• No results found

Opvattingen over doelen en componenten van voor- en dankwoorden

9 Resultaten: Hoe luiden de opvattingen van de docenten? 9.1 Inleiding

9.4 Opvattingen over doelen en componenten van voor- en dankwoorden

De docenten noemen verschillende redenen waarom ze het gepast vinden om een voor- of dankwoord in een masterscriptie op te nemen en noemen verschillende doelen van zo’n voor- of dankwoord.124 De drie meest genoemde redenen en functies zijn het afronden van studie en/of scriptie, het bedanken van betrokkenen en het geven van meer persoonlijke informatie.

Afronden

Vijf docenten vinden dat het doel of een belangrijke functie van een scriptievoorwoord het afronden is van de voor veel studenten toch best grote klus van het schrijven van een scriptie. Eén van hen voegt toe dat er in een scriptie vaak meer werk zit dan je in eerste instantie uit de hoofdtekst kunt opmaken en dat het benoemen daarvan in een voorwoord recht kan doen aan die inspanning. Een ander heeft geconstateerd dat het schrijven

122 Dat is in lijn met de veertig teksten in het voor deze studie onderzochte corpus.

123 Een voorwoord valt net zo goed te beschouwen als een minder zakelijk element en in die mogelijkheid voorzien de richtlijnen van de opleiding wel.

139

van een voorwoord werkt als het zetten van een punt achter die inspanning, vooral voor studenten die zichzelf in die grote klus op de een of andere manier zijn tegengekomen. Weer een ander spreekt heel positief van het zetten van een kroon op je onderzoek en je studie en een vierde docent zegt dat je met het schrijven van je voorwoord ook het uitgelezen moment grijpt om de scriptie- en studieperiode af te sluiten.

Van de vijf docenten die afronden als doel noemen, zeggen er overigens vier dat het onbelangrijk is expliciet te benoemen in het voor- of dankwoord dat de klus geklaard is (eindstatus als component). Ook vier van de andere docenten vinden het onbelangrijk, omdat het zo evident is: als die scriptie niet af zou zijn, zou dat voor- of dankwoord niet voor je liggen. Slechts één docent zegt dat hij het wel passend vindt om te zeggen dat de scriptie in kwestie af is; één is neutraal.

Uitspreken van dank

Negen docenten noemen het uitspreken van dank als doel of als passend element. Ook docenten die het niet belangrijk vinden dat een student een voorwoord opneemt, vinden het wel een gepast element als je dan toch besluit een voorwoord op te nemen (en de essentie als je een dankwoord opneemt). Eén docent verwoordt dat zo: “Ik ben niet terneergeslagen als er niks is, maar als ik me enorm heb ingespannen en er is een dankwoord waar ik niet in sta, dan baal ik wel.” Eén van de docenten hecht veel belang aan het benoemen van en correct omgaan met het netwerk dat de scriptieschrijver van dienst is geweest en ziet bedanken dan ook als een van de twee hoofddoelen van een voorwoord. Het andere doel is volgens hem het schetsen van het kader en de organisatorische context als faciliteit voor de lezer; bedanken van die context is de logische tweede stap. Ook een ander ziet bedanken als een van de twee hoofddoelen die hij onderscheidt. Volgens hem voegt een voor-woord aan dit bedanken, dat ook goed in een apart dankvoor-woord kan staan, toe dat je die dank inkleedt door jezelf, je scriptie en/of je motivatie voor het onderwerp te presenteren. Het feit dat een voorwoord volgens hem twee doelen heeft – het feitelijke doel van bedanken en het formele doel van aankondigen en presen-teren (het ‘voor-woord’ gaat immers vooraf aan de hoofdtekst) – is er, ook weer volgens hem, misschien de oorzaak van dat de kopjes boven de teksten – soms dankwoord, soms voorwoord – de lading niet altijd even goed dekken.

Over het gewicht dat het bedanken van begeleiders en van eventuele medestudenten met wie het scriptie-onderzoek is uitgevoerd, zijn de bevraagde docenten het eens125: dat is belangrijk. Over het bedanken van deelnemers, proefpersonen en geïnterviewden bestaat bijna consensus; slechts één docent is neutraal omdat hij vindt dat het erg van de context afhangt (meestal hebben proefpersonen ervoor gekozen mee te doen en worden ze daar ook voor betaald, legt hij uit126). Over het bedanken van mensen die mentale steun gaven, verschillen de meningen: vijf docenten vinden dat belangrijk (waaronder slechts één psychologiedocent), vier zijn er neutraal over en één vindt het heel onbelangrijk met de toevoeging “Besmuikte grinnik” erbij. Een neutrale psycholoog voegt toe: “Over het algemeen hoeft het van mij niet in de wat zakelijke context.” Een neutrale ‘kunst- & cultuur’-docent zegt: “Tot op zekere hoogte: daar kun je ook weer heel erg de bocht uitvliegen en overdrijven. Sommige katten zijn een enorme mentale steun …”

Ook over de manier waarop de docenten vermeld willen worden als studenten hun dank aan hen als begeleiders uitspreken, verschillen de meningen. Zeven docenten geven aan dat ze de combinatie van voornaam met achternaam gepast vinden, de andere drie zeggen dat de keus afhangt van de aard van het contact dat er was tussen schrijver en begeleider. Eén docent vindt het ook prima als alleen zijn voornaam genoemd staan; vijf andere docenten zouden dat juist niet of helemaal niet gepast vinden. Ook één docent

125 Eén docent merkt kien op dat het in het geval van een gezamenlijk geschreven scriptie wel raar zou zijn als de twee schrijvers elkaar in het voor- of dankwoord bedanken: “Dat kan natuurlijk niet.”

140

vindt vermelding van zijn titel belangrijk; zo’n scriptie kan ook gelezen worden door bijvoorbeeld leden van een visitatiecommissie, is zijn uitleg. Drie docenten willen echter liever niet met titel genoemd worden: één omdat titels al op de kaft of op het titelblad staan en de andere twee omdat vermelding van titels niet goed past bij het informele contact dat ze doorgaans met de masterstudenten hadden. De andere docenten zeggen: titels mogen erbij, maar dat hoeft niet. Verder geven drie docenten aan dat ze ‘meneer’ of ‘mevrouw’ voor hun achternaam niet of “helemáál niet” op prijs stellen. Ten slotte is er één docent die benadrukt dat hij het in het geval van externe begeleiders belangrijk vindt dat dan ook affiliatie wordt genoemd.

Specificeren waarvoor een begeleider precies bedankt wordt, hoeft van de helft van de docenten niet, hoewel twee eraan toevoegen dat dit alleen geldt voor de situaties waarin zij de student nauwelijks zagen127. Deze twee docenten stellen, in het geval ze begeleiding van enige omvang boden, net als de andere vijf docenten een enigszins unieke specificatie van dank op prijs: ze vinden het leuk om te lezen hoe de student hun begeleiding heeft ervaren en/of ze zien de formulering waarmee de student dat doet, ook als een vorm van feedback. Eén docent voegt daar snel aan toe dat ze zich goed realiseert dat deze feedback geflatteerd kan zijn en een ander houdt er rekening mee dat de manier waarop studenten hem bedanken ook ingegeven kan zijn door netwerk-strategische overwegingen. Ten slotte merkt één docent op dat het hem niet zozeer uitmaakt of en hoe een student hem bedankt voor de begeleiding, maar vooral dat de verwoording van die dank strookt met de werkelijkheid: als hij veel tijd in de begeleiding heeft gestoken, wil hij dat graag terugzien in het voor- of dankwoord en als hij niet veel heeft bijgedragen en toch uitbundig bedankt wordt, vindt hij dat raar.

Over dank zegt ook een aantal docenten (met name de vijf die opname van een voor- of dankwoord in een masterscriptie niet of niet zo belangrijk vinden), dat je die dank ook goed op een andere manier kunt uitspreken of kunt laten blijken: met bijvoorbeeld een voetnoot als het om mensen gaat die op wat meer afstand staan en met een bezoekje, een bescheiden presentje128 of een kaartje als je de persoon in kwestie kent (en één van hen zegt dat ook persoonlijker te vinden). Ze benadrukken overigens, uiteraard, dat ze een bezoekje, presentje of kaartje nóóit verwachten van een student en dat ze er zeker niet op aansturen.

Een persoonlijk element

Naast afronden en bedanken wordt ‘iets persoonlijks laten zien’ door alle tien de docenten genoemd als doel of als gepast of begrijpelijk element van een voorwoord. Ze spreken van het geven van – één spreekt van het “delen met de lezer van …” – een persoonlijke motivatie voor het onderwerp, een persoonlijke overkoepelende blik, een persoonlijke inkadering of een persoonlijke reflectie op het onderzoeks- en schrijfproces. Eén docent die het niet interesseert of studenten een voor- of dankwoord opnemen, heeft de indruk dat het vooral de studenten zijn die moeite hadden met het schrijven van hun scriptie, die iets persoonlijks vertellen en die deze moeite vervolgens laten blijken in hun tekst. Vier docenten, allemaal uit het ‘kunst & cultuur’-cluster, stippen aan dat het voorwoord er ook voor is om meer persoonlijke informatie die studenten wel kwijt willen maar die niet in de zakelijke hoofdtekst past, toch een plekje te geven. Eén van hen nuanceert: “Het vertellen over die persoonlijke ervaring zal geen bewust doel van de schrijver zijn, maar veel studenten nemen dat begrijpelijker-wijs op in hun tekst en dat vind je daar als lezer wel passen.” De vijfde ‘kunst & cultuur’-docent zegt juist dat persoonlijke motivatie ook in de inleiding kan volgen.

Als gevraagd wordt naar de componenten van een voorwoord waarvan de docenten zeggen dat die door een zeker persoonlijk gehalte positief kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de tekst, noemen zeven docenten

127 Bijvoorbeeld in het geval dat ze als tweede lezer optraden of in het geval een student tamelijk zelfstandig werkte.

128 Een aantal docenten put voorbeelden uit hun onderwijservaring: flessen wijn, doosjes bonbons, zelfgebakken koek …

141

‘persoonlijke motivatie’. Twee docenten staan hier neutraal tegenover (waaronder de docent die aangeeft dat je je persoonlijke motivatie ook in de inleiding kunt opnemen) en één vindt persoonlijke motivatie niet bijdragen. Iets minder hoog scoort ‘persoonlijke informatie’ als het noemen van een hobby, een baan of een tweede studie: drie staan hier negatief tegenover en twee gaan erin mee, mits de informatie gedoseerd en relevant is. Over het noemen van de plek waar je vele uren al schrijvend hebt doorgebracht (de bibliotheek, een vakantiehuisje, bij je ouders thuis …) spreekt slechts één docent zich zonder meer positief uit: “Leuk, zo veel mogelijk details.” De andere raden het af of zijn neutraal: het kan wel leuk zijn als het relevant is, maar het is niet belangrijk. Tegenover het onderwerp ‘toekomstplannen’ staan ze nog kritischer: niemand is er zonder meer positief over en de twee neutralen zeggen “Mits het niet te snel gedateerd is” en/of “Mits relevant.” Eén zegt stellig: “Een voorwoord is voor wat was, niet voor wat komt.”

Ook zeven docenten noemen ‘reflectie op het geleerde’ als een mooie component.129 Dit lichten ze toe met uitspraken als “Dan wordt de student echt mens” en “Het schrijven van een scriptie ís een leerervaring” en er vallen termen als ‘leuk’, ‘interessant’ en ‘belangrijk’. Reflecterend ingaan op het schrijfproces wordt echter door maar drie docenten positief gewaardeerd, waarbij één van hen zegt dat je er voorzichtig mee moet zijn en een ander toelicht dat je dit niet moet doen als je schrijfproces een worsteling was, maar wel als je over het schrijven iets positiefs te melden hebt (je hebt bijvoorbeeld ontdekt dat je het schrijven van langere teksten leuk vindt en best goed kunt). Eén van de docenten die het afraden, licht het zo toe: “Je moet je niet te kwetsbaar opstellen.”

Ook over het benoemen van mentale ups and downs die de schrijver tijdens zijn scriptieonderzoek heeft doorgemaakt, verschillen de meningen: drie zeggen er “Leuk”, “Bij uitstek” en “Kan prima”, maar ook drie zeggen dat ze weliswaar goed begrijpen dat die ups and downs zich voordoen en dat studenten de neiging hebben hierover iets te vertellen, maar waarderen het niet positief die ups and downs in een voor- of dankwoord te zien.

‘Kritiek geven’ is nog delicater: zeven docenten vinden dit niet gepast in een voorwoord (hoewel één van hen zijn oordeel beperkt tot kritiek op personen en bijvoorbeeld kritiek op tekortschietende faciliteiten van dit oordeel uitsluit). Kritiek hoort volgens diverse docenten eerder in het scriptietraject in een gesprek geuit te worden en een ander verwijst voor minder persoonlijk gerichte kritiek ook naar de discussiesectie van de scriptie. Twee docenten daarentegen vinden terechte kritiek geen ongepaste component voor een voorwoord. De tiende docent laat zich er niet over uit.

Overige componenten

Naast de redenen waarom de bevraagden het gepast vinden dat een scriptie een voor- en/of dankwoord heeft, die zich vervolgens kunnen vertalen in componenten van die tekst, zijn er nog andere denkbare componenten waarover de docenten hun meningen hebben. Over de componenten die de vragen ‘Wat?’ (het onderwerp van de scriptie), ‘Waarom?’ (de studiecontext), ‘Waar?’ (een eventuele bijzondere institutionele plek) en ‘Met wie?’ (een eventuele medestudent met wie het onderzoek is uitgevoerd) beantwoorden, bestaat redelijke consensus onder de docenten. Allemaal vinden ze het belangrijk een institutionele plek buiten de RuG en een mede-student te noemen, als daar tenminste sprake van is. Ook vinden alle docenten het kort benoemen van het onderwerp en de studiecontext belangrijk of begrijpelijk, maar omdat deze informatie ook op het voorblad en de titelpagina staat, zeggen er twee waar het onderwerp betreft en drie waar het de studiecontext betreft, dat ze die niet in het voorwoord terug hoeven te zien en één geeft de suggestie het onderwerp vloeiend mee te nemen als je je motivatie voor het onderwerp beschrijft. Over het antwoord op de vraag ‘Wanneer?’ (de

129 Dezelfde docent als bij ‘persoonlijke motivatie’ staat er niet positief tegenover, maar het zijn nu twee andere docenten die zich neutraal opstellen.

142

onderzoeks- en schrijfperiode) zijn de meningen verdeeld: drie docenten vinden dit leuk of belangrijk om in het voorwoord te zien, de andere zeven vinden het niet goed passen in het voorwoord, ofwel omdat het op een andere plek in de scriptie beter past, ofwel omdat het niet nodig is130, ofwel uit strategische overwegingen131. Ook de vraag ‘Voor wie?’ (doelgroep) roept gemengde reacties op: drie vinden dergelijke informatie niet in een voorwoord passen (maar eerder in de inleiding), drie staan er neutraal tegenover (waarbij één toevoegt dat je er als schrijver niets van moet verwachten) en vier vinden het een aardige component, waarbij twee toevoegen dat dit wel moet passen bij de kwaliteit en reikwijdte van de scriptie. Eén docent merkt ook op: “Doelgroep? Men stelt zich die vraag nooit.”

Iets zeggen over het inhoudelijk verloop van het onderzoeks- en schrijftraject dat uitmondde in de scriptie132, vinden zes docenten een geslaagde zet in een voor- of dankwoord, hoewel ook hier één docent toevoegt dat je deze informatie goed kunt gebruiken als opmaat tot het bedanken van mensen. Een onderdeel van het schrijf-traject dat in het onderzochte corpus regelmatig terugkeert, is tekstregie door derden. De helft van de

docenten waardeert deze informatie, maar ook vooral als opmaat tot het uitspreken van dank aan die persoon. Eén docent ziet dit liever niet in een voorwoord en de andere vier zijn er neutraal over.

De mogelijke componenten ‘aangeven van de relevantie en/of de actualiteit van het onderwerp’ en ‘aangeven hoe de scriptie zich verhoudt tot andere publicaties’ verwachten de docenten op een enkeling na133 niet in het voorwoord: die informatie is te inhoudelijk en past beter in de inleiding of elders in de hoofdtekst. Het uitspreken van hoop dat de uitkomsten van de scriptie gebruikt zullen worden, is ook een component die vier docenten liever niet in het voorwoord willen zien134; de andere zes zijn neutraal of geven aan dit soort informatie alleen gepast te vinden als het ook echt om een mooie scriptie met interessante uitkomsten gaat. Dan het expliciet nemen van verantwoordelijkheid voor de inhoud van de scriptie: twee docenten waarderen deze component wel, maar voegen toe dat het volgens hen een zeldzame component is en dat die vooral net en correct is, maar niet noodzakelijk. De andere docenten vinden deze informatie in een voorwoord niet nodig: het is vanzelfsprekend dat de student-schrijver verantwoordelijk is en één merkt op dat ‘verantwoordelijkheid nemen’ ook kan opschuiven naar ‘indekken’: “Als er gesjoemeld is met data, heb ik daar niets mee te

maken.”135

Ten slotte de afsluiting van de tekst: één docent maakt het niet uit of de tekst wel of niet wordt afgesloten met naam en/of plaats en/of datum, alle andere waarderen het wel (“Mooi”, “Net”, “Hoort wel”, “Leuk”, “Maakt het persoonlijker”), hoewel ze zo’n afsluiting niet allemaal even belangrijk vinden. Over de invulling van die afsluiting verschillen de mening sterk: sommigen vinden een plaatsnaam erbij leuk, anderen hechten juist meer waarde aan een datering, een enkeling vindt vermelding van een maand leuker dan vermelding van een dag, terwijl een ander juist die datum waardeert, omdat dat nu juist de ‘het is af’-dag is.

130 Maand of zelfs datum van totstandkoming staan voorop en het is logisch dat het werk verricht is in de voorafgaande periode.

131 Als je er lang over hebt gedaan, is het beter om dat niet te laten zien.

132 In tegenstelling tot de eerder behandelde component ‘mentaal verloop’ gaat het hier over bijvoorbeeld bijzondere contacten met professionals, bezochte congressen en data die niet beschikbaar waren.

133 Per component één docent, maar niet beide keren dezelfde.

134 Twee van hen zien deze informatie liever in de inleiding of in de discussiesectie.

143