet in bouwland. Rond 1800 vond een forse bosuitbreiding plaats. Hierdoor was bij de eerste kadastrale opmetingen 45,6 ha. bos aanwezig.572

Bossamenstelling

De Prinsenbossen bestonden in de zeventiende en achttiende eeuw uit hakhout van elzen en wilgen. Vanaf de eerste helft van de achttiende eeuw werd het langs de randen omgeven door een man- teling van meer opgaand loofhout. Aanvankelijk waren populier en iep de belangrijkste opgaande bomen. In het midden van de acht- tiende eeuw verschenen eik en linde en in de laatste decennia van deze eeuw ook es, abeel en esdoorn. Hakhout met overstaanders lijkt ook pas in deze laatste periode te verschijnen. 573 Of ook in de zeventiende eeuw de hakhoutpercelen al rondom een opgaande manteling hadden is onduidelijk. Het feit dat tot het midden van de achttiende eeuw geen opgaand geboomte werd verkocht is een aanwijzing dat dit niet het geval was.

Waarschijnlijk had het hakhout in de zeventiende eeuw een andere structuur en samenstelling dan in de achttiende eeuw. Tot circa 1700 werd bij de houtverkoop onderscheid gemaakt tussen elzen- en wilgenhout. Beide houtsoorten werden apart geveild en geboekt. Omdat het hout op stam geveild werd, waren beide houtsoorten waarschijnlijk ook ruimtelijk gescheiden. In de vroege rentmeesterrekeningen werden ze vaak in één adem genoemd, maar wel duidelijk onderscheiden: de elzenbossen en wilgenbo- men.574 Het wilgenhout had in de Prinsenbossen waarschijnlijk niet het karakter van laag griendhout, maar kwam daar voor in de vorm 572 Bij het vergelijken van de negentiende-eeuwse kadastrale gegevens met de oudere

opmetingen moet er rekening mee worden gehouden, dat er sprake is van een bruto/ nettoverschil. De zeventiende- en achttiende-eeuwse opgaven betreffen netto opper- vlakten van bospercelen, terwijl bij de kadastrale opmetingen bospercelen, waterlopen en paden in kadastrale percelen bijeen werden genomen.

573 Hakhout met overstaanders: combinatie van hakhout en opgaande bomen in een ruim plantverband. Het hakhout wordt met een regelmatige cyclus gehakt. De opgaande overstaanders hebben een lange omloop en leveren zaaghout. Aanwijzingen voor dit type bos verschijnen pas omstreeks 1790 in de rekeningen. In 1789 worden bijvoor- beeld in de nieuwe aanplant essen tussen de elzen geplant, ‘om van dezelve bomen te kweken’ (NA-NDR: inv. nr. 14570, fol. 9). In 1790 worden de bomen achter de hoeve Oranjezon verkocht. Het betreffende perceel wordt half met es en half met els beplant met daartussen linden en iepenbomen (NA-NDR: inv. nr. 14570).

574 bijv. NA-NDR: inv. nr. 14750, capittel 15.

Figuur 58. Kaart en beschrijving van het westelijk deel van de duinen van het markizaat van Veere uit 1612, getekend door Wadde. De rechthoek links laat de omgeving van het Slijck of Click (huidige Slikkenbosch) zien. Uiterst rechts is het Oostbosch weergegeven (hakhout in de Beekshoekpolder). Links daarvan bevinden zich de meer westelijke Markiesbossen (huidige Oranjebos) met daarin rechtsonder de hofstede van de Eerste Partij Oostduinen (thans hoeve Oranjezon) en de langgerekte Prinsenvijver. In de Markiesbossen bevinden zich enkele anders gekleurde perceeltjes. Deze werden in 1612 deels als zaailand gebruikt, maar zouden worden beplant met els. De tekst uiterst rechts geeft een beschrijving van de opmeting en de oppervlakte. (NA-CH: inv. nr. 2862).

van knotwilgen. Of deze knotbomen perceelsgewijs gerangschikt waren of vooral in rijen is onduidelijk. Mogelijk hadden rijen knot- bomen in de zeventiende eeuw ook de functie van een manteling rondom de meer zeewindgevoelige elzenpercelen. Het aandeel wilgenhout in het totaal van de opbrengst van de Prinsenbossen was in de zeventiende eeuw aanzienlijk. Vóór 1650 bestond bijna 40% van de verkochte partijen uit wilgenhout. In de loop van de zeventiende eeuw nam dit aandeel af, om vanaf circa 1700 uit de boeken te verdwijnen.

Enkele bosuitbreidingen nader bekeken

Tabel 27 geeft een overzicht van de belangrijkste bosuitbreidingen en bosverjongingen, zoals die blijken uit de rentmeesterrekenin- gen over de periode 1620-1810. Vóór 1760 was er sprake van drie grote aanplantingen in respectievelijk 1696-1700, in 1726-1729 en in 1749. In 1726-1729 ging het vooral om de aanleg van een nieuwe manteling rondom het Noordbos en de vernieuwde duinhoeve Oranjezon. In de beide andere jaren werd het areaal hakhout uitge- breid, met in totaal bijna 15 gemet. Uit het feit dat deze uitbreidin- gen in de opmetingen van 1772 niet tot areaalgroei leidden, moet worden afgeleid dat in de loop van de zeventiende en eerste helft achttiende eeuw sluipenderwijs hakhout verdween en waarschijn- lijk weer open vroon werd.

In de jaren 1768-1777 traden weer veel wijzigingen op in het bosareaal (tabel 27, nrs. 4, 9, 13 en 14). Niet alleen werd het hak- hout fors uitgebreid, maar ook werd het initiatief genomen tot het omvormen van bos naar bouwland. Deze gebeurtenissen vielen samen met het besluit om de konijnenwaranden te beëindigen. De manier waarop de bosuitbreiding werd aangepakt maakt een plan- matige indruk en waarschijnlijk had het een met het ander maken (zie figuur 59). De eerste aanzet voor de uitbreiding van het bos was er al in 1765. In dat jaar werd opdracht gegeven tot het opme- ten van de hele duinvlakte van de Eerste Partij Oostduinen. In 1767 werden 15 voeren mest gekocht, waarna in 1767 en 1768 percelen werden gemaaid en geploegd. In 1769 werd het eerste plantma- teriaal aangeschaft. In de jaren 1769-1772 werd in totaal ruim 10 hectare nieuw bos geplant. Ook werden afrasteringen, scheisloten en nieuwe wegen aangelegd. Voor de afrasteringen werden nieuwe houten schaaldelen en gesmede ijzeren nagels aangeschaft. Op- vallend is ook de aanvoer van grote hoeveelheden plantmateriaal uit Holland en Brabant. Een verschijnsel dat zich overigens ook eerder en later voordeed (tabel 27). Er was ook ruimte voor expe- rimenten. Zo werden enkele honderden‘spar of mastboomties’ uit Bergen op Zoom aangevoerd. De duidelijke wil van de Domeinraad om te investeren in bosuitbreiding blijkt uit vermelding in de jaar- rekening van 1792, waarin de rentmeester ‘is geautoriseerd om tot nadere ordre jaerlyx te continueren met het aanleggen van elsen- kapbossen op de vroonen der Oostduijnen en om daartoe te mogen employeren jaerlijx eene somma van £ 100’.575 Van deze autorisatie werd op dat moment overigens weinig gebruik gemaakt. De in 1767 begonnen plantactie hield in 1773 voorlopig op. De aanplant van 1774 en volgende jaren had vooral betrekking op de omvorming van bestaand bos. Dat men wel rekening hield met het verder be- bossen van vroonland blijkt uit de afspraak met de pachter dat hij voor ieder bebost gemet vroonland een reductie op zijn pachtsom krijgt van 4 gulden.

Ten slotte was er nog een forse uitbreiding van het bos in de periode 1799-1803. Uit de rekening van 1804 weten we dat er toen 575 NA-NDR: inv. nr. 14874, fol. 49.

nog steeds hoofdzakelijk els geplant werd.576 In totaal werd er in de jaren 1800-1809 voor 4442 gulden aan plantmateriaal gekocht. Uitgaande van een prijs van 5 tot 9 gulden per duizend577, mag worden aangenomen dat er ten minst 500.000 stuks els moeten zijn aangevoerd en geplant.

Kosten en opbrengsten van het bos- en hakhoutbeheer

Het hakhout van de Prinsenbossen werd jaarlijks tussen Kerstmis en Nieuwjaar op de hoeve Oranjezon publiek geveild. De kopers moesten het hout voor 1 maart daaropvolgend gehakt en uit het bos gedragen hebben. Al het hout werd gehakt in een vijfjarige cyclus.578 In de laatste decennia van de achttiende eeuw kwam het ook voor dat losse bomen of stronken apart verkocht werden. Figuur 60 geeft een overzicht van de opbrengsten en de kosten van het hakhout. Het valt op dat de opbrengsten in de zeventiende en achttiende eeuw over langere tijd bezien relatief stabiel waren. Een groot deel van die tijd bevonden deze zich tussen 2000 en 4000 gulden per vijf jaar. Opvallend is de sterke stijging van de opbreng- sten in de periode 1790-1810. Omdat de netto uitbreiding van het bos pas na 1800 plaatsvond, moet deze vooral worden toegeschre- ven aan een stijging van de houtprijzen.

Bij de kosten is een onderscheid gemaakt tussen vaste lasten (belasting e.d.), kosten verbonden aan houtverkoop (verteer tijdens de veiling, markeren van de percelen e.d.) en kosten verbonden aan inrichting en onderhoud van het bos. Vooral de laatste nemen in de loop van de achttiende eeuw opvallend toe. Dat komt deels doordat oud bos werd omgevormd en nieuw bos werd aangelegd (zie ook tabel 27). Daarnaast veranderde in de loop van de achttiende eeuw ook de aard van het bosonderhoud. In de eerste helft van de zeven- tiende eeuw hadden de onderhoudskosten vooral betrekking op het jaarlijks planten van nieuwe wilgen en het omwinden hiervan met stro en bramen tegen konijnenvraat. In de tweede helft van de zeventiende eeuw kwamen daar kosten voor de afwatering bij. Nadat tussen 1696 en 1700 8 gemet vroon was beplant met nieuw hakhout, namen de kosten voor onderhoud voor het eerst duidelijk toe. Greppels moesten worden onderhouden, er was het onderhoud aan afrasteringen om de inloop van vee in de aanplant tegen te gaan en onkruid moest worden verwijderd. Vooral de kosten van de bosaanleg en de onkruidbestrijding zijn verantwoordelijk voor de sterke stijging van de kosten in de tweede helft van de achttiende eeuw. Aanvankelijk had de onkruidbestrijding vooral betrekking op de nieuwe aanplant, maar geleidelijk aan werd het ‘zuiveren van hoppe, braam en wilde wingerd’ ook een maatregel die in oudere bospercelen werd toegepast. Het ging daarbij niet alleen om het wieden van het bos. Vanaf het laatste kwart van achttiende 576 NA-NDR: inv. nr. 14905, fol. 63-64. In 1804 was de rentmeester geautoriseerd voor de

aanschaf in totaal ca. 20.000 stuks els, 20 iepenbomen en 5 kersenbomen. Er worden echter 55.000 stuks els gekocht. In totaal wordt er 497 gulden voor plantmateriaal uitgegeven. Ervan uitgaande, dat dit allemaal voor rekening komt van de gekochte els, wordt er dan circa 9 gulden per duizend betaald. Waarschijnlijk kosten de elzen echter minder.

577 In 1782-1784 variëerden de prijzen tussen 5 en 9 gulden per 1000 stuks en in 1804 werd er maximaal 9 gulden per 1000 betaald (zie vorige noot).

578 Een afwijkende vorm van houtoogst en -verkoop deed zich voor in de periode 1632-1640. In deze periode werd het hakhout gepacht door Jacob Boreel de Jonge. Waarschijnlijk gaat het hier om een zoon van Jacob Pieterse Boreel (1552-1636), heer van Westhove en Duinbeek (zie noot 379 en paragraaf 13.2). Boreel pachtte het bos in 1632 voor 14 jaar. Al vrij snel lijkt hij de pacht te willen ontbinden. Hij blijft de pacht echter wel doorbetalen. Op een gegeven moment wil de rentmeester het hout bij arrest doen verkopen. Boreel verzet zich hiertegen. Het resultaat is dat het hout enkele jaren ongehakt blijft staan. In 1640 wordt een oplossing gevonden. Het (deels oudere) hout wordt gehakt en verkocht aan de Staten van Walcheren, waarmee Boreel al afspraken had. Boreel en de rentmeester verdelen kosten en opbrengsten, die bijvoorbeeld ook het transport van het hout naar de Westkappelse zeedijk omvatten. Vanaf 1641 wordt het hout weer op de gebruikelijke manier geveild. (NA-NDR: inv. nr. 14572, folio 81-83 en 175-178).

eeuw werden jaarlijks grote delen van het bos ‘gekapt’. Met deze maatregel wordt niet het hakken van het hout bedoeld, maar het omkappen van de bodem met een hak. In de jaren 1801-1805 werd jaarlijks een forse oppervlakte ‘gekapt’. Een deel van deze opper- vlakten heeft betrekking op jonge aanplant. De oppervlakten zijn echter zo groot, dat aan het einde van de achttiende en in de eerste decennium van de negentiende eeuw ook ouder bos regelmatig - bijvoorbeeld na de vijfjarige hakbeurt - moet zijn gekapt.579 579 In de 1801 en 1802 werden circa 30 gemet ‘gekapt’. In de jaren daarna liepen deze op-

pervlakten op tot circa 58 gemet in 1805. Uitgaande van 66 gemet oud bos en 36 gemet nieuwe aanplant in 1799-1805 (tabel 27), betekent dit dat waarschijnlijk het hele bos in deze jaren is blank gekapt. Ook in de decennia daarvoor werden grote oppervlak- ten gekapt: bijvoorbeeld in 1792 ruim 32 gemet, in 1781 en 1784 ruim 14 en ruim 19

Het hakhoutbos in de negentiende en twintigste eeuw.

Het is niet helemaal duidelijk of en hoe het hakhoutbeheer in de Prinsenbossen na 1810 is voortgezet. Naspeuringen in gerechtelij- ke en notariële archieven leverden geen bewijzen op van publieke veilingen.580 De ‘Staat van in het openbaar te veilen Plantaadjen’ van het Amortisatiesyndicaat vermeldt echter een gemiddelde

gemet en in 1773 en 1774 jaarlijks 42,5-43 gemet. Voor deze laatste jaren vermelden de rekeningen geen oppervlakte. Er wordt echter f 239 en f 237 geboekt voor aanbesteed kapwerk. De gemiddelde aanbestedingsprijs voor kapwerk over de jaren 1771-1805 is f 5,57 per gemet (uitersten: f 4,69-f 6,17).

580 ZA-Na: inv. nr. 629 bevat wel verslagen van publieke houtverkopingen elders in de bin- nenduinrand van Walcheren, maar niet van het Oranjebos.

Tabel 27. Overzicht van belangrijke wijzigingen in het bosareaal van de Prinsenbossen in het markizaat van Veere 1620-1810.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN