• No results found

D Historische ontwikkeling en gebruik door de mens

12 Inleiding op het historisch onderzoek

12.4 Economische context

In de volgende historische hoofdstukken spelen economische ontwikkelingen een belangrijke rol. Om de lokale en regionale gebeurtenissen in een breder kader te kunnen plaatsen, wordt hier kort ingegaan op de economische ontwikkelingen in een ruimer verband. Ook wordt stilgestaan bij de positie van de duinen in de relatie stad-platteland. Omdat de graanprijs een goede indicator is voor langjarige golfbewegingen in de West-Europese economie krijgt de ontwikkeling hiervan speciale aandacht. De pachtprijs Figuur 46a. Relatieve waarde van de gulden van 1550 tot 1950, uitgedrukt in fictieve guldens anno 2006.

(bron: Database International Institute Social History, Amsterdam; http:/www.iisg.nl/hpw/)

Figuur 46b. Ontwikkeling van de graanprijs te Dordrecht (blauw) en de pachtopbrengsten van landbouwgrond in Zeeland (rood) in de periode 1600-1900.

Bij de graanprijs geeft de lichtblauwe lijn de gemiddelde prijs per jaar weer. De donkerblauwe lijn is het jaarlijks voortschrijdend 21-jarengemiddelde. De grijzen lijnen geven de zesdegraads polynomen weer, die door deze tijdreeksen kunnen worden getrokken. (bron: Priester (1998), bijlagen H1 en H8)

voor landbouwgrond blijkt zich vanaf het begin van de zeventiende eeuw tot het midden van de negentiende eeuw in hoge mate paral- lel te ontwikkelen aan de graanprijs (figuur 46b). Zij is daarmee een interessante referentie bij het interpreteren van de ontwikke- ling van de pachtopbrengsten van verschillende duinterreinen. Daarnaast zal ook de gemiddelde vleesprijs in Nederland als refe- rentie worden gebruikt.

Langjarige economische golfbeweging

De Hollandse steden waren vanaf de veertiende eeuw voor hun graanvoorziening afhankelijk van import. Aanvankelijk waren er meerdere importcentra en was het graan uit verschillende nabij of verder weg gelegen landbouwgebieden afkomstig. In de eerste helft van de zestiende eeuw ontwikkelde Amsterdam zich echter steeds meer tot het centrum van de Hollandse graanhandel en werd het Oostzeegebied een steeds belangrijker productiege- bied. Vanaf het midden van de zestiende eeuw ging Amsterdam ook graan uitvoeren naar landen als Spanje, Portugal, Frankrijk en Engeland. Rond 1600 had de stad zich zo ontwikkeld tot het centrum van de Europese graanhandel, waarmee een belangrijke basis werd gelegd voor de grote welvaart van Holland in de Gouden Eeuw.351

In het zuidwestelijk zeekleigebied was tarwe het belang- rijkste landbouwproduct. Dit graangewas leverde een belangrijke bijdrage aan de regionale voedselvoorziening en werd verhandeld op de graanmarkten van Middelburg, Goes, Dordrecht en Delft. De hier gevormde prijs was direct afhankelijk van de prijsontwikkeling op de internationale markt. De regionale Zeeuwse economie was zo vanaf de Late Middeleeuwen rechtstreeks verbonden met eco- nomische ontwikkelingen op Europese schaal.352 Deze laatste werd gekenmerkt door een langjarige golfbeweging - de zogenaamde ‘seculaire trend’ - die tot het einde van de achttiende eeuw een duidelijke samenhang vertoonde met de bevolkingsontwikkeling in West-Europa.353 Voor de zestiende tot de achttiende eeuw komt zij overeen met de polynoom in figuur 46b.

De seculaire trend begon in de Middeleeuwen met een pe- riode van expansie vanaf 1100 tot circa 1350. De bevolking van West-Europa nam snel toe, er was sprake van grootschalige ontgin- ningen en de interregionale handel kwam op gang (Hanzesteden). Vanaf 1350 tot circa 1500 ging vrijwel heel Europa gebukt onder een economische en demografische terugval. Er kwamen grote epide- mieën voor (‘Zwarte Dood’) en op veel plaatsen werden nederzet- tingen verlaten (‘lost villages’, ‘Wüstungen’). In Holland nam de bevolking echter alleen in de tweede helft van de veertiende eeuw af. In de vijftiende eeuw deed zich juist een sterke bevolkingsgroei voor. De stedelijke en rurale nijverheid kregen daardoor een impuls en zorgden voor economische ontwikkeling. Holland behoorde in het begin van de zestiende eeuw dan ook tot de meest geürbani- seerde regio’s van Europa; circa 45% van de bevolking woonde hier toen in de steden.354 Vanaf circa 1500 kwam ook elders in Europa de bevolkingsgroei weer op gang. Dit leidde tot een expansie in de seculaire trend, die voortduurde tot het midden van de zeventien- de eeuw. In de literatuur wordt deze periode ook wel aangeduid als 351 Van Tielhof (1995).

