• No results found

Het eerste deelonderzoek, de analyse van het corpus, is uitgevoerd om zicht te krijgen op de kenmerken van de voor-, dank- en nawoorden in het corpus. De teksten zijn met gezond verstand bekeken en dit kijken is gestruc-tureerd aangepakt: op basis van vermoedens, common sense, informatie in handboeken en bevindingen in de eerder besproken literatuur is eerst een aspectenlijst opgesteld met daarop alle mogelijk relevante ten en stilistische kenmerken met een code per aspect (zie bijlage 3). Op de lijst staan bijvoorbeeld componen-ten als het presenteren van de scriptie, het aangeven van de herkomst van het scriptieonderwerp, het uit-spreken van dank en het uituit-spreken van een wens. Stilistische kenmerken op de lijst zijn bijvoorbeeld het voorkomen van uitroeptekens en citaten. Vervolgens is iedere onderzochte tekst in een analyseformulier gezet, waarbij elk tekstfragment waarin een aspect gevonden werd, de bijbehorende code kreeg en soms ook een toelichting.48 Waar het mogelijke moves en steps betrof, is consequent de vraag ‘Wat doet de schrijver hier?’ als leidraad gebruikt. Bij wijze van voorbeeld is als bijlage 4 het ingevulde analyseformulier opgenomen van het Bijbelse voorwoord dat in de inleiding is geciteerd.

‘Hier’ in ‘Wat doet de schrijver hier?’ is flexibel opgevat: een woord, een woordgroep, een zin, een aantal zinnen, een alinea of zelfs enkele alinea’s. Ding (2007), bijvoorbeeld, richt zich sterk op alineagrenzen als identificatiegrenzen voor moves en steps, maar zeker bij niet-professionele schrijvers kunnen alineagrenzen discutabel zijn. Een andere factor die het leunen op de gegeven alinea-indeling niet altijd even handig maakt, is het verschijnsel dat sommige studenten een niet altijd even doorgrondelijke afwisseling tussen enters en dubbele enters hanteren. Onderstaand gedeelte uit een van de voorwoorden in het corpus is hiervan een aardig voorbeeld:

Voor u ligt mijn resultaat van de master aan de opleiding Kunsten, Cultuur en Media te

Rijksuniversiteit Groningen in combinatie met een afgeronde bachelor Kunsten, Cultuur en Media en een afgeronde bachelor Docent Beeldende Kunst en Vormgeving. [ENTER]

Na ongeveer 7 jaar ga ik nu echt vaarwel zeggen tegen het studentenleven. [ENTER]

Ik ben erg blij dat ik de kans heb gehad om mijn eerste studie uit te breiden en te verdiepen met de studie Kunsten, Cultuur en Media en ik hoop dat de kennis en vaardigheden die ik binnen deze studie heb opgedaan worden weerspiegeld in deze scriptie. Ik ben zelf in ieder geval heel trots op het resultaat.

[WITREGEL]

Voor dit onderzoek wil ik een aantal mensen in het bijzonder bedanken. [ENTER]

Ik heb dit onderzoek uitgevoerd bij het Koorenhuis in Den Haag. Ik wil de afdeling onderwijs hartelijk bedanken voor de fijne tijd die ik bij ze heb mogen hebben. Het was erg fijn om vanaf het eerste moment opgevangen te worden in zo’n prettige omgeving waar je je gelijk thuis voelt. Dit heeft absoluut een positieve uitwerking gehad op mijn onderzoek. In het bijzonder wil ik Herma Roos, mijn stagebegeleider, en Nelleke Douw, hoofd afdeling, bedanken voor hun hulp en de menige momenten dat ik met hun kon sparren over mijn onderzoek. (S33-K&C).

Ook bij het overtypen van de teksten die om technische redenen niet digitaal gekopieerd konden worden uit de originele, digitale scripties, was het zicht op enters niet altijd even helder.

Voor dit analytisch onderzoek is niet enkel gevaren op het kompas dat de moves en steps bieden die onder-zoekers als Hyland en Tse (Hyland, 2004, Hyland & Tse, 2004), Al-Ali (2006 en 2010) en Kuhi & Rezaei (2014) in

48 Ook kop- of voetregels die door de hele scriptie heen zijn opgenomen en die inhoudelijke informatie geven als het onderwerp van de scriptie, kregen een code: bij lezing van het voor-, dank- of nawoord krijgt de lezer deze informatie immers mee, ook al staat die strikt genomen niet in het onderzochte tekstgedeelte.

45

dankwoorden aantroffen; er is gepoogd met een open, brede blik te kijken naar alle ingrediënten die mogelijk

move of step zouden kunnen zijn, en naar verschijnselen die op de een of andere manier en in de een of andere

mate relevant zouden kunnen zijn. Onderzoek naar componenten (mogelijke moves en steps) en naar stijl zijn zodoende gelijktijdig en geïntegreerd uitgevoerd. ‘Persoonlijke stijl’, een veelvuldig genoemde karakteristiek van voorwoorden, zit vaak verweven in inhoudelijke componenten, doordat een schrijver bijvoorbeeld een persoonlijke anekdote opvoert ter illustratie van de aanleiding tot het scriptieonderwerp. Een ander voorbeeld: een stijlkenmerk als het gebruik van uitroeptekens doet zich vaak voor in een inhoudelijke component met wenskarakter zoals ‘Veel leesplezier!’

Een andere reden om in deze analysefase de door andere onderzoekers gevonden moves en steps wel mee te nemen, maar niet als uitgangspunt te hanteren, is de kwestie ‘dankwoord versus voorwoord’. De move

structure in de onderzochte literatuur heeft betrekking op dankwoorden en het is dan ook niet verwonderlijk

dat hierin de dank-move de centrale move is: ‘Wat is het doel van een dankwoord? Bedanken!’, moet de logische gedachte zijn geweest. Als we ons echter realiseren dat er ook zoiets is als een voorwoord – en dat strikt genomen een voorwoord niet eens dank hoeft te bevatten, omdat dank in een apart dankwoord kan worden uitgesproken –, dan rijst de vraag wat daar dan het overkoepelende doel van is. ‘Bedanken en/of nog wat’ is een onbevredigend antwoord. Door de gevestigde move structure van het dankwoord even los te laten, was er ruimte om een bevredigend antwoord op deze vraag te vinden (en dat antwoord volgt in hoofdstuk 11). Tijdens de uitvoering van deze classificatiefase is ruimhartig gecodeerd (nogmaals: zie voor de codes bijlage 3). Als iemand bijvoorbeeld schreef ‘Deze masterscriptie …’, dan kregen die woorden niet alleen code 3 (benoe-men, presenteren), maar ook code 5 (studiecontext). Code 12 (eindstatus) is niet alleen gebruikt als de eind-status van de scriptie werd bedoeld, maar ook als het om de eindeind-status van de gehele opleiding van de auteur ging: daar de scriptie vaak het laatste onderdeel van de studie is, valt het afronden van het één immers samen met het afronden van het ander. Ook code 17 (reflectie, evaluatie, leereffect) is ruimhartig toebedeeld: als iemand bijvoorbeeld zijn begeleider bedankte voor de goede feedback, dan was het woord ‘feedback’ al vol-doende om code 17 toe te delen vanuit de gedachte dat die feedback is opgepikt, tot een verbetering leidde en dat er zodoende sprake was van een leereffect.

Ook dienden zich soms nieuwe aspecten aan: onvermoede aspecten die in verschillende teksten aanwezig bleken te zijn, die opvallend waren en die nog niet in de aspectenlijst stonden. Nieuwe aspecten zijn alsnog opgenomen in de lijst, hebben alsnog een code gekregen en alle teksten zijn, dus ook terugwerkend, gescand op deze aspecten. Uiteindelijk kwam het aantal aspecten daarmee op 44. De verzameling aspecten is zodoende deels recursief en verfijnend tot stand gekomen. Het hele corpus is uiteindelijk in vier rondes gecodeerd, met vooral in de eerste ronde veel recursieve uitstapjes. De tweede en de, steeds een aantal maanden later uitgevoerde, derde en vierde ronde leverden vooral aanvullingen, maar niet veel wijzigingen op. Op deze manier is elk stukje tekst geclassificeerd.

Een enkele code bleek overbodig of minder zinvol omdat die in geen enkele of slechts een enkele treffer resulteerde. Een voorbeeld is code 34, het nemen van verantwoordelijkheid voor de inhoud van de scriptie, die in de lijst was opgenomen op grond van de door eerder onderzoek gewekte verwachtingen; het verschijnsel deed zich in het hier onderzochte corpus echter niet voor. Een ander voorbeeld is code 35 die gereserveerd was voor afsluitende uitingen als ‘Genoeg gezegd’; het verschijnsel deed zich slechts één keer voor in het corpus (S53-P). Ik-stijl deed zich daarentegen in elke tekst voor, waardoor besloten is de bijbehorende code 39 niet steeds in de analyseformulieren op te nemen.

De hierboven beschreven inventarisatie van componenten en verschijnselen en vaststelling van moves is gedeeltelijk getoetst door een tweede codeur in te schakelen, een ouderejaarsstudent met kritische kijk op tekst. Met deze tweede codeur zijn steekproefsgewijs zestien teksten, acht uit elk van beide clusters (20% van de scripties in het corpus), in zijn geheel mondeling doorgenomen aan de hand van de instructie om alles wat

46

de schrijver ‘doet’ te benoemen (bijvoorbeeld ‘onderwerp noemen’, ‘hindernissen beschrijven’ en ‘bedanken’), alles wat aan de orde komt te verwoorden (bijvoorbeeld ‘verwijzen naar de tekst zelf’, ‘verder uitweiden over het onderwerp’ en ‘vertellen over studie-voorgeschiedenis’) en alles wat opvalt op te merken (anekdotes, citaten, metaforen, inhoudelijke onduidelijkheden, onverwachte alinea-indelingen, formele of juist informele stijl, taalfouten enz.). Ter voorbereiding en ter oriëntatie bestudeerde de tweede codeur vooraf de aspecten-lijst en oefende hij het codeurswerk op vier teksten (die uiteraard buiten de steekproef van zestien teksten vallen). Aan de zestien teksten die zowel door de eerste als door de tweede codeur gecodeerd zijn, deelden zij 541 codes toe, waarvan 485 door beiden werden toegedeeld. Daarmee komt de codeursovereenstemming met betrekking tot allerhande voorkomens uit op 89,6%. Wat de indeling in moves betreft, was de

overeen-stemming 87,5%: veertien van de zestien teksten deelden beide codeurs onafhankelijk van elkaar identiek in. In de gevallen waarin de bevindingen van de tweede codeur niet helemaal overeenkwamen met of aanvullend waren op die van de eerste codeur, kon daarover snel consensus worden bereikt. Ook zijn enkele specifieke, discutabele gevallen in andere dan de zestien volledig doorgenomen teksten met de tweede codeur besproken (bijvoorbeeld de vraag of iets misschien als grapje of als kritiek bedoeld is) en werd ook hier vrij snel consensus bereikt. Ten slotte bleek uit de sessies met de tweede codeur dat de aspectenlijst (bijlage 3) goed functioneert en zich geen verschijnselen in de gecodeerde teksten voordeden die alsnog toevoeging aan de lijst verdienden. Vervolgens zijn alle codes die in de analyseformulieren verschenen, overgenomen in een ‘kruisjesschema’: een werkschema in Excel met een kolom voor elk aspect (44), een rij voor elke tekst (83) en kruisjes die aangeven welk aspect zich in welke studenttekst voordoet. Het kruisjesschema is de basis van hoofdstuk 5 ‘Resultaten: Wat laten de teksten zien?’, maar om de aspecten daar kwalitatief en geïllustreerd met voorbeelden te beschrijven, moest steeds weer, maar gericht, worden teruggegrepen op de analyseformulieren: een kruisje is geen tekstfragment en een kruisje zegt nog niets over de frequentie, vormgeving en uitgebreidheid van een aspect. Ook diende het kruisjesschema in belangrijke mate als input voor de te bevragen tekstfragmenten en verschijnselen in de gesprekken met de ‘kritische’ lezers en docenten (zie de hoofdstukken 7 ‘Resultaten: Wat vinden ‘kritische lezers’ van de teksten’ en 9 ‘Resultaten: Hoe luiden de opvattingen van de docenten?’).

3.4 De vaststelling van de move structures

De indelingen in moves van de afzonderlijke teksten die zijn vastgesteld gelijktijdig met de in de vorige para-graaf beschreven analyse van het corpus (met als kernvraag per tekstfragment ‘Wat doet de schrijver hier?’), dienden vervolgens als basis voor de bloot te leggen globale move structures van de voorwoorden en van de dankwoorden in het corpus. Zoals in hoofdstuk 2 uiteengezet, zijn moves tekstdelen waarmee de schrijvers de genrespecifieke doelen van hun tekst proberen te bereiken en geven move structures inzicht in de communi-catieve doelen die specifiek zijn voor genres. Omdat de verwachting was dat het corpus – op een enkel nawoord na – uit communicatief van elkaar verschillende voorwoorden en dankwoorden bestaat, is het dus zinvol die move structures bloot te leggen om zo meer grip te krijgen op de karakterisering van de beide, verwante genres.

Om te beginnen is geprobeerd het corpus – dwars door de verdeling psychologie – ‘kunst & cultuur’ heen en zonder acht te slaan op de kopjes die de student-schrijvers zelf aan hun teksten meegaven – te verdelen in voorwoorden en dankwoorden. Ook hierbij is de tweede codeur ingeschakeld. Beide codeurs hebben voor alle 83 teksten – voor zover mogelijk – aangegeven of ze de tekst een duidelijk voorwoord of een duidelijk dank-woord vonden. Dat leverde 64 teksten op die van beide codeurs een identiek label kregen: 26 teksten waarvan beide codeurs vonden dat het voorwoorden zijn, 36 teksten waarvan ze beide vonden dat het dankwoorden zijn, 1 tekst waarvan ze beide vonden dat het een nawoord is en 1 tekst waarvan beide vonden dat het een inleiding is. Van drie teksten vonden beide codeurs het moeilijk iets te zeggen over het karakter van de tekst. Over zestien teksten bestond geen consensus tussen de beide codeurs. Tabel 3.2 laat de uitkomsten zien, met

47

voor de volledigheid het voorkomen van de verschillende door de schrijvers zelf gegeven titels erbij. De schrijvers van de teksten hebben 73 van de 83 teksten de kop ‘voorwoord’ gegeven en dat staat in schril contrast tot de mening van de codeurs.

Tabel 3.2

De aard van de teksten volgens de codeurs (en hun consensus) en volgens de schrijvers (in aantallen teksten) Aard van de tekst Oordeel

codeur 1 Oordeel codeur 2 Consensus onder beide codeurs Titels gegeven door de schrijvers Voorwoord 33 27 26 73 Dankwoord 39 44 36 8a Nawoord 1 1 1 1 Inleiding 1 1 1 - Onduidelijk 9 10 3 n.v.t. Geen consensus n.v.t. n.v.t. 16 n.v.t. Geen titel n.v.t. n.v.t. n.v.t. 1 Totaal 83 83 83 83

aInclusief één ‘Woord van dank’.

Van de twee groepjes voor- en dankwoorden waarover tussen de codeurs consensus bestond, is aangenomen dat ze twee ‘zuivere’ deelcorpora vormen, corpora van teksten die elk redelijk representatief zijn voor hun soort en die zich zodoende lenen om de karakteristieke componenten en globale structuur van de teksttypes uit af te lezen.49 In deze fase zijn het ene nawoord in het corpus, de ene tekst waarvan beide codeurs aangaven dat die eerder een inleiding dan een voor- of nawoord is en de negentien teksten waarvan de aard niet onom-stotelijk duidelijk was, even terzijde gelegd. Onder de zestien teksten waarover geen consensus tussen beide codeurs bestond, bevinden zich overigens slechts vier teksten waarover de meningen tegenover elkaar stonden (de een zei ‘voorwoord’, de ander zei ‘dankwoord’); bij de andere twaalf teksten sprak één van beide codeurs zich uit voor één van beide teksttypen, maar liet de ander het bij een vraagteken.

Vervolgens leverde bestudering van het voorkomen in de ‘zuivere’ teksten van mogelijke moves, tekstdelen met ogenschijnlijk identieke bedoeling als ‘presenteren’, ‘aangeven van herkomst van het onderwerp’50 of ‘bedanken’, een duidelijk beeld op van de karakteristieken van een voorwoord en van een dankwoord. Hier-voor zijn twee spreadsheets gebruikt, één Hier-voor Hier-voorwoorden en één Hier-voor dankwoorden, met een regel Hier-voor elke tekst, een kolom voor elke mogelijke move en gekleurde aanduidingen voor de treffers, waarbij de kleuren de positie van een move in de tekst weergeven. Figuur 3.1 laat een uitsnede zien uit één van de spreadsheets.51

Vooral de kleuren maken inzichtelijk wat de grootste gemene delers in de structuren van de voor- en van dank-woorden zijn. De figuur laat bijvoorbeeld in één oogopslag zien dat, althans in de teksten die in het screenshot zichtbaar zijn, dank niet in tweede positie wordt uitgesproken: in de dankkolom komen geen groene blokjes voor.

49 Ding (2007), bijvoorbeeld, kon deze stap overslaan omdat zij beschikte over twee deelcorpora waarvan zij redenen had om aan te nemen dat het ene uit geslaagde teksten bestond en het andere uit teksten die voor verbetering vatbaar waren.

50 Deze mogelijke move is in de analyse uiteindelijk slechts step bevonden; zie hoofdstuk 6 ‘Resultaten: Hoe zien de move structures eruit?’

51 In de figuur is nog geen onderverdeling van de dank-move zichtbaar; die kwam, voor de overzichtelijkheid, in een tweede set spreadsheets in beeld.

48

Figuur 3.1 Een uitsnede uit één van de spreadsheets die gebruikt zijn om de globale move structures van de voor- en dankwoorden af te leiden uit die van de afzonderlijke teksten in het corpus

De paar teksten die afwijkingen vertoonden van de twee patronen, en de teksten waarover twijfel bestond, zijn nader bestudeerd en konden elk alsnog goed worden ondergebracht bij één van de beide gevonden structuren. Uiteindelijk resulteerde deze fase in een verdeling van het corpus in 43 voorwoorden en 38 dankwoorden.52,53

De globale move structures van beide groepen teksten worden in het hoofdstuk 6 ‘Resultaten: Hoe zien de

move structures eruit?’ gepresenteerd.

De gepresenteerde move structures zijn uitdrukkelijk de structuren zoals die slechts blijken uit de teksten. Bij

move analysis gaat het om het blootleggen van de stappen die een schrijver in zijn teksten zet om subdoelen

en uiteindelijk hoofddoel te bereiken, terwijl die schrijver zijn subdoelen en hoofddoel niet altijd expliciet verwoordt. Hij blijft dus vaak gissen waarom een schrijver iets precies doet. Zo geeft de move ‘Bedanken’ aan dat het doel van de schrijver is om mensen te bedanken, maar waarom hij dat precies wil, valt uit de tekst niet op te maken. Hij kan het willen omdat hij vindt dat het uitspreken van dank nu eenmaal bij een scriptie hoort, dat het netjes is, maar hij kan het bijvoorbeeld ook willen omdat hij de betreffende mensen werkelijk zeer erkentelijk is voor hun bijdrage of omdat hij het verstandig vindt met het oog op een goede relatie met die mensen in de toekomst. En de kop ‘voorwoord’ kan er letterlijk op duiden dat de schrijver de lezer iets vooraf wil meegeven, iets wat niet in de hoofdtekst past (bijvoorbeeld omdat het erg persoonlijk is), maar wat hij wel zinvol acht om de lezer mee te geven voor die aan de hoofdtekst begint. De kop kan echter ook gebruikt zijn om aan te geven dat de schrijver meer wil doen dan alleen dank uitspreken: hij wil zijn dank misschien netjes inkleden. Het geheel van deelonderzoeken die in deze scriptie worden beschreven, werpt uiteindelijk meer licht op de zaak: zie daarvoor het concluderende hoofdstuk 11.

52 Het ene nawoord en de tekst die eerder een inleiding dan een voor- of dankwoord werden bevonden, vallen buiten deze verdeling.

53 Eén van de oorzaken waardoor een tekst niet in eerste instantie als een voorwoord werd herkend is bijvoorbeeld het voorkomen van slechts één step binnen de move die karakteristiek blijkt te zijn voor voorwoorden, terwijl dat er in de ‘zuivere’ voorwoorden vaker twee of drie zijn. Een andere oorzaak is

bijvoorbeeld het voorkomen in een dankwoord van een wens al voordat de dank wordt uitgesproken; dat komt niet voor in de ‘zuivere’ dankwoorden en juist wel in enkele ‘zuivere’ voorwoorden.

49