352 Priester (1998): 68-89. Zie Van Tielhof (1995): 60-63 voor de positie van tarwe uit het zuidwestelijk zeekleigebied op de zestiende-eeuwse Hollandse graanmarkt, met name in Delft.

353 Bieleman (2008): 25-32; tenzij anders vermeld zijn de volgende alinea’s op deze publi- catie gebaseerd.

354 Van Bavel & Van Zanden (2004).

‘de lange zestiende eeuw’. Vooral tussen 1580 en 1650 vond in het kustgebied van Holland en Zeeland een uitzonderlijke groei plaats (Gouden Eeuw). In de seculaire trend brak omstreeks 1650 een periode van neergang aan, die voortduurde tot 1750 (figuur 46b). In deze periode daalden de graanprijzen voortdurend. Alleen rond 1700 werd deze daling tweemaal kort onderbroken als gevolg van schaarsten, die samenhingen met de Negenjarige Oorlog (1688- 1697) en een misoogst (1709).355

Omstreeks 1750 deed zich een belangrijke omslag voor, die een nieuwe periode in de economische geschiedenis inluidde. Er zette een tijdperk in met een onafgebroken bevolkingsgroei die tot in onze tijd voortduurt. Tegelijkertijd begon de graanprijs een golfbeweging te vertonen met kortere conjunctuurperioden. Deze scheiding in de ontwikkeling van de graanprijs en de bevolkings- ontwikkeling had te maken met veranderingen in de landbouw. Vernieuwingen werden ingevoerd en tegelijkertijd trad er een ver- ruiming op van de graanmarkt.356 In de graanprijsontwikkeling is dit terug te zien als dalingen die samenhingen met aanvoer van graan uit het gebied rond de Zwarte Zee (jaren twintig negentiende eeuw) en uit Noord-Amerika (laatste decennia negentiende eeuw). Door deze veranderingen ontstond er ruimte voor nieuwe initiatieven in de landbouw, die aansloten bij behoeften in de zich ontwikkelende stedelijke samenlevingen. De vraag naar en het aanbod van meer luxe landbouwproducten zoals vlees, zuivel, fruit en groente nam toe. Hierdoor ontwikkelden zich nieuwe takken van agrarische productie, die aanleiding gaven tot een verdere specialisatie, zoals fruitteelt en in de eerste decennia van de twintigste eeuw bijvoor- beeld ook pluimveehouderij.

De veranderende omstandigheden in de landbouw had- den belangrijke gevolgen voor de pachtprijs van landbouwgrond. Eeuwenlang liep deze in Zeeland min of meer parallel met de graanprijs. Daarbij ontwikkelde de pachtprijs zich natuurlijk gelijk- matiger omdat deze tot stand kwam over een meerjarige periode, terwijl de graanprijs van jaar tot jaar varieerde, afhankelijk van weersomstandigheden en politieke rampspoed. Vanaf circa 1860 vertoonden de prijzen van verpachte landbouwgrond en graan een schaarbeweging; de graanprijs daalde maar de pachtprijs voor landbouwgrond nam verder toe (figuur 46b). Behalve door demo- grafische ontwikkelingen werd deze vooral ook bepaald door de modernisering van de landbouw. De schaarbeweging markeert het ontstaan van een nieuw landbouwbedrijf in het zeekleigebied van Zuidwest-Nederland.357

Duinen in de periferie van stad en platteland

In de inleiding van zijn onlangs herziene boek over de geschiede- nis van de Nederlandse landbouw358 plaatst historicus Jan Biele- man geologische en bodemkundige landschapskenmerken als verklarende factoren tegenover het ruimtelijk-economische model dat is ontwikkeld door de negentiende-eeuwse Duitse landbouw- econoom Johann Heinrich von Thünen (1783-1850). Dit model gaat er van uit dat de klassieke landbouwkundige productie op een be- paalde plaats sterk wordt bepaald door de ligging ten opzichte van de afzetmarkt en de daarmee samenhangende transportkosten. 355 Priester (1998): 79-85.

356 Bieleman (2008): 30. Er doen zich verschillende nieuwe ontwikkelingen voor, onder an- dere betrekking hebbend op de voedselmarkt (introductie aardappel), de teelttechnie- ken (introductie van klaver en knollen als voedergewas en groenbemester, rijenteelt) en ook op de technologie (efficiëntere ploegtypen en later ook het gebruik van kunstmest). 357 Priester (1998): 85-89 en 633-639.

Volgens het model zullen zich in een fysisch-geografisch homogeen gebied dicht bij de stad vooral zuivelproductie en fruitteelt ontwik- kelen. Op grotere afstand van de stedelijke omgeving differentieert de landbouw zich in een aantal concentrisch gelegen gebieden, waarin achtereenvolgens houtteelt (brandstof met hoge transport- kosten!), akkerbouw en ten slotte extensieve veehouderij over- heersen. Dit model is natuurlijk sterk gedateerd, omdat het nog geen rekening hield met de grote technologische veranderingen die in de tweede helft van de negentiende eeuw in de landbouw zouden plaatshebben (zie vorige paragraaf). Voor ecologische geschiedschrijving biedt het echter een aantal interessante aan- knopingspunten, onder andere omdat het een ruimtelijke beïnvloe- dingsgradiënt als uitgangspunt heeft. Een dergelijke gradiënt staat ook centraal in veel landschapsecologische studies. Het model van Von Thünen kan helpen bij het verduidelijken van de positie van de duinen in de relatie stad - platteland. Duinen bevinden zich in de buitenste beïnvloedingscirkel. Vanuit de stad bezien liggen zij in de periferie en zij zijn ook voor de landbouw weinig interessant. Dat heeft overigens meer te maken met abiotische productieom- standigheden dan met de geografische afstand tot de stad, die soms dichtbij kan liggen. Deze letterlijk en figuurlijk perifere ligging van de duinen maakt ze tot een soort niemandsland, waar ruimte is voor initiatieven en voor activiteiten die elders minder snel van de grond komen. In de Middeleeuwen maken de graven van Hol- land en Zeeland en invloedrijke lokale heersers hiervan gebruik door grote delen van de duinen onder hun invloedsfeer te brengen. Vanaf de zeventiende eeuw zien we dat de stedelijke invloed- sfeer zich tot in de duinen gaat uitstrekken. Petra van Dam heeft laten zien hoe stedelijke ondernemers in de Hollandse duinen al in de zeventiende eeuw actief zijn met nieuwe initiatieven zoals zandwinning, het bleken van linnen en intensieve tuinbouw.359 De aanleg van buitenplaatsen, badplaatsontwikkeling en waterwin- ning zijn vergelijkbare voorbeelden uit later tijd. Het model van Von Thünen heeft in deze context dus nog een andere dimensie. Niet alleen kunnen we de ontwikkeling van agrarische activiteiten inter- preteren in relatie tot de afstand tot de stad als afzetgebied en de daarmee samenhangende transportkosten. De stedelijke omgeving kan ook een broedplaats zijn voor nieuwe ideeën en een impuls geven aan nieuwe initiatieven of ontwikkelingen. De aanwezigheid van een stedelijke invloedsfeer kan zo dus ook een differentië- rende factor zijn in de ontwikkeling van perifeer gelegen gebieden als de duinen.

Bezien vanuit een bredere Europese samenhang lag het zee- kleigebied van Zuidwest-Nederland vanaf de Late Middeleeuwen altijd in een stedelijke invloed. In de dertiende en veertiende eeuw deden vooral de Vlaamse steden hier hun invloed gelden. Vanaf de vijftiende eeuw ontwikkelden ook de Hollandse en Zeeuwse steden zich tot belangrijke stedelijke centra.360 In de zestiende, zeventiendeen het begin van de achttiende eeuw ontwikkelden de laatste zich tot een economisch brandpunt dat zijn invloed deed gelden in grote delen van Noordwest-Europa (zie vorige paragraaf). Voor deze studie is van belang dat zich in Zuidwest-Nederland tussen de afzonderlijke kust- en duingebieden een duidelijke dif- ferentiatie voordoet in de intensiteit van de stedelijke invloed. Op Walcheren lagen de duinen in de zeventiende en achttiende eeuw in de directe invloedssfeer van het Middelburgse koopmansmilieu, dat toen op wereldschaal acteerde. De keten van buitenplaatsen, 359 Van Dam (2010a).

360 Bieleman (2008): 66-75; van Bavel & Van Zanden (2004).

die in de achttiende eeuw ontstond rond Domburg en Oostkapelle, heeft hier direct mee te maken (figuur 50). De duinen van Schou- wen waren direct of via de stad Zierikzee nog wel met dit milieu verbonden, maar deze binding was zowel in geografische afstand als in economische intensiteit veel zwakker. De duinen van Goeree en Voorne waren nog meer geïsoleerd. Zij lagen in de zeventiende en achttiende eeuw in de invloedsfeer van de steden Brielle en Goedereede, centra die vooral een rol speelden in de lokale handel en bij de doorvoer van producten van landbouw en de visserij. In de Franse tijd en in de negentiende eeuw wijzigden zich de stede- lijke invloedssferen. De overzeese handel stortte in en dit degra- deerde Middelburg tot een kleine provinciehoofdstad. Tegelijkertijd begon Rotterdam zich te ontwikkelen tot de belangrijkste haven van Nederland. Vanaf ongeveer 1900 deed deze stedelijke invloed zich nadrukkelijk gelden in het duingebied van Voorne.

12.5 Standaardisatie van de historische financiële ge-

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN